ECLI:NL:RBDHA:2023:15921

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.32103
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling in het kader van asielprocedure en risico op onttrekking aan toezicht

Op 23 oktober 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling, eiser, die in het detentiecentrum Rotterdam was geplaatst. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 26 september 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de maatregel terecht was opgelegd, omdat er voldoende gronden waren om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat de medische zorg in het detentiecentrum ontoereikend was en zijn beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelde in de asielprocedure van eiser en dat er geen reden was om een lichter middel dan bewaring toe te passen. Eiser had eerder al een asielaanvraag ingediend en de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de gronden voor bewaring deugdelijk had gemotiveerd. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32103

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. H. Nobel).

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De waarnemer van eisers gemachtigde, mr. A.S. Sewman, is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De staatssecretaris heeft onderhavige maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b (b-grond) en c (c-grond), van de Vw. Indien aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van eisers asielaanvraag, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen (b-grond). De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Ter zitting heeft de staatssecretaris lichte grond 4b laten vallen.
1.2.
Tevens heeft de staatssecretaris in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) al eerder in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen (c-grond).
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden.
Grondslag en gronden
5. Eiser voert aan dat hij zijn asielverzoek niet heeft ingediend om zijn uitzetting te frustreren (c-grond). Hij was reeds documenten aan het verzamelen om zijn opvolgende asielaanvraag te onderbouwen. In zijn eerdere asielgehoor heeft hij al verklaard dat hij contact had gezocht met de LHBTI-gemeenschap Phoenix te Amsterdam en met hen een afspraak had gemaakt, echter voordat de afspraak kon plaatsvinden werd hij door de staatssecretaris in bewaring gesteld. Eiser stelt dat hij vanuit bewaring geen documenten kan verzamelen en hij tevens geen toegang heeft tot zijn mobiele telefoon. Hij heeft gewacht met het indienen van zijn asielverzoek in de hoop na vrijlating contact op te kunnen nemen met zijn partner en de LHBTI-gemeenschap. Verder heeft eiser de gronden 3a, 3c, 3d, en 4a gemotiveerd bestreden. Eiser meent dat een belangenafweging na afweging van de gronden in zijn voordeel dient uit te vallen.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de b-grond van artikel 59b van de Vw is opgelegd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011, volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb opgenomen lichte en zware gronden – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a en 3i en de lichte gronden 4c en 4d terecht aan eiser zijn tegengeworpen. Eiser heeft de gronden 3i, 4c en 4d niet gemotiveerd bestreden. Eisers betoog met betrekking tot grond 3a slaagt niet. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser, zoals hij ook zelf heeft verklaard, niet in het bezit is van geldige grensoverschrijdingsdocumenten, zodat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan. De omstandigheid dat eiser asiel zocht, doet aan het voorgaande, in het bijzonder dat hij ook geen poging daartoe heeft gedaan, niet af. Verder is de rechtbank van oordeel dat de gronden 3a, 3i, 4c en 4d, in samenhang gezien met de daarbij gegeven toelichting, voldoende grond vormen voor het standpunt van de staatssecretaris dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande en hetgeen eiser naar voren heeft gebracht, geen aanleiding om aan te nemen dat er geen risico op onttrekking bestaat en dat een belangenafweging in het voordeel van eiser dient uit te vallen. Nu er voldoende gronden zijn om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de beoordeling van de zware gronden 3c, 3d en de lichte grond 4a onbesproken.
5.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat ook artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, Vw (c-grond) terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd. Eiser werd reeds voor het opleggen van de huidige maatregel in bewaring gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn. Verder heeft eiser reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure gehad en heeft hij pas een (opvolgende) asielaanvraag ingediend op 25 september 2023, één dag voor het geplande vertrek naar Nigeria. De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat in de maatregel voldoende deugdelijk is onderbouwd dat eiser met het indienen van zijn opvolgende asielaanvraag de voorgenomen uitzetting heeft gefrustreerd. Eiser is op 31 maart 2023 al eerder in vreemdelingenbewaring gesteld en de rechtbank ziet niet in waarom eiser niet eerder dan de dag voor de geplande uitzetting een asielaanvraag heeft kunnen indienen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet eerder documenten heeft kunnen verzamelen noch dat dat voor hem niet mogelijk was. De staatssecretaris stelt zich eveneens terecht op het standpunt dat eiser ook via zijn advocaat documenten heeft kunnen verzamelen. Het betoog van eiser dat hij aan het wachten was met het indienen van een asielverzoek tot na zijn vrijlating uit vreemdelingenbewaring omdat hij nog een afspraak met Phoenix heeft staan, doet aan het voorgaande niet af.
Lichter middel
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij verschillende medische klachten heeft; hij heeft veel pijn en loopt op krukken. Eiser meent dat hij in het detentiecentrum enkel basale medische zorg en geen hulp bij het douchen en aankleden noch fysiotherapie krijgt. Eiser acht de medische zorg ontoereikend. Gezien eisers medische klachten en nu eiser een lopende asielprocedure heeft, is het voor eiser onduidelijk waarom hij in het detentiecentrum, en niet op een AZC – met eventuele beperkingen –, zit. Eiser betoogt dat er geen risico op onttrekking bestaat. Verder betoogt eiser dat hij gezien zijn seksuele gerichtheid bij terugkeer naar Nigeria een risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat hiervoor reeds is overwogen dat de gronden van bewaring de maatregel kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. Het enkele feit dat eiser op krukken loopt, maakt niet dat er geen risico op onttrekking bestaat. De rechtbank stelt daarbij vast dat de staatssecretaris de medische omstandigheden van eiser voldoende deugdelijk heeft betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. De staatssecretaris heeft terecht aangeven dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum die zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft. Ook is terecht aangegeven dat de medische hulpverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische hulpverlening in de vrije maatschappij. Dat de medische zorg in het detentiecentrum ontoereikend is voor eiser, heeft eiser niet (met stukken) aannemelijk gemaakt. Verder heeft de staatssecretaris terecht gesteld dat eisers verblijf in het detentiecentrum inderdaad gericht is op uitzetting, en dat al eerder is beoordeeld (uitstel van vertrek is beoordeeld en afgewezen, en ook het bezwaarschrift is ongegrond verklaard) dat er op grond van medische gronden geen reden aanwezig is dat eiser niet in staat is om te reizen. Voorts is de rechtbank niet gebleken van (overige) persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen (zie de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674). Eiser kan zijn asielaanvraag vanuit het detentiecentrum afwachten. Indien de staatssecretaris meer tijd nodig heeft, bestaat de mogelijkheid dat eiser het verdere verloop van de aanvraag in een AZC mag afwachten. De stelling van eiser dat hij gezien zijn seksuele gerichtheid bij terugkeer naar Nigeria een risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, valt buiten het onderhavige geding, nu dit deel uitmaakt van eisers asielrelaas dat in deze procedure niet ter beoordeling voorligt.
Voortvarendheid
7. De rechtbank is tot slot van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt. De staatssecretaris heeft in het kader van eisers asielaanvraag op 11 oktober 2023 een nader gehoor met eiser gevoerd en op 17 oktober 2023 een voornemen uitgebracht. Daarnaast heeft de staatssecretaris op 12 oktober 2023 een vertrekgesprek gevoerd.
Conclusie
8
.Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.