In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 27 augustus 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2023 op zitting behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was, samen met zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, ondanks dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn verplichting om eiser schriftelijk en in een begrijpelijke taal op de hoogte te stellen van de redenen voor de bewaring en de mogelijkheid om daartegen in beroep te gaan. Dit gebrek heeft eiser niet in zijn belangen geschaad, aangezien hij alsnog beroep heeft ingesteld.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht heeft opgelegd, gebaseerd op de zware gronden dat eiser zich niet heeft gemeld bij de autoriteiten en heeft aangegeven niet mee te willen werken aan zijn terugkeer. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de voorbereiding van de uitzetting en dat er geen aanleiding is om een lichter middel op te leggen, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt de staatssecretaris wel tot vergoeding van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, in aanwezigheid van mr. N. El Amrani, griffier, en is openbaar uitgesproken.