ECLI:NL:RBDHA:2023:16149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.22550
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig beslissen op bezwaarschrift inzake machtiging tot voorlopig verblijf en gezinshereniging

In deze zaak heeft eiser op 8 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift van 9 juni 2022, dat gericht was tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf bij referent. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat het beroep tijdig is ingediend. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen een redelijke termijn alsnog te beslissen, met een dwangsom als sanctie voor overschrijding van deze termijn. De rechtbank oordeelt dat verweerder binnen zestien weken na de uitspraak een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100 per dag bij overschrijding, met een maximum van € 7.500. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en legt de voorwaarden voor de beslistermijn en dwangsom vast.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22550

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 8 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift van 9 juni 2022, gericht tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf bij referent [Naam 2] op grond van artikel 8 EVRM. [1]
Verweerder is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld verweer te voeren, maar heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

Beroep niet tijdig
1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Referent van eiser heeft op 3 november 2021 een aanvraag ingediend voor een mvv met het verblijfsdoel ‘familie en gezin’. Deze aanvraag is bij besluit van 30 mei 2022 afgewezen. Eiser heeft op 9 juni 2022 een bezwaarschrift ingediend tegen deze afwijzing.
3. In artikel 4:13, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een beschikking moet worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn. De termijn was in dit geval negentien weken. [2] Verweerder heeft de termijn in zijn brief van 20 juli 2022 verlengd met zes weken [3] en aanvullend twee weken voor de termijn van herstel verzuim voor eiser om het bezwaar aan te vullen. De beslistermijn is daarom verstreken op 3 januari 2023. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is overschreden. Eiser heeft verweerder op 14 april 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 7 augustus 2023 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
Nadere beslistermijn
4. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen een redelijke termijn alsnog te beslissen op straffe van een rechterlijke dwangsom.
5. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
6. In aansluiting bij hetgeen is overwogen ten aanzien van nareis asiel [4] oordeelt de rechtbank dat bij aanvragen om gezinshereniging op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere beslistermijn dan twee weken toe te staan.
7. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juli 2020 [5] als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn.
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen een termijn van 16 weken na deze uitspraak alsnog een besluit moet nemen op het bezwaarschrift van eiseres.
9. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiser verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
Bestuurlijke dwangsom en kosten
10. Eiser verzoekt de rechtbank om de door verweerder verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast te stellen en om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
11. Er zijn inmiddels meer dan acht weken verstreken na ontvangst van de ingebrekestelling. Verweerder heeft daarom op grond van artikel 4:17 van de Awb aan eiser de maximale bestuurlijke dwangsom van € 1.442 verbeurd.
12. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank ook aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 192 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op het bezwaarschrift van eiser;
 bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
 stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 1.442 (veertienhonderdtweeënveertig euro);
 veroordeelt verweerder in de vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent);
 bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 192 (honderdtweeënnegentig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Dit volgt uit artikel 76, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw): het bezwaar tegen een beschikking over de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14, wordt in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, Awb beslist binnen negentien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
3.Op basis van artikel 7:10, derde lid, van de Awb kan de beslistermijn voor ten hoogste zes weken worden verdaagd.