ECLI:NL:RBSGR:2007:BB6254

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/32976
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van vreemdelingenbewaring wegens niet onverwijld onderzoek naar detentiegeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 september 2007 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van een vrijheidsontnemende maatregel op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, een Nigeriaanse man die in Detentiecentrum Schiphol-Oost verbleef, had op 24 maart 2007 de maatregel opgelegd gekregen. Eiser heeft in eerdere procedures tevergeefs geprobeerd de maatregel aan te vechten. Op 22 augustus 2007 heeft hij opnieuw beroep ingesteld, ditmaal tegen het besluit van verweerder om de maatregel voort te zetten, en verzocht om opheffing van de maatregel en schadevergoeding. De rechtbank heeft op 11 september 2007 de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.

De rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om zijn detentieongeschiktheid te onderbouwen, maar dat verweerder op 17 juli 2007 een onderzoek naar deze detentiegeschiktheid had gelast, dat tot de sluiting van het onderzoek op 11 september 2007 niet was uitgevoerd. De rechtbank vond het kwalijk dat verweerder geen actie had ondernomen om het onderzoek te bespoedigen en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de vertraging konden rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende zorgvuldig had gehandeld, wat leidde tot de beslissing om de bewaring op te heffen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de maatregel ingaande 13 september 2007. Tevens werd schadevergoeding toegekend aan eiser, te betalen door de Staat der Nederlanden, voor de periode waarin hij ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel was onderworpen. De rechtbank veroordeelde verweerder ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 322,--. Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheidseisen die aan de overheid worden gesteld bij het uitvoeren van vrijheidsontnemende maatregelen en het belang van een tijdige afhandeling van detentieonderzoeken.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 07/32976
V-nr.: [nummer]
inzake:
[Eiser], geboren op [geboortedatum] 1977, van (gestelde) Nigeriaanse nationaliteit, verblijvende in Detentiecentrum Schiphol-Oost, eiser,
gemachtigde: mr. F. van Dijk, advocaat te Groningen,
tegen:
de Minister van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. W. Fairweather, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 24 maart 2007 is ten aanzien van eiser de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Eerdere beroepen tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel zijn door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard, laatstelijk bij uitspraak van
22 juni 2007.
Bij beroepschrift van 22 augustus 2007 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 11 september 2007. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Eiser heeft getracht onderzoek te laten verrichten naar zijn detentieongeschiktheid. Aan verweerder is verzocht dit onderzoek te bespoedigen, waarna verweerder op 17 juli 2007 heeft toegezegd dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) verantwoordelijkheid is voor het gevraagde onderzoek en er voor zal zorgdragen dat dit onderzoek zal plaatsvinden. Tot op heden heeft echter geen onderzoek plaatsgevonden, noch heeft verweerder hieromtrent nader gerapporteerd of geconcludeerd. De maatregel kan dan ook, na afweging van alle betrokken belangen, niet langer rechtmatig worden geacht.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Het beroep van eiser dient
niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu eiser beroep heeft ingesteld tegen een maatregel op grond van artikel 59 van de Vw 2000 en aan hem een maatregel op grond van artikel 6 van de Vw 2000 is opgelegd. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een kennelijke verschrijving, stelt verweerder zich op het standpunt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Uit de eerdere uitspraak van de rechtbank van 22 juni 2007 volgt dat verweerder eiser met de verwijzing naar de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) en het vermelden van het betreffende telefoonnummer voldoende tegemoet is gekomen in diens verantwoordelijkheid om zijn detentieongeschiktheid te onderbouwen. Eiser heeft echter nog steeds zijn detentieongeschiktheid niet onderbouwd. Dat verweerder op 17 juli 2007 een onderzoek heeft toegezegd en dat dit onderzoek nog steeds niet is uitgevoerd, maakt niet dat de belangenafweging in het voordeel van eiser dient uit te vallen. In dit verband heeft verweerder gewezen op het feit dat er een removal order voor eiser openstaat. Eiser is slechts nog niet uitgezet omdat zijn asielprocedure nog loopt.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank is - anders dan verweerder - van oordeel dat het beroep ontvankelijk is. Daartoe wordt als volgt overwogen. Het betreft in de onderhavige zaak een vrijheidsontnemende maatregel op grond van de Vw 2000. Op het standaardformulier “Beroepschrift Habeas Corpus Vw 2000” is aangekruist dat het hier gaat om een beroepschrift tegen de maatregel ex artikel 59 Vw 2000. De gemachtigde heeft op 23 augustus 2007, derhalve daags na het indienen van het beroepschrift, telefonisch aan de rechtbank laten weten dat hier sprake was van een kennelijke verschrijving en aangegeven dat het een beroep tegen een maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 betreft. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gemachtigde van eiser het gebrek daarmee tijdig heeft hersteld. De rechtbank acht in een dergelijke situatie een niet-ontvankelijk verklaring niet op zijn plaats.
Het onderhavige beroep is het vierde beroep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. Thans dient te worden beoordeeld of de voortgezette toepassing daarvan gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en acht daartoe het volgende redengevend.
Hoewel het aan eiser is om een eventuele detentieongeschiktheid te onderbouwen, heeft verweerder niettemin aanleiding gezien om op 17 juli 2007 een onderzoek naar de detentiegeschiktheid van eiser te gelasten. Dit onderzoek is tot op het moment van sluiting van het onderzoek ter zitting niet verricht. Evenmin is gebleken dat verweerder bij de DJI op het onderzoek heeft gerappelleerd of dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het onderzoek (nog) geen doorgang heeft kunnen vinden. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verzocht om schorsing van het onderzoek teneinde de rechtbank hierover nader te kunnen inlichten. Nu de gronden van het beroep reeds bij indiening van het beroepschrift op 22 augustus 2007 bekend zijn gemaakt, heeft verweerder ruimschoots de tijd gehad op de door eiser aangevoerde omstandigheden te reageren en daarvoor een verklaring te geven. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank een schorsing of heropening van het onderzoek niet opportuun. Aangezien verweerder heer en meester is over de detentie van eiser, brengt de zorgvuldigheid met zich dat in een situatie waarin er reden is een onderzoek naar de detentiegeschiktheid van een gedetineerde vreemdeling te gelasten, dit onderzoek onverwijld, doch in ieder geval binnen 14 dagen, te (laten) verrichten. De rechtbank acht het kwalijk dat het onderzoek naar de detentiegeschiktheid van eiser, zonder enige verklaring daarvoor, niet onverwijld is verricht. De conclusie is dan ook dat verweerder hiermee onvoldoende zorgvuldig jegens eiser heeft gehandeld.
De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande tot opheffing van de bewaring dient te leiden, nu de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het geconstateerde gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank wijst er in dit verband op dat het belang van verweerder bij voortduring is gelegen in het feit dat de weigering van de toegang tot Nederland effectief blijft. Dit belang weegt naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen het belang van eiser. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de maatregel bevolen, ingaande 13 september 2007.
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 vanaf 1 augustus 2007 – zijnde 14 dagen nadat verweerder het onderzoek heeft gelast – en wel tot een bedrag van € 45,-- per dag dat eiser in Uitzetcentrum Schiphol Oost ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 1.935,--.
Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 13 september 2007 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 1.935,--
(zegge: éénduizend negenhonderd vijfendertig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 322,--
(zegge: driehonderd tweeëntwintig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 13 september 2007 door mr. S.M. Schothorst, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.G.J. Geerlings, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.