ECLI:NL:RBDHA:2022:13309

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
NL20.20445
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Sri Lankaanse Tamil met problemen door familiebanden met LTTE

In deze zaak gaat het om een Sri Lankaanse Tamil die asiel heeft aangevraagd in Nederland. Hij stelt dat hij problemen heeft ondervonden in Sri Lanka vanwege de betrokkenheid van zijn oudste broer bij de Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE). De rechtbank heeft de aanvraag afgewezen, omdat de verklaringen van de eiser als ongeloofwaardig werden beschouwd. De rechtbank concludeert dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn relaas te onderbouwen, ondanks dat hij littekens heeft en eerder is gedeporteerd naar Sri Lanka. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet ten onrechte heeft geoordeeld dat de verklaringen van de eiser vaag en inconsistent zijn. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de staatssecretaris niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de risicofactoren die door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zijn benoemd, zoals de littekens van de eiser en zijn eerdere detentie. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de risicofactoren in overweging moeten worden genomen. De rechtbank heeft de staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die in totaal € 7.906,50 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.20445

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. F. Ben-Saddek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

ProcesverloopBij besluit van 26 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft verder een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 december 2020 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.P. de Boo. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, in afwachting van een rapportage van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (het iMMO). Daarnaast is het verzoek om een voorlopige voorziening bij mondelinge uitspraak van 29 december 2020 [1] toegewezen.
Eiser heeft op 28 juli 2021 de rapportage van het iMMO overgelegd. Bij brief van 1 augustus 2021 heeft verweerder zijn schriftelijke reactie ingediend. Eiser heeft daarop verzocht de behandeling van het beroep aan te houden totdat het iMMO een nadere reactie heeft ingediend. iMMO heeft dat op 11 oktober 2021 gedaan.
De rechtbank heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Sri Lankaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum 1] 1994.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij Tamil is en vanwege zijn oudste broer problemen heeft ondervonden in Sri Lanka. Zijn oudste broer heeft namelijk bij de inlichtingendienst van de LTTE [2] gewerkt en heeft informatie over de EPDP [3] doorgegeven aan de LTTE. Sinds 2011 is één van eisers broer vermist. Twee andere broers kregen daarna problemen met de EPDP. Vanaf eind januari 2016 heeft eiser ook problemen ondervonden van de zijde van de EPDP. De EPDP kwam namelijk naar het huis van eiser en zijn moeder en vroeg waar de twee andere zoons waren. Nadat eisers moeder had gezegd dat zij dat niet wist, is eiser geslagen en geschopt. Drie maanden later is eiser in [plaats] weer benaderd. Eiser is daardoor zo bang geworden, dat hij naar een andere plaats is gegaan. Eiser werd aangeboden om naar Australië te vluchten. Nadat eiser geld had betaald, is hij opgepakt en 22 dagen in de gevangenis gedetineerd. Daarna is hij op borgtocht vrijgelaten en teruggegaan naar zijn oorspronkelijke woonplaats. Eiser werd daar opnieuw benaderd door de EPDP. Eiser werd meegenomen voor verhoor. Tijdens het verhoor werd hem verweten dat hij naar Australië had willen vluchten. Eiser werd gemarteld en heeft daar littekens aan overgehouden en een pijnlijke rug. Na een week mocht eiser naar huis. Op [datum 2] 2017 werd eiser opnieuw op zijn werk benaderd door de EPDP. Eiser kon wegkomen, maar eisers werkgever werd bedreigd. Eiser mocht daarom niet terugkomen. Eiser heeft geprobeerd aangifte te doen bij de politie, maar de politie weigerde de aangifte op te nemen. In plaats daarvan heeft de politie alles doorgegeven aan de EPDP. Op [datum 3] 2017 werd eiser opnieuw lastiggevallen door de EPDP. Eiser probeerde weg te komen op een motor, maar werd ingehaald en op zijn been geslagen. Eiser kwam ten val en vervolgens werd de motor in brand gestoken. Eiser kon rennend wegkomen. Daarna is eiser ondergedoken bij zijn zus in een dorp ver van zijn woonplaats af.
Eiser heeft met hulp van een reisagent Sri Lanka verlaten en is naar Kenia gereisd. In juli 2019 is hij naar Turkije gereisd. In Turkije is hij aangehouden op het vliegveld en daarna teruggestuurd naar Sri Lanka. Eiser is in Sri Lanka aangehouden en heeft een maand vastgezeten. Daarna heeft eiser drie maanden in Sri Lanka verbleven en is vervolgens weer uitgereisd, naar Oeganda. Na ongeveer een jaar is hij naar Nederland gereisd.
3. Verweerder onderscheidt in het relaas van eiser de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst. Dit element wordt geloofwaardig geacht;
- betrokkenheid bij LTTE van broer. Dit element wordt niet geloofwaardig geacht, omdat eiser vage verklaringen heeft afgelegd, terwijl verwacht mag worden dat eiser dit inzichtelijk en aannemelijk kan maken door concrete en uitgebreide verklaringen;
- problemen met de EPDP en politie. Dit element wordt niet geloofwaardig geacht, omdat eiser vage en wisselende verklaringen heeft afgelegd.
Verder acht verweerder van belang dat eiser probleemloos, legaal en gecontroleerd Sri Lanka heeft verlaten met zijn eigen paspoort. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
Heeft verweerder eisers verklaringen ten onrechte ongeloofwaardig geacht?
4. Eiser voert aan dat hij niet vaag en op basis van vermoedens en aannames heeft verklaard over de betrokkenheid van zijn broer bij de LTTE. Hij heeft informatie vergaard over de rol van zijn broer bij LTTE en deze informatie verstrekt. Eiser weet een aantal dingen niet, maar dat maakt de verklaringen niet vaag. Het is inderdaad juist dat eiser deze informatie niet heeft, maar dit kan niet los worden gezien van de leeftijd van eiser ten tijde van het verdwijnen van zijn broer en de beëindiging van de strijd door de LTTE en het gegeven dat de broer feitelijk een infiltrant namens de LTTE bij de EPDP was. Infiltratie is naar zijn aard omringd door geheimzinnigheid en discretie. Dit is de enige wijze waarop een infiltrant zijn positie veilig kan stellen hetgeen de broer uiteindelijk niet is gelukt. Verweerder had meer gewicht moeten toekennen aan de informatie die eiser wel heeft kunnen geven. Verder strookt het relaas van eiser met wat over de algemene situatie in Sri Lanka bekend is.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat eiser vaag heeft verklaard over de betrokkenheid van zijn broer bij de LTTE. Dat eiser jong was toen zijn broer betrokken zou zijn bij de LTTE en vervolgens zou zijn verdwenen, neemt niet weg dat hij na de verdwijning van zijn broer tijd en gelegenheid heeft gehad om bij anderen, zoals zijn moeder en overige familieleden, informatie in te winnen. Verweerder heeft er daarbij niet ten onrechte op gewezen dat, juist nu de betrokkenheid van zijn broer voor hem problemen veroorzaakte, dit van eiser kon worden verwacht. Dat eiser wel enige verklaringen heeft afgelegd op dit punt, maakt niet dat verweerder niet kan tegenwerpen dat eiser te weinig heeft verklaard.
4.2
Verder is er geen grond voor het oordeel dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de externe geloofwaardigheidsfactoren of onvoldoende oog heeft gehad voor de vraag of het relaas van eiser past binnen hetgeen over de situatie in Sri Lanka bekend is. Het is immers eerst aan eiser om aannemelijk te maken dat zijn relaas, ook al past dit in hetgeen bekend is over de situatie in Sri Lanka, geloofwaardig is. Daartoe kan verweerder van eiser verwachten dat hij zo gedetailleerd mogelijke verklaringen aflegt en deze verklaringen voor zover mogelijk onderbouwt. Zoals hiervoor is overwogen heeft eiser vaag verklaard over de betrokkenheid van zijn broer bij de LTTE, terwijl dit de aanleiding is geweest voor zijn eigen problemen. Verweerder mag dit dan ook ten nadele van eiser bij de beoordeling van de geloofwaardigheid betrekken.
De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser heeft verder aangevoerd dat zijn verklaringen met betrekking tot zijn detentie passen in het beeld van de bestaande praktijk in Sri Lanka. Hij heeft op dit punt niet wisselend verklaard.
5.1
Verweerder heeft eiser tegengeworpen dat hij vaag en wisselend heeft verklaard over zijn detentie begin 2017 door leden van de EPDP. Zo heeft eiser eerst verklaard dat hem vragen werden gesteld over zijn broer en over eisers illegale uitreis, om later te verklaren dat hem alleen vragen over zijn broer werden gesteld. Verweerder wijst hierbij op pagina’s 29 en 30 van het rapport nader gehoor. Verder heeft eiser verklaard dat de EPDP tegen hem heeft gezegd dat hij niet naar de politie zou mogen gaan, terwijl hij ook heeft verklaard dat de EPDP met de politie samenwerkt. Eiser heeft verder niet inzichtelijk gemaakt waarom hij na de ondervragingen vrijgelaten zou zijn. Ten slotte werpt verweerder eiser tegen dat hij zou zijn behandeld voor de verwondingen die hij als gevolg van de ondervragingen heeft opgelopen, maar ter onderbouwing van deze verklaring geen documenten heeft overgelegd.
5.2
De rechtbank volgt verweerder echter niet in de overweging dat eiser wisselend zou hebben verklaard over de vragen die hem zouden zijn gesteld door de EPDP. Eiser heeft verklaard dat hij werd meegenomen door leden van de EPDP omdat ze hem vragen over zijn broer wilden stellen. [4] Eiser is daarna blijkens zijn verklaringen door de EPDP gedetineerd en verhoord. Bij die verhoren werden hem weer vragen over zijn broer gesteld en werd hem verweten dat hijzelf had geprobeerd het land te verlaten. [5] Dat eiser op het moment dat hij door de leden van de EPDP werd aangesproken om hem mee te nemen niet ook al werd bevraagd over zijn poging het land te verlaten en dit vervolgens tijdens de verhoren wel is gebeurd, acht de rechtbank niet onlogisch en dit is dan ook ten onrechte aangemerkt als een wisselende verklaring.
5.3
Ook eisers verklaring, dat hij niet naar de politie mocht gaan na zijn detentie door de EPDP, heeft verweerder in redelijkheid niet kunnen aanmerken als wisselend. Eiser is tijdens het nader gehoor voorgehouden dat hij eerder verklaarde dat de EPDP samenwerkt met de politie en vervolgens is hem gevraagd waarom hij denkt dat de EPDP hem waarschuwde om niet met de politie of met de autoriteiten te praten. Eiser heeft daarop verklaard dat hij verwondingen had aan zijn lichaam en dat ook bedoeld was dat hij er ook niet met bijvoorbeeld mensenrechtenorganisaties over zou mogen spreken, omdat dan de EPDP hierop aangesproken zou kunnen worden. [6] Verweerder heeft niet voldoende gemotiveerd dat deze verklaring onvoldoende is. Dat de EPDP zo zou willen voorkomen in een kwaad daglicht te worden gesteld, komt de rechtbank niet onlogisch voor.
Hoewel deze beroepsgrond slaagt, leidt dit niet tot de conclusie dat verweerder eisers verklaringen met betrekking tot het derde element ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank legt dat hieronder uit.
6. Eiser voert verder aan dat hij persisteert bij zijn verklaringen over de onbekendheid van zijn zus bij de autoriteiten.
6.1
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte overwogen dat niet valt in te zien waarom eiser tijdens zijn verblijf bij zijn zus geen problemen zou hebben ondervonden. Daarbij heeft verweerder eisers verklaring betrokken dat de EPDP met de politie zou samenwerken en zeer machtig was. Dan kan verwacht worden dat eiser zou worden gevonden, nu zijn zus een familielid is van zowel eiser als de vermiste broer en de EPDP volgens eiser erg actief is in de woonomgeving van zijn zus. De verklaring dat de zus altijd in LTTE-gebied heeft gewoond, heeft verweerder onvoldoende mogen achten. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat het juist voor de hand zou liggen dat de EPDP een plaats in LTTE-gebied, waar de EPDP zelf actief is, juist in de gaten houdt.
Kunnen de door eiser overgelegde documenten bijdragen aan de geloofwaardigheid van zijn relaas?
7. In beroep heeft eiser ter onderbouwing van zijn relaas de volgende documenten overgelegd:
a. informatie van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) van [datum 16] 2020 met betrekking tot de (on)mogelijkheden voor legale uitreis vanuit Sri Lanka van mensen die in de negatieve belangstelling staan;
b. foto van een litteken op eisers rug;
c. een verklaring van Abisha Medi Clinic te Manipay, Sri Lanka, van [datum 4] 2017;
d. een uitnodiging van het politiebureau van Manipay, Sri Lanka, van [datum 5] 2017 ;
e. een verklaring van [naam 1] , advocaat te [plaats] , Sri Lanka, van [datum 7] 2020;
f. een verklaring van de moeder van eiser ten overstaan van [naam 2] , vredesrechter, van [datum 6] 2012;
g. een (onvertaald) message form van de Sri Lankaanse politie van [datum 8] 2011;
h. een arrestatiebevel van de Sri Lankaanse politie van [datum 9] 2011;
i. een verklaring van Abisha Medi Clinic te Manipay, Sri Lanka, van [datum 10] 2021;
j. een verklaring van [naam 1] , advocaat te [plaats] , Sri Lanka, van [datum 11] 2021;
k. informatie van de Sri Lankaanse politie aan de magistraat van [datum 12] 2019;
l. informatie van Negombo Magistrate Court van [datum 13] 2021;
m. rapportage van het iMMO van [datum 14] 2021;
n. reactie van het iMMO van [datum 15] 2021.
7.1
Het Bureau Documenten van verweerder heeft de documenten genoemd onder c, e, f en g onderzocht op echtheid. Uit het rapport van Bureau Documenten van 29 juli 2021 volgt dat Bureau Documenten vanwege het ontbreken van voldoende, betrouwbaar vergelijkingsmateriaal geen uitspraak kan doen over de echtheid van deze documenten, geen uitspraak kan doen over de opmaak en afgifte en niet kan vaststellen of de documenten inhoudelijk juist zijn.
7.2
Met betrekking tot de verklaringen van de Abisha Medi Clinic van [datum 10] 2017 (onder c) en van [datum 10] 2021 (onder i) oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank acht niet van belang, zoals verweerder dat in de verweerschriften doet, dat de arts noch de kliniek op internet te vinden zouden zijn, of dat de leeftijd van eiser onjuist zou zijn.
Wel is de rechtbank van oordeel dat de informatie in de eerste verklaring, te weten dat eiser op [datum 10] 2017 is gezien vanwege “multiple contusion of the back of the chest and back pain and cut injury on the back of the chest […] cut injury was sutured with nylon” niet overeen komt met de verklaringen van eiser. Eiser heeft immers verklaard dat hij is behandeld voor zijn verwondingen met een verband. In de verklaring van de Abisha Medi Clinic van [datum 10] 2021 (onder i) is vervolgens vermeld dat “cut injury needed to be sutured. Because I have no facilities to sutury, cut injury was not sutured.” Er wordt geen verklaring gegeven voor het verschil met de eerste verklaring, waarin nadrukkelijk is opgenomen dat de wond van eiser is gehecht met nylon. Daarbij komt dat deze verklaringen vervolgens ook niet stroken met eisers verklaringen ten overstaan van het iMMO, namelijk dat de arts wilde hechten zonder verdoving maar eiser dat niet wilde. Verder blijkt uit deze verklaring dat de medische gegevens van eiser niet bewaard zijn, zodat onduidelijk is waar de tweede verklaring op is gebaseerd.
Deze medische verklaringen van de Abisha Medi Clinic kunnen daarom niet dienen als onderbouwing van de geloofwaardigheid van het relaas van eiser, maar doen daaraan eerder afbreuk.
7.3
De verklaringen van de advocaat van [datum 7] 2020 (onder e) en [datum 11] 2021 (onder j) kunnen naar het oordeel van de rechtbank evenmin dienen als onderbouwing van eisers verklaringen. Zo merkt verweerder terecht op in het verweerschrift van 1 augustus 2021 dat in de verklaring van [datum 7] 2020 is vermeld dat eiser een actieve Tamil propagandist zou zijn die politiek actief is, terwijl dit geenszins uit eisers eigen verklaringen volgt. Verder is het opvallend dat de verklaring met betrekking tot de vernieling van de motor niet overeenkomt met de eigen verklaringen van eiser en dat niet de EPDP wordt genoemd, maar een gangstergroep als daders. Uit de tweede verklaring van de advocaat volgt dat zijn eerdere brief was gebaseerd op informatie van de moeder van eiser, die enkele feiten onjuist zou hebben verstrekt. Verder blijkt uit deze verklaring van de advocaat dat hij ook deze verklaring baseert op de instructies die hem door eisers moeder zijn gegeven. Deze verklaring komt niet overeen met zijn eerdere brief, waarin de advocaat immers aangeeft dat hij door eiser was aangesteld om hem te vertegenwoordigen bij de politie in verband met de bedreigingen, aanval en vernieling van zijn motorfiets door een gangstergroep en dat “According to the instructions given by him that he was an active Tamil propagandist and carried out political works.”
7.4
Ten aanzien van het verzoek van de politie van [datum 5] 2017 (onder d) aan eiser om zich te melden om te worden gehoord over zijn verbrande motorfiets en de doodsbedreiging, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in het verweerschrift van 1 augustus 2021 niet ten onrechte opgemerkt dat deze informatie niet overeenkomt met de verklaring van eiser dat hij na de problemen met de EPDP aangifte wilde doen bij de politie maar dat de politie zijn aangifte niet wilde opnemen, de politie alles heeft doorgegeven aan de EPDP en de EPDP daarna verhaal kwam halen, waarbij de motor is verbrand en eiser daarna is ondergedoken bij zijn zus. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft verklaard tijdens zijn nader gehoor dat hij, nadat zijn motor is verbrand, daarvan aangifte heeft gedaan. Verder is het opmerkelijk dat eiser zou worden uitgenodigd om te worden gehoord, zonder dat een adres wordt gegeven waar hij zich moet melden. Ook dit document kan daarom niet worden opgevat als een onderbouwing van eisers verklaringen.
7.5
Ten aanzien van het door eiser overgelegde arrestatiebevel van [datum 9] 2011 (onder h) heeft verweerders gemachtigde ter zitting erkend dat verweerder er bij het opstellen van de verweerschriften ten onrechte van uit is gegaan dat het document ziet op eiser, terwijl het ziet op eisers broer. Dat neemt echter niet weg dat verweerder het bevreemdend heeft mogen achten dat eiser niets weet te vertellen over zijn broer en dat hij na vijf jaar ineens zou worden lastiggevallen vanwege zijn broer. Daarom neemt ook dit arrestatiebevel niet weg dat verweerder eisers verklaringen ongeloofwaardig heeft kunnen achten.
7.6
Ook met de verklaring van eisers moeder ten overstaan van de vredesrechter van [datum 6] 2012 (onder f) kan eiser niet bewerkstelligen dat verweerder eisers verklaringen over zijn problemen naar aanleiding van de activiteiten van zijn broer geloofwaardig zou moeten achten. Uit deze verklaring van eisers moeder blijkt namelijk niet meer dan dat haar zoon in 2012 niet is teruggekomen vanuit de noordelijke provincie en dat zij een klacht heeft ingediend bij het dorpshoofd maar het dorpshoofd de klacht tegen de regering niet wilde aanvaarden. Hiermee onderbouwt eiser niet dat zijn broer actief betrokken was bij de LTTE, noch dat hij hierdoor heeft te vrezen.
7.7
Ten slotte stelt de rechtbank vast dat verweerder zich niet expliciet heeft uitgelaten over de informatie van de Sri Lankaanse politie aan de magistraat van [datum 12] 2019 (onder k) en de informatie van Negombo Magistrate Court van [datum 13] 2021 (onder l). Verweerder heeft zich in zijn algemeenheid op het standpunt gesteld dat eiser de gestelde link van zijn broer met de LTTE niet heeft kunnen onderbouwen met documenten noch met verklaringen aannemelijk heeft kunnen maken nu hij over die link geen informatie heeft kunnen verschaffen, terwijl niet gebleken is dat dit niet van hem verwacht kan worden. De rechtbank constateert dat de hiervoor genoemde documenten inderdaad niet zien op de problemen die eiser stelt te vrezen vanwege zijn broer. Verweerder heeft zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze documenten zijn asielrelaas op dit punt niet onderbouwen.
8. Eiser wijst verder op de informatie van VWN van [datum 16] 2020. Hieruit blijkt dat de computersystemen van de Sri Lankaanse autoriteiten niet goed op elkaar aangesloten zijn, zodat het niet onmogelijk is dat iemand het land zou kunnen verlaten. Daarnaast is het volgens deze informatie wel degelijk mogelijk om door middel van omkoping van de grensautoriteiten legaal het land te verlaten. In de uitreis van eiser kan dus niet zonder meer een contra-indicatie voor de negatieve belangstelling gelezen worden.
8.1
De rechtbank is van oordeel dat de vraag of eiser al dan niet legaal Sri Lanka heeft verlaten en daarmee samenhangend of dit een contra-indicatie kan zijn voor het aannemen van een negatieve belangstelling voor eiser, niet relevant is. Verweerder heeft immers, zoals hiervoor is geoordeeld, de door eiser gestelde toedracht en problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Deze beroepsgrond kan daarom niet slagen.
Heeft eiser met de iMMO-rapportage zijn verklaringen alsnog aannemelijk weten te maken?
Eisers vermogen om te verklaren
9. Eiser wijst op de rapportage van het iMMO, waaruit, samengevat weergegeven, blijkt dat er sprake was van psychische en lichamelijke problematiek die beperkingen geeft die ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk hebben geïnterfereerd met zijn vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren. Eiser wijst verder op de schriftelijke reactie van het iMMO van [datum 17] 2021, waarin inhoudelijk wordt gereageerd op de bespiegelingen van verweerder met betrekking tot de iMMO-rapportage.
Eiser voert aan dat hij niet vóór verweerder het voornemen uitbracht om zijn asielaanvraag af te wijzen is onderzocht in het kader van een forensisch medisch onderzoek (hierna: FMO). Eiser stelt dat verweerder hiertoe op grond van artikel 18 van de Procedurerichtlijn [7] , in samenhang met artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn [8] verplicht was. Dit geldt temeer gelet op de indicaties voor beperkingen om te kunnen verklaren zoals ook aangehaald in het iMMO-rapport. Eiser stelt dat verweerder hem al voor het ongeloofwaardigheidsoordeel had moeten laten onderzoeken. Verweerder heeft immers overwogen dat van eiser verwacht mag worden dat hij concrete, uitgebreide en preciezere verklaringen aflegt over de door hem gestelde problemen. Eiser meent dat het iMMO-rapport juist ziet op de verwijten van verweerder inzake de kwaliteit van zijn verklaringen. Eiser was beperkt in zijn vermogen tot het afleggen van verklaringen en deze beperking heeft zich over de volle omvang en breedte van de gehoren uitgestrekt.
9.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien op enig moment vóór het bestreden besluit een FMO te laten verrichten. Hiertoe is allereerst van belang dat eiser, voorafgaand aan het eerste gehoor, een medisch onderzoek is aangeboden en door de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (de FMMU) een medisch advies is opgesteld over het horen en beslissen. Uit de rapportage van de FMMU, ondertekend op 13 en 15 november 2020, blijkt dat er wel beperkingen zijn geconstateerd met betrekking tot het horen en beslissen, namelijk dat eiser rugpijnklachten ervaart en dat hem de mogelijkheid moet worden geboden om regelmatig te bewegen en te lopen om de rugpijnklachten te verminderen en indien nodig een pijnstilling te vragen bij medische dienst, maar ook is geconcludeerd dat eiser kan worden gehoord en dat er verder geen opmerkingen zijn die relevant zijn voor het horen en beslissen. Verder blijkt uit het eerste en nader gehoor dat eiser is gevraagd of hij zich lichamelijk en geestelijk in staat voelt om het gehoor te laten plaatsvinden, waarop eiser aangeeft last te hebben van zijn rug. Overige beperkingen heeft eiser niet aangegeven. Verder blijkt uit de rapporten van het eerste en nader gehoor dat eiser regelmatig is gevraagd of het nog goed met hem ging en is hij ook meermaals in de gelegenheid gesteld om even te pauzeren en te bewegen.
9.2
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Procedurerichtlijn regelt de lidstaat een medisch onderzoek naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade wanneer de beslissingsautoriteit dit voor de beoordeling van een verzoek om internationale bescherming relevant acht. Dit is in de Nederlandse regelgeving vastgelegd in artikel 3.109e, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verweerder heeft in paragraaf C1/4.4.4. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) en werkinstructie 2016/14 nader uitgewerkt in welke gevallen hij een FMO aanbiedt. Hieruit volgt dat op het moment dat verweerder een FMO start, verweerder een eerste beoordeling heeft gemaakt ten aanzien van de geloofwaardigheid van het asielrelaas en verweerder een FMO van belang acht voor de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling en de vraag of de aanvraag ingewilligd of afgewezen wordt. In dergelijke gevallen is een FMO relevant.
9.3
Verweerder heeft zich in eisers geval niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser niet geloofwaardig zijn. Verweerder is daarom op goede grond tot de conclusie gekomen dat een FMO niet relevant kan zijn, zodat er daarom geen verplichting bestond voor verweerder om deze aan te bieden.
9.4
De door eiser overgelegde rapportage van het iMMO leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Hiervoor is redengevend dat eiser zelf steeds heeft gezegd dat hij niet over meer informatie beschikt met betrekking tot zijn broer en dat hij uitgebreid en niet vaag heeft verklaard. Eiser heeft dit onderbouwd met de verklaring dat hij nog jong was op het moment dat zijn broer verdween en dat eisers broer als infiltrant werkte, en dit noodzakelijkerwijs is omgeven door geheimzinnigheid en discretie. Ter zitting heeft eisers gemachtigde laten weten dat het iMMO was benaderd om medisch steunbewijs te verkrijgen voor het door eiser gestelde letsel, maar dat het iMMO zich vervolgens ook heeft uitgelaten over het vermogen om te kunnen verklaren. Gelet hierop, en op het feit dat het iMMO niet nadrukkelijk heeft aangegeven op welke onderdelen van het relaas de geconstateerde beperkingen zouden zien, is er geen grond voor het oordeel dat verweerder zijn geloofwaardigheidsoordeel niet langer zou kunnen handhaven. Daarbij komt nog dat, zoals hiervoor is overwogen, de in 7 genoemde documenten c, d, e, f, i en j niet bijdragen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen.
De onderbouwing van het door eiser gestelde letsel
10. Het iMMO heeft eiser fysiek onderzocht. Uit dit onderzoek volgt dat eiser twee littekens heeft, één rechts boven het schouderblad en één aan de voorzijde van het rechterscheenbeen. Verder is geconstateerd dat eiser last heeft van lage rugklachten. Het litteken boven het schouderblad heeft het iMMO beoordeeld als zeer consistent met het gestelde geweld, het litteken op het scheenbeen als consistent. De rugpijn is niet beoordeeld volgens het Istanbul Protocol, omdat het een klacht is die frequent voorkomt in de normale populatie. De psychische problematiek kan gerelateerd worden aan het geweldsrelaas. De specifieke nachtmerries en herbelevingen zijn naar aard en inhoud zeer consistent voor het door eiser gestelde asielrelaas en het iMMO concludeert vervolgens dat de medische (lichamelijke en/of psychische) problematiek voortgekomen kan zijn uit het gestelde geweldsrelaas.
10.1
Blijkens de leeswijzer bij de rapportage van het iMMO wordt met de term “zeer consistent” aangegeven dat “de beschreven bevinding specifiek is. Het is een litteken of een bevinding die op een ongebruikelijke plaats zit of ongebruikelijk is en het vereist een verklaring dat het op deze plaats of in deze vorm wordt aangetroffen. Dit litteken of deze bevinding kan heel goed door het gestelde worden veroorzaakt, er zijn slechts enkele andere oorzaken mogelijk” [9] .
10.2
Nu verweerder eisers verklaringen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden en het iMMO niet kan uitsluiten dat de geconstateerde littekens en psychische problematiek een of meer andere oorzaken heeft, is de rechtbank van oordeel dat uit het rapport van het iMMO niet volgt dat de littekens en psychische problematiek het gevolg moeten zijn van de door eiser gestelde martelingen.
Tussenconclusie
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij op basis van zijn relaas in aanmerking komt voor een asielvergunning.
Heeft verweerder eiser toch een asielvergunning moeten verlenen op grond van artikel 3 van het EVRM?
12. In verweerders beleid, zoals opgenomen in paragraaf C7/31.4.4 van de Vc en zoals dit luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, staat:
“De IND beoordeelt een verzoek om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw van Srilankaanse Tamils ook aan de hand van de door het Europese Hof van de Rechten van de Mens benoemde risicofactoren. De genoemde risicofactoren vormen geen checklist en zijn niet uitputtend bedoeld. Iedere genoemde individuele risicofactor hoeft op zich geen aanleiding te geven om ervan uit te gaan dat er een reëel risico op ernstige schade is bij terugkeer naar Colombo. Een combinatie van twee of meer risicofactoren kan aanleiding zijn om een reëel risico op ernstige schade aan te nemen.
De door het Europese Hof van de Rechten van de Mens benoemde risicofactoren, die in onderlinge samenhang moeten worden bezien in het licht van de algemene situatie in Sri Lanka, zijn:
• de vreemdeling is bij de Srilankaanse autoriteiten bekend als lid van de LTTE of wordt verdacht van deelname aan activiteiten voor de LTTE;
• de vreemdeling heeft een strafblad of er is een arrestatiebevel uitgevaardigd ten name van de vreemdeling;
• de vreemdeling is uit de gevangenis ontsnapt of op borgtocht vrijgelaten;
• de vreemdeling heeft een bekentenis of een soortgelijke verklaring ondertekend;
• de vreemdeling is door de Srilankaanse autoriteiten gevraagd om informant te worden;
• de vreemdeling heeft littekens;
• de vreemdeling moet naar Sri Lanka terugkeren vanuit Londen of een andere stad waar fondsen worden geworven voor de LTTE;
• de vreemdeling heeft Sri Lanka op illegale wijze verlaten;
• de vreemdeling is niet in het bezit van een identiteitsbewijs;
• de Srilankaanse autoriteiten zijn ervan op de hoogte geraakt dat de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd in het buitenland; en
• familieleden van de vreemdeling zijn actief voor de LTTE en de Srilankaanse autoriteiten zijn hiervan op de hoogte.”
12.1
De rechtbank stelt vast dat eiser littekens heeft. Verweerder heeft verder niet bestreden dat eiser eerder is gedeporteerd naar Sri Lanka en bij aankomst is gearresteerd en gedetineerd, waarna hij op borgtocht is vrijgelaten. Al om deze redenen had verweerder op grond van zijn eigen beleid onderzoek moeten doen naar deze risicofactoren en moeten beoordelen of in het geval van eiser aanleiding bestaat om ervan uit te gaan dat er een reëel risico op ernstige schade is. Nu verweerder dit heeft nagelaten, komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder moet een nieuwe beoordeling verrichten en daarbij ook inventariseren of, en welke, andere risicofactoren van toepassing zijn in het geval van eiser, en welke conclusie daaraan moet worden verbonden.
Conclusie
13. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder nader onderzoek dient te verrichten naar de risicofactoren en dient te bepalen welke conclusie aan de aanwezigheid van risicofactoren moet worden verbonden. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder daarbij in de volgende door eiser gemaakte proceskosten. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de kosten van het door het iMMO verrichte medische onderzoek. Het betreft een bedrag van € 5.250,- blijkens de factuur van 20 januari 2021. De rechtbank overweegt dat het bedrag van de kosten van een deskundige als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken. De rechtbank stelt vast dat voor het opstellen van een iMMO-rapport in strafzaken geen speciaal tarief is bepaald. Op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken geldt dan een uurtarief van € 136,19 per uur. Gelet op de overgelegde factuur zou met het opstellen van een iMMO-rapport (€ 5.250,- gedeeld door € 136,19) ongeveer 38 uur gemoeid zijn. Gelet op de werkzaamheden die gemoeid zijn met het opstellen van een iMMO-rapport, zoals dat blijkt uit de werkwijze zoals omschreven in de “Leeswijzer bij iMMO-rapportage”, komt de door eiser overgelegde factuur de rechtbank niet onredelijk voor.
14.1
Uit de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2018 [10] volgt dat de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen als het inroepen van die deskundige redelijk was en ook de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Hieruit vloeit voort dat niet is vereist dat een deskundigenrapport over een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag uiteindelijk heeft bijgedragen aan de rechterlijke beslissing. De kosten van de iMMO-rapportage komen voor vergoeding in aanmerking, omdat eiser dit rapport in redelijkheid heeft kunnen laten opstellen om zijn asielrelaas te staven.
14.2
Nu het laten opmaken van het iMMO-rapport redelijk was, merkt de rechtbank de kosten van het medisch onderzoek aan als proceskosten in de zin van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb. Eiser komt in aanmerking voor vergoeding van de kosten van zijn in de procedure ingebrachte iMMO-rapport tot een bedrag van € 5.250,-.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder tevens in de overige door eiser gemaakte proceskosten, te weten de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.656,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, tweemaal 1 punt voor het verschijnen ter zitting, en een halve punt voor het indienen van een nadere reactie, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). De proceskosten bedragen in totaal dus € 7.906,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 7.906,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg- Wijnaldum, voorzitter, en mr. M. Kraefft en mr. H. Battjes, leden, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL20.20446
2.Liberation Tigers of Tamil Eelam
3.Eelam People’s Democratic Party
4.Pagina 29 rapport nader gehoor
5.Pagina 30 rapport nader gehoor
6.Pagina 30 rapport nader gehoor
7.Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming
8.Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming
9.Pagina 3, Leeswijzer iMMO maart 2020