ECLI:NL:RBDHA:2023:15931

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.25134
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 september 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en was opgelegd op 1 augustus 2023. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, betoogde dat de kennisgeving van de maatregel te laat was verstuurd en dat er geen risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken, aangezien hij aangaf terug te willen keren naar Marokko. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kennisgeving tijdig was en dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure en dat er een redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Marokko bestond. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier mr. J.F.A. Bleichrodt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.25134

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel).

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. [naam], als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Ajdid. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1991.
1.1.
In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Wat vindt eiser in beroep?
2. De gemachtigde van eiser betoogt primair dat de kennisgeving te laat is verstuurd door verweerder en dat de maatregel van bewaring daardoor onrechtmatig is. Verder bestaat er geen risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, onder meer omdat eiser al lange tijd - ook voordat de bewaring werd opgelegd - aangeeft dat hij terug wil naar Marokko. Tot slot betoogt de gemachtigde van eiser dat verweerder niet voortvarend handelt en dat er geen vooruitzicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn. Hierbij is van belang dat eiser zelf ook terug wil keren.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank stelt vast dat de maatregel op 1 augustus 2023 is opgelegd. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat de termijn voor het verzenden van de kennisgeving begint te lopen op de dag na de bekendmaking van het besluit [1] . In dit geval is dat dus op 2 augustus 2023. De laatste dag van deze termijn is 29 augustus 2023. Aangezien de kennisgeving van verweerder op die dag is ontvangen, is deze tijdig ingediend.
3.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat uit de tegengeworpen gronden (die eiser als zodanig niet betwist), in samenhang bezien, voldoende blijkt dat er een risico bestaat dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht. Niet in geschil is dat eiser op dit moment terug wil naar Marokko en dat hij daarvoor zijn medewerking wil verlenen. Toch heeft verweerder zich, onder meer onder verwijzing naar de tegengeworpen gronden, op het standpunt kunnen stellen dat er geen afdoende, minder dwingende maatregel doeltreffend is toe te passen. Verweerder heeft er in dit kader op kunnen wijzen dat eiser zich in het verleden meerdere keren aan het toezicht heeft onttrokken, dat hij meerdere aliassen heeft opgegeven, dat hij een eerder terugkeerbesluit niet heeft opgevolgd en dat hij eerder de kans heeft gehad om te vertrekken en dat niet heeft gedaan.
3.2.
Het betoog dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt, treft evenmin doel. Zoals de gemachtigde van verweerder tijdens de zitting ook heeft gesteld, is de laissez-passer aanvraag op 3 augustus 2023 doorgestuurd naar de Marokkaanse autoriteiten. Op 7 augustus 2023 zijn aanvullende stukken van eiser doorgestuurd en er is gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Op 8 augustus 2023 heeft de Dienst Internationale Aangelegenheden bij de Marokkaanse consul aangedrongen op afgifte van de laissez-passer. Tot slot heeft de gemachtigde van verweerder op de zitting aangegeven dat op 21 augustus 2023 nog een brief van eisers vader is doorgestuurd door de regievoerder van DT&V aan de Marokkaanse autoriteiten.
Ten aanzien van het zicht op uitzetting overweegt de rechtbank dat uit de meest recente jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [2] kan worden opgemaakt dat het redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Marokko in zijn algemeenheid bestaat. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
Wat is de conclusie?
4. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht, is het beroep daartegen ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 8 mei 2002 (ECLI:NL:RVS:2002:AE4844) en 9 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1508) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269.