ECLI:NL:RBDHA:2023:16049

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.17754
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grensdetentie en vrijheidsontneming van een vreemdeling zonder geldig paspoort

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiser was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser, die geen geldig paspoort had, stelde dat hij niet kon worden uitgezet naar Rusland en dat hem daarom toegang verleend had moeten worden. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de vrijheidsontneming niet onrechtmatig was, omdat er geen bewijs was dat eiser niet kon worden uitgezet. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van een geldig paspoort niet automatisch betekende dat eiser niet kon worden teruggestuurd, en verweerder had terecht geen aanleiding gezien om het grensbewakingsbelang te negeren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter V.F.J. Bernt, in aanwezigheid van griffier D.P. van Middelkoop. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17754

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

[v nummer]
(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2023 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de vrijheidsontnemende maatregel op 27 juni 2023 opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
2. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de vrijheidsontnemende maatregel al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing daarvan aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser voert aan dat de vrijheidsontneming onrechtmatig was, omdat hij niet in het bezit is van een geldig (internationaal) paspoort en hij dus niet kan worden uitgezet naar Rusland. Verweerder had hem dus sowieso toegang moeten verlenen, reden waarom hem niet in het kader van het grensbewakingsbelang de vrijheid kon worden ontnomen. Onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 [1] en de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 21 februari 2023 [2] en
10 maart 2023 [3] betoogt eiser dat de rechtbank alle vereisten voor rechtmatige vrijheidsontneming ambtshalve dient te toetsen en dat daarover dus ook in deze procedure kan en moet worden geoordeeld. Eiser wijst er verder op dat verwijdering naar Georgië met behulp van de removal order juridisch gezien niet mogelijk is, omdat uit het voornemen in de asielprocedure blijkt dat verweerder inzet op terugkeer naar Rusland.
4. De beroepsgrond slaagt niet. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 7 juni 2016 [4] heeft overwogen is zicht op uitzetting geen voorwaarde voor vrijheidsontneming van asielzoekers krachtens artikel 6, derde lid, van de Vw. Om die reden is verweerder in een besluit, waarbij aan de vreemdeling krachtens deze bepaling een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd, in de regel niet gehouden te motiveren dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar in eisers geval anders over te oordelen. Anders dan eiser is de rechtbank namelijk van oordeel dat niet al bij voorbaat zonder meer vaststond dat eiser niet kan worden uitgezet. In dat verband heeft verweerder er ter zitting terecht op gewezen dat niet is uitgesloten dat eiser op grond van het Verdrag van Chicago met de removal order terug kan worden vervoerd naar Georgië. Verweerder heeft daarin dus terecht geen aanleiding gezien om het grensbewakingsbelang direct prijs te geven en eiser toegang te verlenen. Eisers betoog dat terugkeer naar Georgië juridisch gezien niet mogelijk is wanneer wordt ingezet op terugkeer naar Rusland volgt de rechtbank niet, alleen al omdat nog geen beschikking is genomen op eisers asielaanvraag en dus ook nog niet duidelijk is of aan eiser een terugkeerbesluit zal worden opgelegd.
5. Nu ook anderszins niet is gebleken dat het opleggen of voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig moet worden geacht is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.J. Bernt, rechter, in aanwezigheid van
D.P. van Middelkoop, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.