ECLI:NL:RBDHA:2023:16496

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
NL23.33035
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlengingsbesluit van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht met betrekking tot medische omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen het verlengingsbesluit van de maatregel van bewaring van eiser, een Tunesische vreemdeling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 10 oktober 2023 de maatregel van bewaring met maximaal twaalf maanden verlengd, nadat eiser op 17 april 2023 in bewaring was gesteld. Eiser heeft tegen dit verlengingsbesluit beroep ingesteld, waarbij hij ook om schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2023 behandeld, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in het verlengingsbesluit onvoldoende aandacht heeft besteed aan de medische omstandigheden van eiser, die bekend waren bij de staatssecretaris. Ondanks dit gebrek, oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat de medische situatie van eiser niet tot een andere uitkomst leidt. De rechtbank concludeert dat eiser niet benadeeld is door het gebrek en dat de detentie voor hem niet onevenredig bezwarend is. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser en dat er zicht op uitzetting bestaat.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Wel kent de rechtbank eiser een proceskostenvergoeding toe van € 1.674,00, die door de staatssecretaris aan de rechtsbijstandsverlener moet worden betaald. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33035

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Tunesische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 17 april 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eerdere beroepen tegen het opleggen dan wel voortduren van deze maatregel zijn ongegrond verklaard.
Bij besluit van 10 oktober 2023 heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd (het verlengingsbesluit) op grond van artikel 56, zesde lid, van de Vw 2000.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. Via artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van die wet geldt hetzelfde voor het verlengingsbesluit. Voor de verlenging van de maatregel van bewaring geldt verder op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 dat deze maatregel na afloop van zes maanden met maximaal nog eens twaalf maanden kan worden verlengd indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering of de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
1.1
De staatssecretaris moet in het verlengingsbesluit conform het beleid van paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) nagaan of er voldaan is aan de voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de vreemdeling onevenredig bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat. Als dit voldoende is gemotiveerd, wordt hiermee voldaan aan alle uit de Terugkeerrichtlijn en het arrest Mahdi voortvloeiende vereisten voor het nemen van een verlengingsbesluit.
Bewaringsgronden
2. In het verlengingsbesluit staat dat eiser op 17 april 2023 in bewaring is gesteld, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en/of omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Vervolgens staat in het verlengingsbesluit dat de volgende gronden voor bewaring uit artikel 5.1b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) ten grondslag aan het besluit tot verlening van de bewaringstermijn:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
(lichte gronden)
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
Grondslag en gronden
3. De rechtbank is van oordeel dat eiser nog steeds valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland en aan hem is op 29 maart 2023 een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd. De rechtbank overweegt verder dat de zware en lichte gronden 3a, 3c, 3d, 4b, 4c en 4d feitelijk juist zijn en, in samenhang gezien met de in de maatregel gegeven motivering, voldoende grond vormen voor het standpunt dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken dan wel dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure belemmert. Nu voornoemde gronden voldoende motivering geven voor het risico op onttrekking, laat de rechtbank de overige gronden onbesproken.
Voorwaarden voor de verlenging
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich ook terecht op het standpunt gesteld dat in het geval van eiser is voldaan aan de voorwaarden voor de verlenging zoals neergelegd in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000. Het is niet in geschil dat een geldig grensoverschrijdingsdocument in het geval van eiser ontbreekt. De staatssecretaris heeft op 21 april 2023 een laissez-passer (lp) aanvraag naar de Tunesische autoriteiten verstuurd maar tot op heden is er nog geen lp verstrekt. Uit het voortgangsrapport blijkt dat de staatssecretaris negenmaal heeft gerappelleerd op de lp-aanvraag en dat op 28 juni 2023 bij de ambassade van Tunesië extra aandacht is gevraagd voor de lopende lp-aanvraag van eiser. Verder blijkt uit het voortgangsrapport ook dat eiser op 14 september 2023 tijdens de afname van zijn vingerafdrukken na drie vingers heeft geweigerd om hier verder aan mee te werken en dat eiser op 19 september 2023 heeft geweigerd om in gesprek te gaan met de DT&V. De rechtbank is van oordeel dat uit voorgaande blijkt dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting naar Tunesië.
Verzwaarde belangenafweging
5. Eiser voert aan dat gelet op zijn medische omstandigheden aan zijn belang om in vrijheid te worden gesteld een groter gewicht moet worden toegekend dan aan het belang van de staatssecretaris om de bewaring te verlengen en te laten voortduren. Eiser verwijst naar zijn medisch rapport. Uit het rapport blijkt dat eiser langdurig in isolatie wordt geplaatst. Juist deze isolatie schaadt de gezondheid van eiser. In dit kader wijst eiser naar het RSJ advies [1] .
5.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat er enkel beroep is ingesteld tegen het verlengingsbesluit en niet apart tegen de voortduring van de maatregel van bewaring. Indien eiser de voortduring van de bewaring (opnieuw) door de rechtbank wil laten toetsen, zal hij hiertegen apart beroep in moeten dienen. De rechtbank stelt voorts vast dat de medische omstandigheden van eiser door de staatssecretaris niet kenbaar in het verlengingsbesluit zijn betrokken, terwijl deze medische omstandigheden gezien eisers medische verleden wel bekend zouden moeten zijn bij de staatssecretaris. Zo is eiser onder andere, namelijk op 16 mei 2023 en 6 juni 2023, vanuit bewaring tijdelijk overgeplaatst naar CTP Veldzicht. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris in het verlengingsbesluit minimaal een overweging had moeten wijden aan de medische toestand van eiser. Er is daarom sprake van een gebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding om op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan dit gebrek voorbij te gaan. De staatssecretaris heeft op zitting voldoende gemotiveerd dat de medische situatie van eiser niet tot een ander uitkomst leidt. Eiser is dan ook niet benadeeld door het geconstateerde gebrek. De rechtbank acht hierbij van belang dat vooralsnog niet is gebleken dat eiser detentieongeschikt is en dat de detentie voor hem onevenredig bezwarend is. Niet is gebleken dat de in detentie beschikbare zorg voor eiser niet toereikend is, dat eiser niet in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan, of dat eisers medische omstandigheden in detentie door gebrek aan medische zorg verslechteren. Uit zowel het medisch dossier, als uit de toelichting van de staatssecretaris ter zitting, blijkt dat eiser in de gaten wordt gehouden door de medische dienst van het detentiecentrum en dat eiser zodra zijn situatie het toelaat weer terug op de afdeling wordt geplaatst. Dat de observatie en isolatie ook negatieve gevolgen hebben voor het welzijn van eiser en niet langer moeten duren dan nodig is staat niet ter discussie. Het enkele feit dat eiser regelmatig in observatie en isolatie wordt geplaatst, is echter onvoldoende voor het oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van eiser dient uit te vallen. Indien eiser een onderzoek wil laten verrichten naar zijn detentiegeschiktheid staat daartoe een procedure bij de directie van het detentiecentrum open.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
6. De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. De staatssecretaris voert regelmatig vertrekgesprekken met eiser en heeft ook regelmatig gerappelleerd op de lp-aanvraag. Daarnaast heeft de staatssecretaris ook extra aandacht gevraagd voor eisers zaak bij de Tunesische autoriteiten en is gepoogd om bij eiser vingerafdrukken af te nemen. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend. Verder bestaat er naar het oordeel van de rechtbank in zijn algemeenheid ten aanzien van Tunesië een reëel zicht op uitzetting. De rechtbank ziet geen reden dat dit voor eiser in het bijzonder anders zou zijn. Verder is van belang dat eiser niet actief en volledig meewerkt aan zijn terugkeer naar Tunesië. Zoals volgt uit de Afdelingsuitspraken van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210) mag van eiser wel worden verwacht dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting
Conclusie
7. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat het verlengingsbesluit niet rechtmatig is.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Gelet op het in rechtsoverweging 5.1. geconstateerde gebrek bestaat er aanleiding om aan eiser een proceskostenvergoeding toe te kennen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Voetnoten

1.Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming – Disciplinair straffen en afzonderen in detentie, 14 januari 2022.