ECLI:NL:RBDHA:2023:16412

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
AWB 23/4734
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende Turkse zelfstandigen en mvv-beleid

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2023, in de zaak AWB 23/4734, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van een Turkse verzoeker beoordeeld. De verzoeker heeft op 26 januari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel arbeid als zelfstandige. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 25 april 2023, waarop de verzoeker bezwaar heeft gemaakt en om een voorlopige voorziening heeft verzocht. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 juli 2023 behandeld, waarbij de verzoeker, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de belangen van de verzoeker zwaarder wegen dan die van de verweerder. De verzoeker stelt dat zijn uitzetting onomkeerbare gevolgen kan hebben en dat zijn bezwaar tegen de afwijzing van de verblijfsvergunning een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst erop dat het gewijzigde mvv-beleid voor Turkse zelfstandigen, dat sinds 1 oktober 2022 van kracht is, mogelijk in strijd is met de standstill-bepaling van het Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst EEG-Turkije. De verweerder betwist dit en stelt dat er geen spoedeisend belang is, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de verzoeker zijn bezwaar niet in Nederland kan afwachten en dat dit een spoedeisend belang met zich meebrengt.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe en verbiedt de verweerder om de verzoeker uit te zetten totdat op het bezwaar is beslist. De verweerder wordt ook veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de verzoeker, die in totaal € 1.674,- bedragen. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in vreemdelingenzaken, vooral in het licht van recente beleidswijzigingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 23/4734

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 juli 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

[v nummer]
(gemachtigde: mr. A. Harmanci),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

( [gem.verweerder] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker.
1.1.
Verzoeker heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1990. Hij heeft op 26 januari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’.
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 25 april 2023 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter daarnaast om een voorlopige voorziening verzocht. Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, [naam] als tolk in de Turkse taal en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Verzoeker heeft verzocht om een voorlopige voorziening, die ertoe strekt zijn uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist. Volgens verzoeker heeft zijn verzoek een spoedeisend belang omdat hij het bezwaar tegen het bestreden besluit niet in Nederland mag afwachten. Verzoeker stelt verder dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Hij voert in dit verband onder meer aan dat het gewijzigde mvv [1] -beleid [2] voor Turkse zelfstandigen, dat geldt voor aanvragen van Turkse zelfstandigen vanaf 1 oktober 2022, een nieuwe beperking vormt die strijdig is met de standstill-bepaling van artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst EEG [3] -Turkije. Verweerder heeft de aanvraag dan ook ten onrechte afgewezen op de grond dat verzoeker niet over een geldige mvv beschikt en geen bijzondere individuele omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan hij van het mvv-vereiste zou moeten worden vrijgesteld.
4. Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een spoedeisend belang. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Volgens verweerder vormt het gewijzigde mvv-beleid voor Turkse zelfstandigen weliswaar een aanscherping van het beleid, maar is deze aanscherping gerechtvaardigd om dwingende redenen van algemeen belang. Er is daarom geen sprake van een nieuwe beperking in strijd met de standstill-bepaling. Omdat verzoeker ook in bezwaar geen bijzondere individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht die aanleiding geven om van het mvv-vereiste af te zien, heeft het bezwaar gelet op het gewijzigde beleid geen redelijke kans van slagen.
Spoedeisend belang
5. De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn standpunt dat er geen spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker op grond van het bestreden besluit het bezwaar niet in Nederland mag afwachten en dient terug te keren naar Turkije. Het feit dat verzoeker verwijderbaar is, brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter al mee dat sprake is van een spoedeisend belang.
Belangenafweging
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat in deze procedure de vraag speelt of de aanscherping van het beleid voor Turkse zelfstandigen rechtmatig is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent voor een principiële uitspraak op dit punt. De voorzieningenrechter zal zich in dit geval daarom beperken tot een belangenafweging.
7. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan, aan de hand van de gronden van verzoeker als volgt af. Het belang van verzoeker is erin gelegen dat een eventuele uitzetting onomkeerbare rechtsgevolgen teweeg zou kunnen brengen, zoals het moeten staken van zijn werkzaamheden. Verweerders belang is er in gelegen dat hij een restrictief toegangsbeleid hanteert en niet wil dat er in Nederland wordt verbleven en arbeid wordt verricht zonder in het bezit te zijn van een verblijfstitel.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat meer gewicht toekomt aan het belang van verzoeker om de beslissing op het bezwaar in Nederland af te wachten. De voorzieningenrechter acht hierbij van belang dat de Afdeling [4] bij uitspraak van 6 maart 2008 [5] heeft geoordeeld dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste aan Turkse zelfstandigen zonder een inhoudelijke beoordeling of overigens aan het vereisten voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning wordt voldaan een nieuwe beperking vormt in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol. Dit is nog altijd de geldende lijn in de rechtspraak. De vraag hoe het gewijzigde beleid zich verhoudt tot deze rechtspraak en of dit beleid rechtmatig is, is nog niet beantwoord en kan in een bodemprocedure aan de orde komen. De voorzieningenrechter acht het belang van verzoeker om de uitkomst van het bezwaar af te wachten in dit licht zwaarwegender dan de belangen van verweerder bij de uitzetting van verzoeker.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat verzoeker niet mag worden uitgezet totdat op het bezwaar is beslist
.
10. Omdat het verzoek wordt toegewezen, moet verweerder het griffierecht vergoeden. Daarnaast krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 837,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.674,-. Indien aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- verbiedt verweerder verzoeker uit te zetten totdat op het bezwaar is beslist;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.W. Victoor, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Zie ook de Kamerbrief van verweerder van 5 juli 2022 (Kamerstukken II 2021/2022, 32 824, nr. 366).
3.Europese Economische Gemeenschap.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.