In deze zaak heeft eiseres, mede namens haar minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. De aanvraag is ingediend op 11 november 2022, en volgens de Vreemdelingenwet 2000 dient verweerder binnen 90 dagen te beslissen. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen een besluit te nemen binnen twee weken en om een dwangsom op te leggen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden.
De rechtbank heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vastgesteld dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit. De rechtbank heeft geoordeeld dat in dit geval sprake is van een bijzonder geval, wat aanleiding geeft om een langere beslistermijn op te leggen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twintig weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van €100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van €7.500,-.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de maximale termijn voor het nemen van een besluit is verstreken en dat verweerder aan eiseres €1.442 aan bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. Aangezien het beroep gegrond is, is verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op €418,50. De rechtbank heeft verweerder bovendien opgedragen het betaalde griffierecht van €184 aan eiseres te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en is openbaar gemaakt.