Overwegingen
1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Referent van eiseres heeft op 12 juli 2021 een aanvraag ingediend voor een mvv in het kader van nareis asiel. Deze aanvraag is bij besluit van 21 juni 2022 afgewezen. Eiseres heeft op 18 juli 2022 een bezwaarschrift ingediend tegen deze afwijzing.
3. In artikel 4:13, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een beschikking moet worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn. De termijn was in dit geval negentien weken.Verweerder heeft de termijn in zijn brief van 5 augustus 2022 verlengd met zes weken.De beslistermijn is daarom verstreken op 21 februari 2023. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft verweerder op 24 februari 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 4 augustus 2023 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Eiseres verzoekt de rechtbank om een nadere beslistermijn op te leggen van twee weken op straffe van een rechterlijke dwangsom.
5. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
6. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023.Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere beslistermijn dan twee weken toe te staan.
6. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juli 2020als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn.
7. In het geval van eiser heeft verweerder gemotiveerd gevraagd om een nadere beslistermijn van 16 weken. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen een termijn van 16 weken na deze uitspraak alsnog een besluit moet nemen op het bezwaarschrift van eiseres.
8. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiser verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
Bestuurlijke dwangsom en kosten
9. Eiseres verzoekt de rechtbank om de door verweerder verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast te stellen en om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
10. Verweerder heeft in zijn brief van 22 augustus 2023 reeds vastgesteld dat eiseres recht heeft op de maximale bestuurlijke dwangsom van € 1.442.
11. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.