ECLI:NL:RBDHA:2023:16558

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
NL23.29318
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, die zich als minderjarig presenteert, heeft zijn geboortedatum in eerste instantie als 2007 opgegeven, maar later als 2003. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser meerderjarig is, gezien de inconsistenties in zijn verklaringen en de informatie uit EU-VIS. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat hij als minderjarige moet worden behandeld en dat hij in Frankrijk geen adequate opvang zal krijgen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen. Eiser zal worden overgedragen aan Frankrijk en krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.29318
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. F. Jansen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. M. Talsma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van
15 september 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
4. Eiser voert aan dat hij tijdens het gehoor bij de AVIM in eerste instantie heeft aangegeven dat hij op [geboortedatum 1] 2007 geboren is. Eiser geeft pas later aan dat de geboortedatum [geboortedatum 2] 2003 dient te zijn. Eiser stelt dat deze tegenstrijdige verklaringen niet bewust zijn afgelegd. Daarnaast was hij net een dag in Nederland en zijn er mogelijk fouten gemaakt in de vertaling. Ook is niet doorgevraagd over deze tegenstrijdigheid. Verweerder is verder ten onrechte niet uitgegaan van het voordeel van de twijfel ten aanzien van zijn leeftijd. Daarnaast heeft eiser verzocht om een leeftijdsonderzoek, op grond van artikel 3.109d, tweede lid, Vreemdelingenbesluit (Vb) en hoofdstuk C1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc). Hier heeft verweerder ten onrechte niet op gemotiveerd. Eiser is minderjarig en Nederland moet zijn verantwoordelijkheid nemen door eisers asielaanvraag in behandeling te nemen. Eiser heeft op 28 september 2023 een kopie van zijn gestelde doopakte overgelegd, waarop de geboortedatum [geboortedatum 1] 2007 staat. Eiser voert aan dat de doopakte een aanknopingspunt biedt om te twijfelen aan de door verweerde gestelde geboortedatum van [geboortedatum 2] 2003 en om uit te gaan van de minderjarigheid van eiser. Het originele document zal spoedig naar Nederland komen.
5. De rechtbank overweegt als volgt. In het proces-verbaal van gehoor van 12 april 2023 staat het volgende vermeldt:

V: Wat is jouw geboortedatum en geboorteplaats? A: [geboortedatum 1] -2007 te [geboorteplaats] .
V: Weet jij dit zeker? A: Ja.
V: Hoe oud ben jij? A: 15.
V: Waarom heb jij een visum aangevraagd met een paspoort en daarop staat een geboortedatum met [geboortedatum 3] -1992?
A: Dit klopt niet het moet [geboortedatum 1] -2007 zijn? V: Hoe kan dit nou?
A: Sorry, het is [geboortedatum 2] -2003.
V: Waarom was het eerst 2007 en nu 2003? A: Ik heb mij vergist, het moet [geboortedatum 2] -2003 zijn. (…)
V: Wat is jouw leeftijd op dit moment? A: 20.
Gelet op de verklaringen van eiser over zijn leeftijd in het proces-verbaal van gehoor heeft verweerder uit mogen gaan van de meerderjarigheid van eiser. De stelling van eiser dat niet is doorgevraagd op zijn leeftijd, volgt de rechtbank niet. Later in het verhoor wordt eiser gevraagd wat zijn leeftijd is, daar zegt hij dat hij 20 is. Verweerder had naar aanleiding van deze informatie geen twijfel over de meerderjarigheid van eiser, daarom was ook geen nader onderzoek nodig. Daarnaast beschikte verweerder over gegevens uit EU-VIS op basis van biometrie, waar de meerderjarigheid ook uit is gebleken. In dat geval is de leeftijd horende bij de EU-VIS treffer leidend. De reden hiervoor is dat aan een verlening van een visum een authentiek paspoort ten grondslag moet hebben gelegen.2 Ter zitting is verweerder gevraagd
2 Werkinstructie 2023/6, paragraaf 2.1.
waarom de geboortedatum van de EU-VIS treffer niet is aangehouden, namelijk die van [geboortedatum 3] 1992. Hier heeft verweerder geen uitsluitsel over kunnen krijgen, naar het idee van verweerder is dit gedaan omdat hij zelf zijn geboortedatum van [geboortedatum 2] 2003 noemt en dat hij aangeeft dat zijn paspoort vals is. Beide geboortedata leveren een meerderjarige leeftijd op.
6. Ten aanzien van de overgelegde kopie van de doopakte overweegt de rechtbank als volgt. Uit de overgelegde kopie van de doopakte blijkt niet dat deze ziet op eiser. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich tijdens de zitting niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze kopie onvoldoende is om te twijfelen aan de meerderjarigheid van eiser, gelet op wat hiervoor over zijn leeftijd is overwogen. De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. Eiser voert aan dat hij in Frankrijk geen adequate opvang heeft gehad. Hij heeft twee weken op straat moeten slapen en heeft geen hulp gekregen van de Franse autoriteiten. Uit het AIDA rapport, update 2022, volgt dat Frankrijk kampt met opvangproblemen, waardoor eind 2022 in ieder geval 80.000 asielzoekers geen gebruik konden maken van opvangfaciliteiten. Daarnaast blijkt ook dat Dublinterugkeerders veel obstakels ondervinden in de toegang tot opvangfaciliteiten. Eiser verwijst naar pagina 17 en 61 van het AIDA rapport.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Het uitgangspunt is dat verweerder ten opzichte van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit volgt ook uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 juni 20213 en van 9 maart 20224. Het is aan eiser om te onderbouwen dat dit anders is en met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM5 en artikel 4 van het Handvest6, omdat de Franse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. Uit het door eiser aangehaalde AIDA-rapport komt geen wezenlijk ander beeld naar voren van de opvang van asielzoekers in Frankrijk dan naar voren komt in de informatie die reeds door de Afdeling is beoordeeld bij de hiervoor genoemde uitspraken van 16 juni 2021 en 9 maart 2022. Hoewel het door eiser aangehaalde rapport spreekt over moeilijkheden in de opvang, in het bijzonder voor wat betreft Parijs en Lyon, maakt dat nog niet dat Frankrijk niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet. Daarbij heeft verweerder ter zitting opgemerkt dat eiser terecht zal komen in Nice. Het AIDA rapport biedt dan ook onvoldoende bewijs om aannemelijk te maken dat ten opzichte van Frankrijk niet meer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Bovendien hebben de Franse autoriteiten middels het claimakkoord gegarandeerd het verzoek om internationale bescherming van eiser in behandeling te zullen nemen. De Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn gelden ook ten aanzien van de asielprocedure in Frankrijk. Het is aan eiser om zich bij voorkomende problemen te beklagen bij de (hogere) autoriteiten in Frankrijk, dan wel de daartoe geëigende instanties.De beroepsgrond slaagt niet.
5 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het asielverzoek van eiser terecht niet in behandeling is genomen en dat eiser zal worden overgedragen aan Frankrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 oktober 2023

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.