ECLI:NL:RBDHA:2023:16209

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
27 oktober 2023
Zaaknummer
C/09/644523 / HA ZA 23-247
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van onroerend goed transacties op grond van pauliana en verzoek om inzage in nalatenschap

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en zijn moeder, alsook twee van zijn broers. De zaak betreft een vordering tot vernietiging van onroerend goed transacties die moeder heeft verricht na het overlijden van de vader van de partijen. De eiser stelt dat deze transacties zijn gedaan met het doel om zijn verhaalsmogelijkheden te benadelen, en dat ze daarom vernietigbaar zijn op grond van het leerstuk van pauliana (artikel 3:45 BW). De eiser vordert ook inzage in de nalatenschap van de vader, omdat hij vreest dat zijn vorderingen niet zullen worden voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder in beginsel vrij mag beschikken over de goederen die zij van de vader heeft verkregen, maar dat deze vrijheid niet onbegrensd is. De rechtbank heeft de beoordeling van de vorderingen van de eiser aangehouden tot het verkrijgen van meer informatie over de financiële situatie van de moeder en de transacties die zij heeft verricht. De rechtbank heeft de moeder veroordeeld om binnen veertien dagen bepaalde informatie te verstrekken aan de eiser, waaronder opgaven van onroerende zaken en bankafschriften. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/644523 / HA ZA 23-247
Vonnis van 25 oktober 2023
in de zaak van
[eiser]te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
eiser,
advocaat mr. M.G. Hees te ’s-Hertogenbosch,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
3.
[gedaagde sub 3],
allen te [plaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. C.J. Dreef te Voorschoten.
Partijen worden hierna respectievelijk [eiser] , moeder, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaardingen van 8 maart 2023, met producties 1 tot en met 27 en met de beslagstukken;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 10b;
  • het tussenvonnis van 12 juli 2023, waarin de mondelinge behandeling is bevolen;
  • de akte overlegging aanvullende producties, tevens vermeerdering van eis van [eiser] , met producties 28 tot en met 36;
  • de antwoordakte van gedaagden.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 september 2023. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de zitting is besproken. Die aantekeningen zijn toegevoegd aan het griffiedossier.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.Inleiding

2.1.
Op 20 juni 2015 is [erflater/de vader] (hierna: erflater of vader) overleden. Erflater was in gemeenschap van goederen getrouwd met moeder. Zij hebben drie kinderen: [eiser] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] .
2.2.
Erflater heeft bij testament van 17 april 2014 over zijn nalatenschap beschikt. Erflater heeft tot zijn erfgenamen benoemd: moeder voor 1% van de nalatenschap en de drie kinderen, tezamen en voor gelijke delen, voor 99% van de nalatenschap. Erflater heeft de wettelijke verdeling van toepassing verklaard. Verder heeft erflater moeder tot executeur benoemd.
2.3.
Moeder heeft de executeursbenoeming aanvaard.
2.4.
[Accountantskantoor] (hierna: [Accountantskantoor] ) heeft in opdracht van moeder aangifte erfbelasting gedaan. Voor wat betreft de waarde van de tot de nalatenschap behorende onroerende zaken is [Accountantskantoor] daarbij uitgegaan van de WOZ-waarden.
2.5.
Bij notariële akte vastlegging wettelijke verdeling van 16 november 2017 zijn moeder (voor zich en als executeur) en de drie kinderen overgegaan tot:
 de beschrijving van de huwelijksgoederengemeenschap die bestaan heeft tussen moeder en erflater en van de nalatenschap van erflater;
 de vaststelling van de grootte van de erfdelen van de erfgenamen en de geldvorderingen van de kinderen;
 de constatering van de wettelijke verdeling van de nalatenschap.
In de akte is onder ‘Gevolgen wettelijke verdeling’ opgenomen wanneer de geldvorderingen van de kinderen op grond van het testament van erflater opeisbaar zijn.
2.6.
De notaris heeft op verzoek van moeder een vermogensoverzicht opgesteld, eveneens gedateerd 16 november 2017 (hierna: het vermogensoverzicht). Het vermogensoverzicht is aan voormelde akte gehecht. De notaris heeft de geldvorderingen van de kinderen, aan de hand van de aangifte erfbelasting, berekend op € 442.568,22 (na erfbelasting) per kind.
2.7.
In het vermogensoverzicht is onder meer beschreven hoe de ontbonden gemeenschap van goederen op de overlijdensdatum van erflater was samengesteld. Met betrekking tot de onroerende zaken is in het vermogensoverzicht vermeld dat de registergoederen in Nederland zijn gewaardeerd op € 3.464.430 en dat het registergoed in het buitenland is gewaardeerd op € 170.000. De notaris heeft hierbij de waarden van de onroerende zaken uit de aangifte erfbelasting overgenomen, dus de WOZ-waarden. De onroerende zaken zijn niet getaxeerd. De overige activa hebben een waarde van in totaal € 247.119. Op het vermogensoverzicht zijn als passiva van de ontbonden gemeenschap van goederen vermeld: (i) een schuld voor woningen en andere onroerende zaken van € 297.691 en (ii) andere schulden (schenkingen op papier) ten bedrage van € 480.120.
2.8.
Moeder heeft na het overlijden van erflater diverse onroerende zaken overgedragen aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] en aan derden. Moeder bezit nu alleen nog haar woonhuis.
2.9.
De verhouding tussen [eiser] enerzijds en gedaagden anderzijds is sinds medio 2018 ernstig verstoord. Zij hebben geen contact meer met elkaar.
De schenkingen op papier
2.10.
Vader en moeder hebben bij notariële akten van schuldigerkenning uit vrijgevigheid (schenking op papier) aan de drie kinderen bedragen schuldig erkend. Te weten bij akte van:
 10 december 2008 een bedrag van € 44.000 per kind, met een rente van 6% per jaar die jaarlijks is verschuldigd op 31 december van ieder jaar, voor het eerst op 31 december 2008;
 27 januari 2009 een bedrag van € 44.000 per kind, met een rente van 6% per jaar die jaarlijks is verschuldigd op 31 december van ieder jaar, voor het eerst op 31 december 2009;
 17 april 2014 een bedrag van € 62.000 per kind, met een rente van 6% per jaar die jaarlijks is verschuldigd op 31 december van ieder jaar, voor het eerst op 31 december 2014.
Vader en moeder hebben in totaal € 150.000 per kind schuldig erkend.
2.11.
De jaarlijkse renteverplichting uit hoofde van de schuldigerkenningen uit vrijgevigheid bedraagt € 9.000 per jaar (per kind). [eiser] heeft deze rente voor het laatst over het jaar 2016 betaald gekregen.
2.12.
Bij brief van 10 december 2018 heeft de belastingadviseur van [eiser] moeder verzocht de (achterstallige) rente te betalen. Bij brief van 5 april 2022 heeft mr. Hees, namens [eiser] , moeder opnieuw verzocht de (achterstallige) rente te voldoen.
2.13.
Hierop heeft de advocaat van moeder op 7 juli 2022 en 12 september 2022 geantwoord dat moeder niet in staat is de achterstallige rente te betalen en dat ze ook niet in staat is de te verschijnen rente over de komende jaren te betalen.
2.14.
Op 7 juli 2022 heeft moeder [eiser] een voorstel gedaan om de schuldigerkenningen en de rente in één keer af te kopen. Dit voorstel hield in dat moeder [eiser] een bedrag van € 150.000 zou betalen (het in totaal aan [eiser] schuldig erkende bedrag), waarna hij niets meer van moeder te vorderen zou hebben in verband met de schuldigerkenningen. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zouden moeder het geld hiervoor verstrekken. [eiser] is hier niet mee akkoord gegaan.
De reden voor het instellen van de vorderingen
2.15.
Gelet op de omvang van het vermogen dat vader en moeder hadden bij het overlijden van vader, begreep [eiser] niet dat moeder geen financiële middelen (meer) heeft om de (achterstallige) rente te betalen. Daarom ging hij onderzoek doen. [eiser] kwam er toen achter dat moeder alle onroerende zaken had verkocht, met uitzondering van haar woning. [eiser] vindt het des te vreemder dat moeder de rente niet meer kan betalen, omdat zij toch koopsommen moet hebben ontvangen. Bovendien zijn kennelijk de overige activa van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, met een waarde van € 247.119, ook niet meer aanwezig. [eiser] vreest hierdoor dat hij te zijner tijd ook zijn vorderingen uit hoofde van de nalatenschap van vader en de schenkingen op papier niet betaald zal krijgen. [eiser] stelt zich op het standpunt dat moeder, in samenspraak met [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , bewust zijn positie als schuldeiser heeft uitgehold.
2.16.
[eiser] wil nu stappen ondernemen en niet wachten totdat moeder is overleden en zijn vorderingen opeisbaar zijn. De kans dat hij dan zijn vorderingen betaald zal krijgen acht [eiser] bijzonder klein. Dat is de reden dat [eiser] de hierna volgende vorderingen heeft ingesteld.

3.De vorderingen

3.1.
[eiser] vordert na wijziging van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de gehele dan wel gedeeltelijke vernietiging van de in de dagvaarding en in de akte overlegging aanvullende producties, tevens vermeerdering van eis genoemde onroerend goed transacties (hierna: de onroerend goed transacties) tussen moeder enerzijds en [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] anderzijds en/of de verklaring voor recht dat de onroerend goed transacties tussen moeder enerzijds en [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] anderzijds geheel dan wel gedeeltelijk door [eiser] zijn vernietigd, met bepaling dat het vonnis in de plaats zal treden van de registerverklaring als bedoeld in artikel 3:17 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in samenhang met artikel 26 Kadasterwet, met veroordeling van moeder, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] om binnen 14 dagen, althans een in goede justitie te bepalen termijn na betekening van het vonnis, al het nodige te doen om overeenkomstig de nog uit te spreken vernietiging het vonnis in het kadaster te doen inschrijven, zulks op straffe van een dwangsom van € 100.000, althans een in goede justitie te bepalen bedrag voor elke dag of dagdeel dat zij daartoe in gebreke blijven;
II. de verklaring voor recht dat moeder, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ter zake van de onroerend goed transacties jegens [eiser] onrechtmatig hebben gehandeld, met veroordeling van moeder, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade en met verwijzing naar de schadestaatprocedure tot opmaak van de schade;
III. de veroordeling van moeder, primair bij tussenvonnis, om binnen 14 dagen, althans een in goede justitie te bepalen termijn, na datum (tussen)vonnis, althans betekening van het (tussen)vonnis, op straffe van een dwangsom van € 10.000, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, per dag of dagdeel dat zij daartoe in gebreke blijft, aan [eiser] te verstrekken:
a. in algemene zin: alle bescheiden en andere gegevensdragers waarop het vermogensoverzicht is gebaseerd;
b. meer specifiek:
1. schriftelijke opgave van alle onroerende goederen in binnen- en buitenland die per 21 juni 2015 tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoorden onder vermelding van de volledige adresgegevens en kadastrale aanduiding;
2. taxatierapport en/of waardering van de onder 1 genoemde onroerende goederen tegen de marktwaarde per de peildatum van 21 juni 2015;
3. inboedellijst van de per 21 juni 2015 tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behorende inboedel, alsmede een taxatierapport en/of waardering van die goederen tegen de marktwaarde per 21 juni 2015;
4. bankrekeningafschrift(en) van alle per 21 juni 2015 tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behorende bank- en effectenrekeningen waaruit het saldo per 21 juni 2015 opgemaakt kan worden;
5. schriftelijke opgave van de per 21 juni 2015 tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behorende effecten en aandelen (aantal, uitgesplitst naar aard) onder vermelding van de koerswaarde daarvan per 21 juni 2015;
6. stukken waaruit de in het vermogensoverzicht opgevoerde ‘vorderingen en teruggaven’ blijkt;
7. taxatierapport en/of waardering van het in het vermogensoverzicht opgevoerde ondernemingsvermogen per 21 juni 2015;
8. stukken waaruit de in het vermogensoverzicht opgevoerde ‘schuld voor woningen en andere onroerende zaken’ blijkt per 21 juni 2015;
9. stukken waaruit de in het vermogensoverzicht opgevoerde ‘andere schulden (schenkingen op papier)’ blijkt per 21 juni 2015;
10. stukken waaruit de in het vermogensoverzicht opgevoerde schuld aan uitvaartkosten bijkt;
11. stukken waaruit de in het vermogensoverzicht opgevoerde kosten van [Notariskantoor] blijkt;
IV. de veroorderling van moeder bij intreden van één van de hierna te noemen voorwaarden om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen € 442.568,22, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, aan hoofdsom na erfbelasting, te vermeerderen met 3% samengestelde rente vanaf 20 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening:
a. bij overlijden van moeder;
b. bij afstand van moeder van enige huwelijks- of partnerregistratievermogensrechtelijke gemeenschap of nadien en zodra zij bij onherroepelijke rechterlijke beslissing failliet is verklaard of surséance van betaling heeft verkregen of de wettelijke schuldsaneringsregeling op haar van toepassing is verklaard;
c. indien bij onherroepelijke rechterlijke beslissing moeder onder curatele is gesteld of haar gehele vermogen onder bewind is geplaatst, tenzij als dan voldoende zekerhied wordt gesteld;
d. indien moeder aanspraak maakt op financiële steun van overheidswege omdat haar inkomsten niet (meer) toereikend zijn voor de voorziening in de kosten van levensonderhoud;
e. indien moeder op grond van wet- en regelgeving moet interen op haar vermogen in verband met kosten van langdurige verpleging of verzoring als gevolg van blijvende lichamelijke of geestelijke gesteldheid en haar vermogen gedaald is tot onder het totale bedrag van de vorderingen van de overige erfgenamen inclusief de verschuldigde rente, vermeerderd met het heffingsvrije vermogen voor de inkomstenbelasting in box 3;
V. de veroordeling van gedaagden in de kosten van de procedure, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag, althans een in goede justitie te bepalen termijn, na betekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening.
3.2.
Gedaagden voeren verweer en vorderen de veroordeling van [eiser] in de (na)kosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De vorderingen van [eiser] op moeder

4.1.
[eiser] heeft vorderingen op moeder uit hoofde van:
 schenkingen op papier, in totaal € 150.000 (niet opeisbaar);
 (achterstallige) rente tot en met het kalenderjaar 2022 in verband met de schenkingen op papier, in totaal € 54.000 (opeisbaar);
 onderbedeling inzake de nalatenschap van erflater: € 442.568,22, vermeerderd met rente (3%) tot en met 28 februari 2023: € 555.666,35 (niet opeisbaar).
Dit is bij elkaar opgeteld per 28 februari 2023 een bedrag van € 759.666,35.
4.2.
[eiser] stelt dat zijn verhaalspositie als schuldeiser moedwillig wordt beperkt of benadeeld door gedaagden. Moeder heeft onroerende zaken overgedragen aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] tegen een lagere koopsom dan de WOZ-waarden en kan de door haar verschuldigde rente niet betalen. En omdat moeder de rente op de schuldigerkenningen niet betaalt, is bij haar overlijden meer erfbelasting verschuldigd en stijgt het risico dat de schulden aan [eiser] niet of niet volledig kunnen worden betaald.
4.3.
Gedaagden hebben in de conclusie van antwoord geschreven dat [eiser] zich geen zorgen hoeft te maken over de betaling van zijn vorderingen. Zij stellen dat de onroerende zaken tegen marktconforme waarden zijn overgedragen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben zij verteld dat zij voor de voldoening van de koopsommen van de onroerende zaken met moeder geldleningsovereenkomsten hebben gesloten.
De onroerend goed transacties na het overlijden van vader
4.4.
Na het overlijden van vader heeft moeder de volgende onroerende zaken overgedragen aan derden:
A. [adres 1] , op 1 februari 2016.
[eiser] is niet bekend met de koopprijs. [eiser] stelt dat hij de kadastrale aanduiding nodig heeft, omdat hij de informatie over [adres 1] niet in het kadaster kan vinden op adres aangezien het huisnummer is gewijzigd. Gedaagden hebben dit niet weersproken.
[adres 2a en 2b] , op 16 juni 2017, voor een koopprijs van € 107.500.
[adres 3] , op 27 augustus 2018, voor een koopprijs van € 105.000.
[adres 4] , op 27 oktober 2018, voor een koopprijs van € 142.500.
4.5.
Na het overlijden van vader heeft moeder de volgende onroerende zaken overgedragen aan [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] :
[adres 5] , op 24 september 2018 overgedragen aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . De koopprijs bedroeg € 240.000.
[eiser] stelt dat de WOZ-waarde per 1 januari 2018 € 235.000 bedroeg en per 1 januari 2019 € 270.000. Omdat de leveringsdatum dichter bij 1 januari 2019 ligt, heeft het er volgens [eiser] alle schijn van dat deze onroerende zaak (ver) beneden de marktwaarde is overgedragen. Gedaagden betwisten dit. Volgens gedaagden verkeerde de woning aan de [adres 5] in zeer slechte staat en is de marktwaarde door een makelaar bepaald. De woning is tegen de door de makelaar bepaalde marktwaarde overgedragen.
[adres 6a, 6b en 6c] , op 6 maart 2019 overgedragen aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . Dit is een verhuurde woning. In de akte van levering staat dat de koopprijs door de kopers aan de notaris is voldaan, terwijl [gedaagde sub 2] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat de verplichting tot betaling van de koopsom aan moeder is omgezet in een geldlening van moeder aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . De koopprijs bedroeg € 357.500.
Volgens [eiser] bedroeg de WOZ-waarde per 1 januari 2019 € 505.000 (productie 20 bij de dagvaarding) en blijkt hieruit dat moeder de onroerende zaken (ver) onder de marktwaarde heeft verkocht. Gedaagden hebben een taxatierapport overgelegd, opgesteld door [Makelaarskantoor 1] , waarin de onroerende zaken per waardepeildatum 25 september 2017 zijn getaxeerd op € 357.000. Deze taxatie is uitgevoerd ten behoeve van het aanvragen van een splitsingsvergunning bij de [gemeente 2] . Verder hebben gedaagden een waardeberekening overgelegd van [Makelaarskantoor 2] , waarin staat dat de marktwaarde per peildatum december 2022 € 227.500 bedroeg. De WOZ-waarde bedroeg volgens gedaagden in 2019 geen € 505.000, maar € 432.000. Gedaagden hebben dit niet onderbouwd.
De rechtbank stelt vast dat uit productie 20 bij de dagvaarding volgt dat de WOZ-waarde van [adres 6a, 6b en 6c] per peildatum 1 januari 2019 € 505.000 bedraagt.
[adres 7] (bedrijfspand), op 28 mei 2019 overgedragen aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . In de akte van levering staat dat de koopprijs door de kopers aan de notaris is voldaan. [gedaagde sub 2] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de verplichting tot betaling van de koopsom aan moeder is omgezet in een geldlening van moeder aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . De koopprijs bedroeg € 880.000.
[eiser] beschikt niet over de WOZ-waarde van dit bedrijfspand.
[adres 8] (bedrijfspand), op 10 december 2019 heeft moeder haar onverdeelde helft overgedragen aan [gedaagde sub 3] . De koopprijs bedroeg € 67.500.
[eiser] beschikt niet over de WOZ-waarde van dit bedrijfspand.
I. [adres 9a en 9b] (bedrijfspand), op 3 september 2020 overgedragen aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . In de akte van levering staat dat de koopprijs door de kopers aan de notaris is voldaan. [gedaagde sub 2] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de verplichting tot betaling van de koopsom aan moeder is omgezet in een geldlening van moeder aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . De koopprijs bedroeg € 290.000.
[eiser] beschikt niet over de WOZ-waarde van dit bedrijfspand.
[adres 10a, 10b en 10c] , op 16 december 2020 overgedragen aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . In de akte van levering staat dat de koopprijs door de kopers aan de notaris is voldaan. [gedaagde sub 2] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de verplichting tot betaling van de koopsom aan moeder is omgezet in een geldlening van moeder aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . De koopprijs bedroeg € 370.000.
[eiser] stelt dat de WOZ-waarde per 1 januari 2020 € 602.000 bedroeg. Hieruit blijkt volgens [eiser] dat moeder de onroerende zaken (ver) onder de marktwaarde heeft verkocht.
[adres 11a, 11b, 11c, 11d, 11e, 11f, 11g en 11h] , op 9 maart 2022 overgedragen aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . In de akte van levering staat dat de koopprijs door de kopers aan de notaris is voldaan. [gedaagde sub 2] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de verplichting tot betaling van de koopsom aan moeder is omgezet in een geldlening van moeder aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] . De koopprijs bedroeg € 1.090.000.
[eiser] stelt dat de WOZ-waarde van de appartementen (huisnummers [adres 11e] , [adres 11f] , [adres 11g] , [adres 11b] , [adres 11c] en [11d] ) per 1 januari 2021 € 1.170.000 bedraagt en dat de WOZ-waarden van nummers [adres 11h] en [adres 11a] ontbreken, zodat die waarden daar nog bij komen. Volgens [eiser] blijkt hieruit dat de marktwaarde van de appartementen hoger is dan de koopsom.
[adres 12] (bedrijfspand), op 1 augustus 2022 heeft moeder haar onverdeelde helft overgedragen aan [gedaagde sub 3] . In de akte van levering staat dat de koopprijs € 97.500 bedraagt en dat voor de betaling van de koopprijs door verkoper aan koper kwijting wordt verleend. Deze onroerende zaak is op 2 november 2016 door moeder en [gedaagde sub 2] in eigendom verkregen. [gedaagde sub 2] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de verplichting tot betaling van de koopsom aan moeder is omgezet in een geldlening.
[eiser] beschikt niet over de WOZ-waarde van dit bedrijfspand.
Vernietiging op grond van pauliana (vordering I)
Stellingen [eiser]
4.6.
[eiser] vordert vernietiging van de onroerend goed transacties tussen moeder enerzijds en [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] anderzijds op grond van pauliana (artikel 3:45 lid 1 BW). [eiser] onderbouwt dit als volgt.
De onroerend goed transacties (zie 4.5) kwalificeren als onverplichte rechtshandelingen die [eiser] in zijn verhaalsmogelijkheden benadelen. Moeder heeft onroerende zaken overgedragen aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] tegen lagere koopsommen dan de WOZ-waarden en daarmee lager dan de marktwaarden. Daardoor staat vast dat moeder niet in staat is en zal zijn om de vorderingen van [eiser] tijdig te voldoen en is [eiser] in zijn verhaalsmogelijkheden benadeeld. Moeder zegt dat ze nu al de achterstallige rente van € 54.000 niet meer kan voldoen en bij gebrek aan andere vermogensbestanddelen van moeder is het volgens [eiser] meer dan duidelijk dat [eiser] bij haar overlijden de vordering uit hoofde van de schenkingen op papier van € 150.000 en de vordering uit hoofde van de nalatenschap van vader, per 28 februari 2023 groot € 555.666,35, niet zal kunnen innen. Terwijl dit volgens [eiser] wel het geval zou zijn geweest als de onroerend goed transacties niet zouden hebben plaatsgevonden. Dat geldt volgens [eiser] des te meer nu, naast [eiser] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] gelijke (in hoogte en rang) vorderingen hebben op moeder. De beschikbare vermogensbestanddelen moeten dus gelijkelijk worden verdeeld.
4.7.
[eiser] stelt dat moeder nu alleen nog haar woning bezit, belast met een hypothecaire inschrijving van € 136.134. [eiser] schat de waarde van de woning op € 800.000, zodat de overwaarde € 663.866 bedraagt. De vordering van [eiser] bedraagt per 28 februari 2023 € 759.666,35 en loopt nog op door de rente. De vordering kan dus niet worden geïnd, zo stelt [eiser] .
4.8.
[eiser] stelt verder dat moeder, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] wetenschap hadden van de benadeling van [eiser] . Zij wisten dit, of behoorden dit te weten. De onroerend goed transacties van moeder met [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben bovendien plaatsgevonden tijdens de verstoorde verhouding tussen [eiser] enerzijds en gedaagden anderzijds. [eiser] stelt verder dat de transactie die is verricht op 9 maart 2022 (overdracht appartementen [adres 11a, 11b, 11c, 11d, 11e, 11f, 11g en 11h] ) is gedaan binnen één jaar voor het inroepen van de vernietigingsgrond, met als gevolg dat wordt vermoed dat men aan beide zijden wist of behoorde te weten dat een zodanige benadeling het gevolg van de rechtshandelingen zou zijn, gelet op het bepaalde in artikel 3:46 lid 1 sub 1 en sub 3 onder a BW.
Verweer gedaagden
4.9.
Gedaagden betwisten dat sprake is van paulianeus handelen. Zij stellen dat moeder vrij mag beschikken over het vermogen, waaronder de onroerende zaken. Moeder heeft de onroerendgoedportefeuille volgens gedaagden van de hand gedaan omdat het beheer haar te veel zorgen opleverde.
4.10.
Gedaagden betogen dat [eiser] niet in zijn verhaalsmogelijkheden is beperkt. Gedaagden hebben een overzicht overgelegd waarop de onroerende zaken zijn vermeld met de data van de uitgevoerde taxaties en de getaxeerde waarden. Hieruit blijkt volgens gedaagden dat de onroerende zaken zijn verkocht voor de professioneel getaxeerde marktprijzen. Het betreft de panden aan de [adres 10a, 10b en 10c] , [adres 5] , [adres 6a, 6b en 6c] , [adres 11a, 11b, 11c, 11d, 11e, 11f, 11g en 11h] , [adres 9a en 9b] , [adres 7] , [adres 12] en [adres 8] . Deze taxaties zijn gevoegd bij de respectievelijke akten van levering. Uit de taxatie van [adres 6a, 6b en 6c] blijkt dat de marktwaarde ver onder de WOZ-waarde lag. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben deze woningen gekocht voor een hogere waarde dan de huidige marktwaarde. Er is dus geen sprake van een gift en er is ook geen dispuut over met de belastingdienst. Er is dus geen nadeel voor [eiser] , aldus gedaagden.
4.11.
Gedaagden betogen verder dat moeder aan [eiser] niet hoeft te verantwoorden op welke wijze de koopprijs aan haar is voldaan. Uitgangspunt is dat de langstlevende alles mag opmaken, of alles mag aanwenden voor haar wijze van leven en dat zij daarvoor geen toestemming nodig heeft van [eiser] . Gedaagden verwijzen naar het testament van erflater, artikel VI A2, waarin staat dat moeder de bevoegdheid heeft tot intering, vervreemding en (her)belegging van het aan het vruchtgebruik onderworpen vermogen.
4.12.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 2] nog het volgende verklaard over de koopsommen. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben de koopsommen van de panden aan de [adres 5] (€ 240.000) en de [adres 8] (€ 67.500) aan moeder betaald. Bij de overige aankopen door [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] is de betalingsverplichting van de koopsom omgezet in een geldlening van moeder aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , waarvoor [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hypothecaire zekerheid hebben gesteld. Van de koopsommen staat nog ongeveer € 2.500.000 open. Dus daar kan [eiser] zich volgens [gedaagde sub 2] op verhalen. Moeder verrekent de door haar aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] te betalen rente uit hoofde van de schenkingen op papier met hun schulden aan haar uit hoofde van de geldleningsovereenkomst(en).
4.13.
Mr. Dreef heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij niet in de conclusie van antwoord heeft gemeld dat de verplichting tot betaling van de koopsommen van bepaalde panden is omgezet in een geldlening, omdat de wijze waarop de koopsom is betaald iets is tussen koper en verkoper.
4.14.
Verder stellen gedaagden dat moeder een broze gezondheid heeft en hoge kosten heeft aan (medische) verzorging, dagelijkse verzorging, aanpassingen aan haar woning, vervoerskosten, medicijnen, mogelijke kosten aan dagverpleging enzovoort. Daarnaast heeft moeder te maken met achterstallig onderhoud aan haar woning en een schade van € 170.000 aan het pand aan de [adres 7] , die is veroorzaakt door [eiser] . Moeder heeft een schuld van circa € 178.000 aan [de B.V.] (de pensioen bv van erflater). Moeder heeft op deze schuld afgelost; de schuld was ten tijde van het overlijden van erflater € 297.691.
Oordeel rechtbank
4.15.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.16.
Uit de parlementaire geschiedenis van het huidige erfrecht blijkt dat de wetgever met de wettelijke verdeling heeft beoogd om de langstlevende echtgenoot de beschikking te geven over de gehele nalatenschap, om zo de langstlevende echtgenoot in staat te stellen om ongestoord voort te kunnen leven zoals voorheen. Daaruit volgt dat de langstlevende echtgenoot de uit de nalatenschap verkregen goederen niet alleen kan aanwenden voor eigen gebruik, maar deze ook kan bezwaren of vervreemden. De langstlevende echtgenoot hoeft daarover aan de kinderen geen rekening en verantwoording af te leggen. Dat betekent in dit geval dat moeder in beginsel vrij mag beschikken over de goederen die zij van erflater heeft verkregen. Gelet op de hoge leeftijd van moeder, is het ook verklaarbaar dat moeder de onroerende zaken van de hand wilde doen.
4.17.
De beschikkingsvrijheid van de langstlevende is echter niet onbegrensd. Deze wordt afgebakend door de grenzen van het leerstuk van misbruik van bevoegdheid en, zoals [eiser] onder meer betoogt, artikel 3:45 BW. Op grond van deze bepaling is een rechtshandeling vernietigbaar als een schuldenaar bij het verrichten van een onverplichte rechtshandeling wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden het gevolg zou zijn. Het moet daarbij gaan om daadwerkelijke benadeling (zie Hoge Raad 26 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0369). In beginsel kan pas bij het opeisbaar worden van de geldvordering definitief worden vastgesteld of deze kan worden voldaan en of dus aan de voorwaarde van benadeling in de zin van artikel 3:45 BW is voldaan.
Voor wat betreft de vordering van [eiser] tot betaling van de rente kan in ieder geval nu al worden beoordeeld of [eiser] door de onroerend goed transacties is benadeeld.
Voor wat betreft de overige vorderingen geldt dat zij in beginsel pas opeisbaar zijn bij overlijden van moeder. Zelfs als zou blijken dat het vermogen van moeder op dit moment ontoereikend is om de toekomstige geldvorderingen van [eiser] te kunnen voldoen, heeft dat niet noodzakelijkerwijs tot gevolg dat die geldvorderingen bij het opeisbaar worden niet kunnen worden voldaan.
4.18.
Echter, ook de schuldeiser van een vordering onder opschortende voorwaarde kan in bepaalde gevallen een geslaagd beroep doen op artikel 3:45 BW. De schuldeiser moet dan, bij gemotiveerde betwisting door de schuldenaar, aannemelijk maken dat een voldoende concrete kans bestaat dat de voorwaarde wordt vervuld en de vordering opeisbaar wordt en dat in dat geval zijn verhaal wordt benadeeld door de gewraakte rechtshandeling (zie Hoge Raad 3 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9618).
Vast staat dat de geldvordering van [eiser] op enig moment opeisbaar zal worden, zodat aan de eerste in het arrest gestelde voorwaarde is voldaan.
4.19.
Indien vaststaat dat [eiser] door de onroerend goed transacties voor wat betreft de aan hem te betalen rente is benadeeld en indien vaststaat dat een voldoende concrete kans op benadeling van [eiser] bestaat voor wat betreft zijn nog niet opeisbare vorderingen, dan is voor vernietiging van de rechtshandelingen op grond van paulianeus handelen ook vereist dat moeder over de goederen van de nalatenschap heeft beschikt met geen ander doel dan [eiser] in zijn verhaalsmogelijkheden te benadelen, althans dat zij wist of behoorde te weten dat [eiser] in zijn verhaalsmogelijkheden zou worden benadeeld. Dit moet terughoudend worden aangenomen (zie hof Den Haag 19 december 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3380).
Is [eiser] in zijn verhaalsmogelijkheden benadeeld?
4.20.
Vast staat het volgende. Moeder heeft aan koopsommen van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] in totaal een bedrag van € 307.500 ontvangen (zie 4.12). Daarbij komen de koopsommen van de panden die moeder aan derden heeft verkocht (zie 4.4) van in totaal € 355.000. Moeder heeft dus in totaal aan koopsommen € 662.500 ontvangen, plus de koopsom voor het bedrijfspand aan de [adres 1] . Gedaagden hebben niet onderbouwd of gespecificeerd dat moeder dit hele bedrag nodig heeft gehad om haar hoge (medische) kosten of overige kosten te voldoen. Desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling wilden gedaagden daarover niets zeggen.
4.21.
Tijdens de mondelinge behandeling is voorts gebleken dat moeder de opeisbare rentevordering van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] wel betaalt, maar die van [eiser] niet. [gedaagde sub 2] wilde tijdens de mondelinge behandeling pas na overleg met zijn advocaat antwoorden op de vraag van de rechtbank of moeder de rente aan hem wel betaalde. Ook overigens weigert moeder aan [eiser] iedere medewerking. Na een verzoek van [eiser] in oktober 2022 om informatie heeft mr. Dreef [eiser] verwezen naar [Accountantskantoor] voor het opvragen van stukken. Vervolgens heeft [Accountantskantoor] [eiser] bericht dat zij de stukken niet mag verstrekken omdat moeder daar uitdrukkelijk geen toestemming voor geeft.
4.22.
Een en ander kan betekenen dat [eiser] in zijn verhaalsmogelijkheden is benadeeld door het samenstel van rechtshandelingen (koop, lening en schenking). Moeder beschikte immers eerst over een aanzienlijk vermogen met onder meer een aantal onroerende goederen en stelt de rente van € 9.000 per jaar nu niet meer aan [eiser] te kunnen betalen. Dit ondanks de verkoop van de onroerende goederen waarvoor ze aanzienlijke koopsommen heeft ontvangen en in verband waarmee ze aanzienlijke leningen heeft afgesloten. De rechtbank beschikt echter over onvoldoende informatie om daadwerkelijk te kunnen vaststellen dat en in welke mate [eiser] door het samenstel van de rechtshandelingen is benadeeld.
Gedaagden hebben alleen het taxatierapport van het pand aan de [adres 6a, 6b en 6c] overgelegd. De overige taxatierapporten hebben zij niet in het geding gebracht. Voorts is niet duidelijk welke voorwaarden moeder enerzijds en [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] anderzijds ten aanzien van de geldleningen zijn overeengekomen. Zij kunnen bijvoorbeeld zijn overeengekomen dat eventueel verschuldigde rente niet opeisbaar is en dat de leningen worden kwijtgescholden bij overlijden van moeder, zoals [eiser] heeft betoogd. Dat zou betekenen dat [eiser] dan geen verhaal meer heeft. Ook is voor het oordeel of mogelijk sprake is van benadeling nodig dat moeder inzicht geeft in haar reguliere (medische) kosten. Gedaagden hebben immers gesteld dat moeder hoge kosten heeft. Voor het antwoord op de vraag of [eiser] door de onroerend goed transacties is benadeeld kan een rol spelen met welke reguliere kosten moeder rekening moet houden.
Gelet hierop moeten gedaagden de volgende stukken en/of informatie in het geding brengen:
de overeenkomsten van geldlening tussen moeder en [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] en de hypotheekakte(n);
een overzicht van de door moeder op de geldleningen kwijtgescholden of geschonken bedragen;
de taxatierapporten van de onroerende zaken aan de [adres 10a, 10b en 10c] , [adres 5] , [adres 11a, 11b, 11c, 11d, 11e, 11f, 11g en 11h] , [adres 9a en 9b] , [adres 7] , [adres 12] en [adres 8] , zoals vermeld in productie 3 bij de conclusie van antwoord;
e ontbrekende WOZ-waarden, dus van de panden aan de [adres 7] (2018 en 2019), [adres 8] (2019 en 2020), [adres 9a en 9b] (2020 en 2021), [adres 11h en 11a] (2022 en 2023) en [adres 12] (2022 en 2023);
de te verwachten reguliere uitgaven, waaronder maar niet beperkt tot de medische uitgaven, van en voor moeder.
4.23.
Gedaagden moeten de rechtbank bij akte informeren als hiervoor onder 4.22 omschreven. [eiser] zal hierop bij antwoordakte mogen reageren.
Wetenschap van benadeling
4.24.4.25. De rechtbank zal de beoordeling van de vraag of moeder, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] wetenschap hadden van benadeling van [eiser] aanhouden totdat vast staat of sprake is van benadeling van [eiser] .
Onrechtmatige daad (vordering II)
4.26.
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat gedaagden ter zake van de onroerend goed transacties jegens hem onrechtmatig hebben gehandeld, met veroordeling van gedaagden tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade en verwijzing naar de schadestaatprocedure.
4.27.
[eiser] legt aan dit gedeelte van zijn vordering ten grondslag dat gedaagden door de onroerend goed transacties inbreuk hebben gemaakt op zijn (verhaals)recht en dat zij hiermee in strijd hebben gehandeld met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Voor wat betreft moeder is ook sprake van misbruik van bevoegdheid. Moeder heeft de transacties verricht met geen ander doel dan [eiser] (en zijn verhaalsmogelijkheden) te schaden. En dus met een ander doel dan waarvoor de bevoegdheid tot vervreemding haar is verleend, namelijk om haar in staat te stellen zoveel mogelijk ongestoord te kunnen voortleven als voorheen. Moeder heeft de onroerende zaken onder de marktwaarde verkocht aan twee van de drie kinderen en daarbij de verhaalsmogelijkheden van één van de kinderen van erflater beperkt. Dit is in strijd met de bedoeling van erflater. Verder zijn de transacties te wijten aan de schuld van gedaagden. De schade bestaat er uit dat de opeisbare rentevordering van [eiser] uit hoofde van de papieren schenkingen niet is voldaan en dat de verhaalsmogelijkheden van [eiser] voor de andere (niet-opeisbare) vorderingen zijn beperkt.
4.28.
Gedaagden stellen zich op het standpunt dat geen sprake is van pauliana en dus ook niet van een onrechtmatige daad. Omdat gedaagden niet onrechtmatig hebben gehandeld moet de verwijzing naar de schadestaatprocedure worden afgewezen, zo betogen zij.
4.29.
De rechtbank overweegt als volgt. Onder omstandigheden is het benadelen van crediteuren onrechtmatig. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer een vordering bewust en op basis van subjectieve factoren wordt achtergesteld bij vorderingen van andere crediteuren, wanneer een schuldenaar bij het voldoen van die andere crediteuren wist of behoorde te weten dat bij voldoening van die vorderingen niets zou resteren voor betaling van de aldus achtergestelde vorderingen (Hoge Raad 12 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2669). Ook indien aan alle vereisen van artikel 3:45 BW is voldaan, is de norm geschonden die strekt tot het beschermen van [eiser] als schuldeiser van moeder.
4.30.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen (4.22) beschikt de rechtbank niet over voldoende informatie om te kunnen beoordelen of het vermogen van moeder geen (volledig) verhaal biedt voor de vordering van [eiser] en of sprake is van pauliana. Daarom zal de rechtbank de beoordeling van vordering II vooralsnog aanhouden.
Stukken (vordering III)
4.31.
[eiser] vordert veroordeling van moeder om aan hem te verstrekken (III.a) alle stukken waarop het vermogensoverzicht (zie 2.6) is gebaseerd en (III.b) meer specifiek de volgende stukken:
schriftelijke opgave van alle onroerende goederen in binnen- en buitenland die per 21 juni 2015 tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoorden onder vermelding van de volledige adresgegevens en kadastrale aanduiding;
taxatierapport en/of waardering van de onder 1 genoemde onroerende goederen tegen de marktwaarde per de peildatum van 21 juni 2015;
inboedellijst van de per 21 juni 2015 tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behorende inboedel, alsmede een taxatierapport en/of waardering van die goederen tegen de marktwaarde per 21 juni 2015;
bankrekeningafschrift(en) van alle per 21 juni 2015 tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behorende bank- en effectenrekeningen waaruit het saldo per 21 juni 2015 opgemaakt kan worden;
schriftelijke opgave van de per 21 juni 2015 tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behorende effecten en aandelen (aantal, uitgesplitst naar aard) onder vermelding van de koerswaarde daarvan per 21 juni 2015;
stukken waaruit de in het vermogensoverzicht opgevoerde ‘vorderingen en teruggaven’ blijkt;
taxatierapport en/of waardering van het in het vermogensoverzicht opgevoerde ondernemingsvermogen per 21 juni 2015;
stukken waaruit de in het vermogensoverzicht opgevoerde ‘schuld voor woningen en andere onroerende zaken’ blijkt per 21 juni 2015;
stukken waaruit de in het vermogensoverzicht opgevoerde ‘andere schulden (schenkingen op papier)’ blijkt per 21 juni 2015;
stukken waaruit de in het vermogensoverzicht opgevoerde schuld aan uitvaartkosten bijkt;
stukken waaruit de in het vermogensoverzicht opgevoerde kosten van [Notariskantoor] blijkt.
4.32.
[eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. [eiser] heeft de akte vastlegging wettelijke verdeling (zie 2.5) getekend toen de familieverhoudingen nog goed waren. Pas daarna zijn de verhoudingen verstoord geraakt. [eiser] heeft veel druk ervaren bij de ondertekening van de akte. In de akte zijn de onroerende zaken gewaardeerd op de WOZ-waarden, terwijl de onroerende zaken tegen de (hogere) marktwaarden hadden kunnen worden gewaardeerd. In dat geval zou de vordering van [eiser] (en van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ) uit hoofde van de nalatenschap van vader hoger zijn.
4.33.
[eiser] stelt verder dat zijn vordering uit hoofde van de nalatenschap van vader is vastgesteld zonder dat hij is gekend in de stukken die hij voor de vaststelling van zijn aanspraak nodig heeft. Hij verwijst naar het bepaalde in artikel 4:16 lid 4 BW. [eiser] heeft de indruk dat zijn vordering niet juist is berekend en als dat zo is, wil hij de vaststelling van de vordering vernietigen wegens een wilsgebrek en/of aanspraak maken op schadevergoeding uit onrechtmatige daad.
4.34.
Gedaagden betwisten dat [eiser] de onderliggende stukken destijds niet mocht inzien en hebben een deel van de stukken bij de conclusie van antwoord in het geding gebracht. Gedaagden betogen dat [eiser] willens en wetens heeft ingestemd met de door de notaris opgestelde akte en dat moeder geen enkele druk op hem heeft uitgeoefend om te tekenen. Hun relatie was op dat moment nog goed, zodat daar ook geen reden toe was. Bovendien blijkt uit een e-mailbericht van de notaris aan mr. Hees van 3 oktober 2022 dat [eiser] contact heeft gehad met de notaris over de vastlegging van de vorderingen en de waarde daarvan, aldus gedaagden.
4.35.
[eiser] heeft zijn stellingen, in het licht van het gemotiveerde verweer van gedaagden, niet nader onderbouwd. Het ligt op zijn weg om zijn stelling dat moeder druk op hem heeft uitgeoefend om de akte te tekenen en dat hij niet de gelegenheid heeft gehad om de onderliggende stukken in te zien, nader toe te lichten. Dat heeft hij nagelaten. Hierdoor ziet de rechtbank weinig ruimte voor een vordering van [eiser] op basis van een wilsgebrek.
4.36.
Voor zover [eiser] zijn vordering baseert op artikel 4:16 lid 4 BW overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 4:16 lid 4 BW bepaalt dat de echtgenoot en ieder kind jegens elkaar recht op inzage hebben in en afschrift van alle bescheiden en andere gegevensdragers, die zij voor de vaststelling van hun aanspraken behoeven. De vordering van [eiser] uit hoofde van de wettelijke verdeling is echter al vastgesteld in de akte vastlegging wettelijke verdeling en het bijbehorende vermogensoverzicht. Artikel 4:16 lid 4 BW is dus niet van toepassing.
4.37.
De vaststelling van de geldvordering uit hoofde van de nalatenschap van vader in de akte van 16 november 2017 betreft een (bijzondere) vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 BW. Op bepaalde gronden kan een vastgestelde vordering op verzoek van een van partijen worden gewijzigd (zie artikel 4:15 lid 2 BW). Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] , gelet hierop, op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voldoende belang bij zijn vordering. [eiser] heeft de stukken immers nodig om te kunnen beoordelen of zijn geldvordering juist is berekend en of hij een procedure wil starten om de vaststelling te wijzigen op één van de in artikel 4:15 lid 2 BW genoemde gronden.
4.38.
Hoewel gedaagden bij de conclusie van antwoord een gedeelte van de door [eiser] gevorderde stukken hebben overgelegd, heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat hij desondanks nog niet over alle benodigde gegevens beschikt.
4.39.
De rechtbank zal de afzonderlijke onderdelen van de vordering hierna bespreken.
1. Opgave van alle onroerende zaken
4.40.
Gedaagden hebben een lijst in het geding gebracht van alle onroerende zaken die op 21 juni 2015 tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoorden, zonder vermelding van de kadastrale aanduidingen. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling betoogd dat hij de kadastrale aanduidingen nodig heeft om gegevens bij het kadaster te kunnen checken. Zo kan [eiser] de onroerende zaak aan de [adres 1] niet op adres vinden in het kadaster, omdat het huisnummer is gewijzigd. Gedaagden hebben dit niet weersproken.
4.41.
Aangezien de gevorderde informatie relevant kan zijn voor [eiser] om zijn standpunt te onderbouwen dat zijn vordering uit hoofde van de nalatenschap van vader te laag is vastgesteld, moet moeder deze informatie aan [eiser] verstrekken.
2 en 3. Taxatierapporten onroerende zaken en inboedel
4.42.
Gedaagden hebben verklaard dat de onroerende zaken en de inboedel destijds niet zijn getaxeerd, zodat zij geen taxatierapporten in het geding kunnen brengen. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
4. Bankafschriften
4.43.
Uit de door gedaagden overgelegde bankafschriften blijkt volgens [eiser] dat erflater een bankrekening had met nummer [rekeningnummer] , waarvan gedaagden geen stukken hebben overgelegd. [gedaagde sub 2] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij die bankrekening niet kent en dat hij dit wil nakijken.
4.44.
De rechtbank zal moeder daarom veroordelen om aan [eiser] (een) bankafschrift(en) te verstrekken waaruit het saldo blijkt per 21 juni 2015 van de bankrekening van erflater met nummer [rekeningnummer] . Indien erflater op 21 juni 2015 niet over deze bankrekening beschikte, moet moeder dit gemotiveerd toelichten.
5. Effecten en aandelen
4.45.
Gedaagden hebben geen overzicht in het geding gebracht van de aandelen en effecten per 21 juni 2015, terwijl in het vermogensoverzicht onder het kopje ‘Effecten’ een bedrag is opgenomen van € 60.000. [gedaagde sub 2] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat erflater geen aandelen of effecten had, maar dat dit investeringen in een investeringsfonds waren.
4.46.
Aangezien de gevorderde informatie relevant kan zijn voor [eiser] om zijn standpunt te onderbouwen dat zijn vordering uit hoofde van de nalatenschap van vader te laag is vastgesteld, moet moeder aan [eiser] schriftelijke gegevens verstrekken van het betreffende investeringsfonds per 21 juni 2015.
6. Vorderingen en teruggaven
4.47.
Op het vermogensoverzicht staat onder het kopje ‘Vorderingen en teruggaven’ een bedrag vermeld van € 26.086. Gedaagden hebben een bijlage bij een fiscaal rapport 2014 in het geding gebracht (productie 5 bij de conclusie van antwoord), waaruit blijkt dat erflater en moeder een vordering hadden uit hoofde van een geldlening van € 21.086 aan [gedaagde sub 2] en een vordering uit hoofde van een geldlening van € 5.000 aan N. Koeleman-Bröcker. Dit is bij elkaar opgeteld € 26.086.
4.48.
De rechtbank is van oordeel dat het bestaan en de hoogte van de vorderingen hiermee voldoende vast staat, zodat dit gedeelte van de vordering zal worden afgewezen.
7. Ondernemingsvermogen
4.49.
Gedaagden hebben een ‘Fiscaal rapport aangifte inkomstenbelasting 2015’ in het geding gebracht, waarop de waarde van de besloten vennootschap van erflater bij overlijden staat vermeld (€ 53.870). De rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat dit rapport niet volstaat voor de waardering van het ondernemingsvermogen, zoals [eiser] betoogt. Dit gedeelte van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
8. Schuld voor woningen en andere onroerende zaken
4.50.
Gedaagden stellen dat de betreffende schuld blijkt uit producties 7 en 8 bij de conclusie van antwoord. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit voormelde producties alleen een schuld van erflater en moeder aan [de B.V.] per 31 december 2015 van € 292.799. Uit de overgelegde stukken blijkt niet wat dit voor schuld was en wat de stand was per 21 juni 2015.
4.51.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat moeder de door [eiser] gevorderde stukken alsnog aan hem moet verstrekken.
9, 10 en 11. Andere schulden, uitvaartkosten en notariskosten
4.52.
[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij de onder 9, 10 en 11 gevorderde stukken heeft ontvangen en zijn vordering voor dit gedeelte intrekt. De rechtbank hoeft hierover dan ook niet meer te beslissen.
Conclusie
4.53.
Het voorgaande brengt mee dat moeder aan [eiser] moet verstrekken, met betrekking tot de nalatenschap van erflater:
 opgave van de kadastrale aanduidingen van alle onroerende zaken die per 21 juni 2015 tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoorden;
 (een) afschrift(en) van de bankrekening met nummer [rekeningnummer] waaruit het saldo per 21 juni 2015 blijkt, dan wel een gemotiveerde toelichting waarom zij hier niet over beschikt;
 gegevens van het investeringsfonds per 21 juni 2015;
 stukken waaruit de in het vermogensoverzicht opgevoerde ‘schuld voor woningen en andere onroerende zaken’ blijkt per 21 juni 2015.
4.54.
Moeder moet de stukken binnen 14 dagen na de vonnisdatum aan [eiser] verstrekken, aangezien zij geen verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde termijn.
4.55.
Gedaagden hebben verklaard dat zij bereid zijn de door [eiser] gevorderde informatie te verstrekken. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor oplegging van een dwangsom.
Vordering IV
4.56.
[eiser] vordert, kort gezegd, de veroordeling van moeder om bij intreden van één van de in het testament van vader genoemde voorwaarden aan hem € 442.568,22 te voldoen, te vermeerderen met 3% samengestelde rente. [eiser] stelt dat hij recht en belang heeft bij het verkrijgen van een executoriale titel – voor zover dit niet volgt uit de notariële akte vastlegging wettelijke verdeling – voor het moment dat de vordering uit hoofde van de nalatenschap van vader opeisbaar wordt. [eiser] baseert zijn vordering op het bepaalde in artikel 3:296 lid 2 BW.
4.57.
Gedaagden betogen dat artikel 3:296 BW ziet op de situatie dat een schuldenaar weigert een verplichting na te komen. Daarvan is volgens gedaagden geen sprake. Bovendien zijn de vordering en de voorwaarden van opeisbaarheid in de notariële akte vastgesteld en heeft deze akte executoriale kracht. Daarom moet de vordering volgens gedaagden worden afgewezen.
4.58.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] , mede naar aanleiding van de toelichting van [gedaagde sub 2] op de wijze van betaling van de koopsommen aan moeder, verklaard dat hij zich ernstige zorgen maakt over de mogelijkheid dat hij zijn vordering nog zal kunnen innen. [eiser] heeft verder verklaard dat hij zou willen dat zijn vordering uit hoofde van de nalatenschap van vader opeisbaar is. [eiser] heeft de grondslag van zijn vordering tijdens de mondelinge behandeling aangevuld met een beroep op de redelijkheid en billijkheid. Dit zou volgens [eiser] een grondslag kunnen zijn om de situatie voor alle drie de kinderen gelijk te trekken.
4.59.
De rechtbank is van oordeel dat zij pas als zij de beschikking heeft over de door haar onder 4.22 opgevraagde informatie kan beoordelen of aan de vereisten van artikel 3:296 BW is voldaan en of [eiser] belang heeft bij dit gedeelte van zijn vordering, inhoudende dat de rechtbank de voorwaarden voor de opeisbaarheid van zijn vordering uit hoofde van de nalatenschap van vader in een dictum opneemt. De door [eiser] tijdens de mondelinge behandeling geuite wens om zijn vordering nu al te kunnen opeisen wordt niet door dit gedeelte van zijn vordering ondersteund, zodat de rechtbank hierover niet kan oordelen.
4.60.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden tot het eindvonnis.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt moeder om binnen veertien dagen na de vonnisdatum aan [eiser] te verstrekken, met betrekking tot de nalatenschap van erflater:
 opgave van de kadastrale aanduidingen van alle onroerende zaken die per 21 juni 2015 tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoorden;
 (een) afschrift(en) van de bankrekening met nummer [rekeningnummer] waaruit het saldo per 21 juni 2015 blijkt, dan wel een gemotiveerde toelichting waarom zij hier niet over beschikt;
 opgave van de investeringen in het investeringsfonds per 21 juni 2015;
 stukken waaruit de in het vermogensoverzicht opgevoerde ‘schuld voor woningen en andere onroerende zaken’ blijkt per 21 juni 2015;
5.2.
wijst af het meer of anders gevorderde ten aanzien van vordering III;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling onder 5.1 uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
verwijst de zaak naar de rol van
22 november 2023voor het nemen van een akte door gedaagden als bedoeld onder 4.22 en 4.23, met vervolgens gelegenheid voor [eiser] voor antwoordakte;
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 2339