ECLI:NL:RBDHA:2023:16531

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
NL23.18181
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling ingangsdatum verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en verblijfsgat

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 23 mei 2023, waarbij het besluit van 4 mei 2022 om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen met ingang van 1 mei 2022 is gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2023 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de ingangsdatum van de verblijfsvergunning niet juist heeft vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning op 14 maart 2022 moet worden vastgesteld, in plaats van 1 mei 2022, omdat eiseres op dat moment voldeed aan de voorwaarden voor de vergunning. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt zelf de ingangsdatum van de verblijfsvergunning. Tevens veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres en bepaalt dat het griffierecht aan haar vergoed moet worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18181

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 23 mei 2023, waarbij het besluit van 4 mei 2022 om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen met ingang van 1 mei 2022 is gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiseres terecht en op goede gronden heeft vastgesteld op 1 mei 2022. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de ingangsdatum van de verblijfsvergunning niet juist vastgesteld, in die zin dat de rechtbank van oordeel is dat deze bepaald moet worden op 14 maart 2022. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Voorgeschiedenis en bestreden besluit
6. Eiseres is afkomstig uit [land] en is in 2018 naar Nederland gekomen. Zij heeft voor haar opleiding tot [opleiding] en haar werk van 1 maart 2018 tot 1 maart 2022 steeds verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd gehad (onder verschillende beperkingen). De laatste vergunning van 1 maart 2021 tot 1 maart 2022 was onder de beperking “arbeid als kennismigrant”. Eiseres was tot 1 maart 2022 in dienst bij [werkgever] en was vanuit [werkgever] gedetacheerd bij [werkgever 2] . Per 10 maart 2022 is zij in dienst gekomen bij [werkgever 2] .
6.1.
Op 10 maart 2022 heeft eiseres een aanvraag ondertekend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel “verblijf als houder van de Europese blauwe kaart”. De staatssecretaris heeft deze aanvraag op 14 maart 2022 ontvangen. In het besluit van 4 mei 2022 is deze verblijfsvergunning aan eiseres toegekend met ingang van 1 mei 2022 en geldig tot 3 juni 2023.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de verblijfsvergunning en daarmee tegen het ontstaan van een verblijfsgat, nu de geldigheid van haar vorige verblijfsvergunning per 1 maart 2022 afliep.
Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris dit bezwaar ongegrond verklaard en is de staatssecretaris bij de ingangsdatum van 1 mei 2022 van de verblijfsvergunning gebleven. Volgens de staatssecretaris voldeed eiseres niet eerder dan op 1 mei 2022 aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning.
Beroepsgronden
7. Eiseres vindt dat haar verblijfsvergunning per 1 maart 2022 aansluitend aan de vorige verblijfsvergunning had moeten worden verleend. Zij beroept zich op de toezegging van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer van 25 juli 2022 (TK 19637 nr. 2947). Het bestreden besluit heeft onvoorzien, onevenredige gevolgen voor haar en doet geen recht aan haar positie als vreemdeling. Buiten haar toedoen en schuld, namelijk door onhandig handelen van haar voormalige werkgever, is een verblijfsgat ontstaan. De voormalige werkgever had net als andere jaren (mondeling) toegezegd dat haar arbeidsovereenkomst zou worden verlengd, maar heeft dit uiteindelijk, en zonder aanzegtermijn, niet gedaan. Zij heeft per 10 maart 2022 een nieuwe arbeidsovereenkomst getekend bij [werkgever 2] en zij had tot maart 2023 een onbezoldigde aanstelling bij [werkgever] . Het gaat slechts om 9 dagen tussen de twee arbeidsovereenkomsten.
Verder vindt eiseres dat haar, analoog aan de regeling voor de kennismigrant die tijdens de looptijd van zijn verblijfsvergunning werkloos wordt, een termijn van drie maanden had moeten worden gegeven om werk te zoeken.
7.1.
Daarnaast voert eiseres aan dat haar in ieder geval een verblijfsvergunning met ingang van een eerdere datum dan 1 mei 2022 had moeten worden verleend, namelijk in ieder geval per 14 maart 2022 toen haar arbeidsovereenkomst met [werkgever 2] inging. Haar loon voldeed per ingangsdatum van deze arbeidsovereenkomst aan het normbedrag om voor de door haar gevraagde verblijfsvergunning in aanmerking te komen. Dat na de aanvraag van de verblijfsvergunning nog stukken ter verheldering van deze aanvraag zijn ingediend, maakt dit niet anders.
Overwegingen van de rechtbank
8. De rechtbank stelt vast dat eiseres heeft verzocht om een verblijfsvergunning onder een andere beperking dan de verblijfsvergunning die zij voorafgaand aan haar aanvraag had. Uit artikel 26, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 volgt dat de geldigheid van een naar aanleiding van een nieuwe aanvraag verleende verblijfsvergunning niet eerder kan ingaan dan op de dag waarop die aanvraag is ontvangen. De wet biedt de staatssecretaris dan ook geen ruimte om een eerdere ingangsdatum dan de datum van aanvraag te hanteren. Omdat het hier om een wet in formele zin gaat, is het ook niet mogelijk om daar met toepassing van het evenredigheidsbeginsel van af te wijken. Een toets aan algemene rechtsbeginselen waaronder het evenredigheidsbeginsel is slechts aanvaardbaar als de toepassing van de wettelijke bepaling, vanwege bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle in de afweging van de wetgever zijn verdisconteerd, zozeer in strijd is met de algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht, dat de toepassing daarvan achterwege moet blijven. [1] Naar het oordeel van de rechtbank is een dergelijke uitzondering in het geval van eiseres niet aan de orde. De motivering van de staatssecretaris dat het bestreden besluit niet onevenredig is, kan de rechtbank volgen. Niet is gebleken dat eiseres tussen 1 maart 2022 en 14 maart 2022 feitelijk heeft gewerkt. Ook is niet gebleken van een arbeidsovereenkomst die in deze periode geldig was. Hiermee voldeed zij in deze periode niet aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning. Het zwaarwegende belang van de staatssecretaris is om volgens de regels verblijfsvergunningen toe te kennen. De rechtbank overweegt dat het belang van eiseres, om voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd en voor naturalisatie in aanmerking te komen, nog steeds kan worden gerealiseerd. Daar komt bij dat eiseres door het bestreden besluit Nederland niet hoeft te verlaten en zij in Nederland kan werken. Zij heeft immers weer een verblijfsvergunning gekregen. Het feit dat eiseres haar verblijfsvergunning moet verlengen, met de daarmee gepaard gaande kosten en moeite, en dat het langer duurt voordat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd en voor naturalisatie, met gevolgen voor haar mogelijkheden op de arbeidsmarkt en het verkrijgen van een hypotheek, is onder deze omstandigheden onvoldoende om met de toepassing van artikel 26, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 schending van het evenredigheidsbeginsel aan te nemen.
8.1.
De rechtbank is echter van oordeel dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning ten onrechte niet aan eiseres heeft verleend met ingang van 14 maart 2022. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat het maandelijkse brutoloon van eiseres niet voor
1 mei 2022 aan het looncriterium voor vergunningverlening voldeed. De staatssecretaris heeft erop gewezen dat sinds een wijziging in de regelgeving per september 2020 [2] , er een normbedrag voor het bruto maandelijkse salaris wordt vastgesteld en dat om te voldoen aan het looncriterium voor vergunningverlening vereist is dat het loon maandelijks wordt betaald. Hij heeft toegelicht dat de minister met deze wijziging van de regelgeving onderbetaling van de werknemer heeft willen voorkomen en heeft willen verhinderen dat met feitelijke uitbetaling van het loon later in het jaar, of door middel van niet-maandelijkse loonbestanddelen, alsnog aan het looncriterium wordt voldaan. Ook heeft de minister hiermee de loonbetaling willen gelijktrekken met de kennismigrantenregeling. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris ter zitting heeft erkend dat misbruik, in verband waarmee de regelgeving is gewijzigd, in het geval van eiseres niet aan de orde is. Verder geldt dat in de per 14 maart 2022 geldende arbeidsovereenkomst van eiseres een maandelijks brutoloon wordt vermeld dat voldoet aan het looncriterium voor verlening van de door haar gevraagde vergunning, maar dat door onbekendheid met de regeling voor (maandelijkse) uitbetaling van het “keuzebudget” het loon van eiseres in maart 2022 en april 2022 niet op maandelijkse basis volgens het looncriterium voor vergunningverlening is uitbetaald. Voorts overweegt de rechtbank dat in de Richtlijn 2009/50 EG voor het looncriterium een maand- of jaarsalaris wordt vermeld. [3] Gelet op voormelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in het geval van eiseres per ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst op
14 maart 2022 aan het looncriterium voor vergunningverlening is voldaan.

Conclusie en gevolgen

9. De staatssecretaris heeft terecht de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiseres niet bepaald op 1 maart 2022, maar de ingangsdatum ten onrechte niet bepaald op
14 maart 2022. Het beroep is daarom gegrond. Dat betekent dat de rechtbank het bestreden besluit vernietigt voor zover het de ingangsdatum van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning betreft. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiseres te bepalen op 14 maart 2022.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
9.2.
Gelet op de gegrondverklaring van het beroep bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van € 184,- aan haar vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover het de ingangsdatum van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning betreft;
- bepaalt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning op 14 maart 2022;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-;
- bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht ter hoogte van € 184,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De uitspraak is bekendgemaakt op 2 november 2023.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 26, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000:
De verblijfsvergunning, die van rechtswege rechtmatig verblijf inhoudt, wordt verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag waarop de aanvraag is ontvangen.
Artikel 3.30b, eerste lid, onder a, Vreemdelingenbesluit 2000:
De Europese blauwe kaart wordt verleend aan een vreemdeling als bedoeld in artikel 2.2 van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022, die beschikt over een geldige arbeidsovereenkomst of een bindend aanbod van een hooggekwalificeerde baan in de zin van artikel 2, onder b, van Richtlijn 2009/50/EG voor de duur van ten minste een jaar met een werkgever in Nederland, waarmee een bruto inkomen wordt verworven dat ten minste gelijk is aan het loon, bedoeld in artikel 2.2 van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022.
Artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen:
Het is een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning of zonder dat een vreemdeling in het bezit is van een gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij die werkgever.
Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit Uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022:
Het verbod is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die houder is van een door Onze Minister van Justitie en Veiligheid ter uitvoering van artikel 7 van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (PbEU L 155) afgegeven Europese blauwe kaart, dan wel van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf onder een beperking verband houdend met verblijf als houder van een Europese blauwe kaart, voor zover die vreemdeling van de werkgever een vast brutoloon voor de arbeid ontvangt van ten minste € 5.867 per maand, waartoe niet wordt gerekend de door de werkgever te betalen vakantiebijslag.
Artikel 2.2, vierde lid, van het Besluit Uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022:
Het loon, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, wordt door de werkgever over een periode van ten hoogste een maand, bijgeschreven op een bankrekening, bestemd voor girale betaling, op naam van de vreemdeling.
Artikel 5, derde lid, van Richtlijn 2009/50 EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het
oog op een hooggekwalificeerde baan:
Behalve de in lid 1 gestelde voorwaarden geldt ook dat het brutojaarsalaris dat het resultaat is van het in de arbeidsovereenkomst of het bindende aanbod van een baan genoemde maand- of jaarsalaris niet lager mag zijn dan een voor dit doel door de lidstaten vastgestelde en bekendgemaakte relevante salarisdrempel die ten minste anderhalf maal het gemiddelde
brutojaarsalaris in de betrokken lidstaat bedraagt.

Voetnoten

1.Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:772) en van 27 juli 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2836)
2.Besluit van 14 juli 2020 tot wijziging van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen in verband met maandelijkse girale loonbetaling Europese blauwe kaart houders en verduidelijking voor vervanging bij incidentele arbeid en tot wijziging van het Besluit arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie in verband met het versoepelen van de vrijstelling van de meldplicht voor gedetacheerde zakenreizigers (Staatsblad 2020, 270)
3.Artikel 5, derde lid, van Richtlijn 2009/50 EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het