ECLI:NL:RBDHA:2023:15927

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.23677 en NL23.23679
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in beroep tegen aanvullend terugkeerbesluit en ongegrondverklaring van de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2023 uitspraak gedaan in de zaken NL23.23677 en NL23.23679, waarbij eiser, van Marokkaanse nationaliteit, in beroep ging tegen een aanvullend terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had eerder een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning ingediend, die was afgewezen, en had sindsdien een terugkeerbesluit ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aanvullend terugkeerbesluit niet de vereiste nieuwe vertrektermijn bevatte, maar oordeelde dat dit besluit niet als een nieuw besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, omdat het eerdere terugkeerbesluit in rechte vaststaat. Hierdoor verklaarde de rechtbank zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen het aanvullend terugkeerbesluit.

Wat betreft de maatregel van bewaring, oordeelde de rechtbank dat de staatssecretaris de zware gronden voor de maatregel terecht had ingeroepen. Eiser had zich niet gehouden aan zijn vertrekplicht en had te kennen gegeven geen gevolg te willen geven aan zijn verplichting tot terugkeer. De rechtbank verwierp de argumenten van eiser dat de maatregel onrechtmatig was en dat er geen nader medisch onderzoek had moeten plaatsvinden. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en verklaarde het beroep daartegen ongegrond. Eiser's verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.23677 en NL23.23679

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.S.W. Boorsma).

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2023 (bestreden besluit I) heeft verweerder aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit II) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld [1] . Het beroep tegen bestreden besluit II moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 31 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft met een afstandsverklaring kenbaar gemaakt geen gebruik te willen maken van zijn recht om op een zitting te worden gehoord. Hij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1954. Hij heeft eerder een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning ingediend, deze is bij besluit van 7 juli 2016 afgewezen en daarbij is hem een terugkeerbesluit opgelegd. Het bezwaar hiertegen is bij besluit van 20 januari 2017 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen geen beroep ingesteld. Bij bestreden besluit I heeft verweerder een aanvullend terugkeerbesluit genomen. Daarin is onder meer opgenomen dat eiser terug moet keren naar Marokko. Daarnaast heeft verweerder een maatregel van bewaring opgelegd (bestreden besluit II). In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
1.1.
Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Wat vindt eiser in beroep?
2. De gemachtigde van eiser voert aan dat het terugkeerbesluit niet aan de daaraan gestelde vereisten voldoet. Zo is in het aanvullende terugkeerbesluit ten onrechte geen nieuwe vertrektermijn opgenomen. Eiser verwijst hiervoor naar een uitspraak van deze rechtbank [2] . Dat maakt al dat ook de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Verder betwist de gemachtigde van eiser de zware en lichte gronden. Tot slot betoogt de gemachtigde van eiser, onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank [3] , dat verweerder ten onrechte geen nader onderzoek heeft gedaan naar de medische klachten. Dit had wel moeten gebeuren en deze informatie had moeten worden betrokken bij de vraag of met een lichter middel had kunnen worden volstaan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Het terugkeerbesluit – bestreden besluit I
3. Omdat het eerder opgelegde terugkeerbesluit in rechte vaststaat, ligt in deze procedure niet ter toetsing voor of aan dat besluit een gebrek kleeft waardoor het onrechtmatig is. In deze procedure gaat de rechtbank uitsluitend in op de vraag of verweerder dat besluit terecht heeft aangemerkt als het terugkeerbesluit dat hij aan het bestreden besluit II (de maatregel van bewaring) ten grondslag mocht leggen [4] . De rechtbank beantwoordt die vraag in dit geval bevestigend.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat in het eerder opgelegde terugkeerbesluit niet uitdrukkelijk staat vermeld dat eiser naar Marokko moet terugkeren, hetgeen volgens de huidige jurisprudentie wel vereist is. Om die reden heeft verweerder het aanvullend terugkeerbesluit genomen. Dit betekent echter niet dat aan het eerdere terugkeerbesluit in deze procedure geen betekenis meer toekomt in die zin dat verweerder een geheel nieuw terugkeerbesluit met vertrektermijn had moeten nemen. Hierbij is van belang dat het eerdere terugkeerbesluit in rechte vaststaat en dat in de tot dusver gevoerde terugkeerprocedure op geen enkel moment twijfel heeft bestaan over de vraag naar welk land eiser diende terug te keren. Verweerder ging er immers blijkens de eerdere besluiten toen ook al vanuit dat eiser uit Marokko afkomstig is en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft. De rechtbank wijst in dit kader ook nog op de voorlopige voorzieningprocedure hangende bezwaar tegen het eerdere terugkeerbesluit waarin eiser argumenten naar voren heeft gebracht waarom hij niet naar zijn land van herkomst (Marokko) terug kon [5] . Daaruit leidt de rechtbank af dat het duidelijk voor eiser was dat verweerder hem naar Marokko zou willen uitzetten als hij niet uit eigen beweging aan zijn vertrekplicht zou voldoen. Tot slot is tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling ook meegedeeld dat hij terug moet naar Marokko. Dit leidt ertoe dat het aanvullend terugkeerbesluit onverplicht en ten overvloede is genomen en dat verweerder dus ook niet verplicht was om een nieuwe vertrektermijn te geven. Het aanvullend terugkeerbesluit roept geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven die niet al waren ontstaan op grond van het eerder opgelegde terugkeerbesluit. Bestreden besluit I is dus geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb [6] . De rechtbank is daarom onbevoegd om kennis te nemen van het beroep hiertegen.
De maatregel van bewaring – bestreden besluit II
3.2.
Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld, volgt zij eiser niet in het primaire betoog dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is omdat het terugkeerbesluit niet aan de daaraan gestelde vereisten voldoet.
3.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de zware gronden 3c en 3i terecht aan eiser heeft tegengeworpen. Zoals eerder besproken, is aan eiser eerder een terugkeerverplichting opgelegd. Hij heeft de datum waarop hij Nederland had moeten verlaten overschreden. Hij heeft zich dus niet aan zijn vertrekplicht gehouden en bovendien heeft eiser te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn vertrekplicht. Dat eiser al 40 jaar in Nederland verblijft en hem daarom niet kan worden tegengeworpen dat hij Nederland niet heeft verlaten, zoals hij betoogt, volgt de rechtbank niet. De rechtbank wijst er hierbij ook op dat niet is gebleken dat eiser ooit rechtmatig verblijf heeft gehad. Gelet op het voorgaande zijn in ieder geval de zware gronden 3c en 3i van toepassing. Deze gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico op onderduiken bestaat en kunnen de maatregel dragen. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking.
3.4.
De rechtbank volgt eiser tot slot niet in zijn betoog dat ten onrechte geen nader medisch onderzoek is gedaan. Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn medische omstandigheden betrokken. Daarbij heeft verweerder betrokken dat eiser eerder een verblijfsaanvraag heeft ingediend op grond van zijn medische omstandigheden, maar dat dit niet tot inwilliging heeft geleid. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser zich voor hoognodige medische zorg tot een arts kan wenden. De verwijzing van eisers gemachtigde naar de uitspraak van 13 september 2007 maakt het voorgaande niet anders. Die uitspraak gaat niet zozeer over de vraag wanneer er nader onderzoek gedaan moet worden, maar daar ging het om de noodzaak om tijdig onderzoek te doen nadat aanleiding is gezien door verweerder om nader onderzoek te gelasten. Ten slotte is op geen enkele wijze gebleken dat eiser detentieongeschikt moet worden geacht.
Wat is de conclusie?
4. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht, is het beroep daartegen ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen bestreden besluit I.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
Ten aanzien van NL23.23677:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Ten aanzien van NL23.23679:
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep tegen bestreden besluit I.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit II gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit I gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Het beroep tegen bestreden besluit I heeft het zaaknummer NL23.23679. Het beroep tegen bestreden besluit II heeft het zaaknummer NL23.23677.
2.De uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 6 mei 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:4287.
3.De uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 13 september 2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:BB6254.
4.Zie voor het voorgaande de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155.
5.Zaaknummer AWB 16/17512.
6.Algemene wet bestuursrecht.