ECLI:NL:RBDHA:2023:15755

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
23/100
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid en motivering van een verkeersbesluit tot geslotenverklaring voor motorfietsen op de Meije in Bodegraven

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2023, betreft het een beroep van de Stichting Motorrijdersactiegroep tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk. Dit verkeersbesluit, genomen op 23 mei 2022, houdt in dat motorfietsen op bepaalde dagen en tijden niet zijn toegestaan op de Meije, een weg die door Bodegraven loopt. De eiseres stelt dat de geslotenverklaring niet zorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank heeft de zaak op 13 september 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet goed is gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat een verkeersbesluit niet enkel kan worden genomen om geluidshinder tegen te gaan, en dat de belangen van de motorrijders niet voldoende zijn afgewogen. De rechtbank concludeert dat eiseres procesbelang heeft, ondanks dat zij geen rechtsmiddelen heeft ingesteld tegen een ander verkeersbesluit van de gemeente Woerden dat ook de Meije betreft. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/100

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2023 in de zaak tussen

Stichting Motorrijdersactiegroep, uit Bloemendaal, eiseres

(gemachtigden: mr. K.E. Hendriksen en V. de Bruijn),
en

het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk, verweerder

(gemachtigde: mr. E.C.M. Waleboer).

Inleiding

1. In het verkeersbesluit van 23 mei 2022 heeft verweerder voor motorfietsen een geslotenverklaring ingesteld van de Meije in Bodegraven. De geslotenverklaring geldt tussen de Kerkweg en de kruising met de Hazekade op zaterdag, zondag en feestdagen van 9.00 uur tot 18.00 uur in de periode 1 april tot 1 oktober met een uitzondering voor ontheffinghouders.
1.1.
Met het bestreden besluit van 25 november 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften. [1] Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiseres heeft een nadere reactie op het verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: V. de Bruijn, [naam 1] en (via een beeldverbinding) mr. K.E. Hendriksen namens eiseres, en de gemachtigde van verweerder bijgestaan door [naam 2].

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Deze zaak gaat over de vraag of de geslotenverklaring voor motorfietsen zorgvuldig tot stand is gekomen en goed is gemotiveerd.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid en niet goed gemotiveerd. Een verkeersbesluit kan niet worden genomen alleen om geluidshinder tegen te gaan. De systematiek van art. 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) verzet zich hiertegen.
Er moet een dringende reden zijn om de vrijheid van verkeer van motorrijders in te perken. De noodzaak voor een afsluiting voor motoren moet blijken uit een verkeerskundige onderbouwing [2] en die ontbreekt. De noodzaak blijkt ook niet uit de metingen die verweerder heeft gedaan. Het verkeersbesluit is eigenlijk alleen gebaseerd op de enquêteresultaten. De enquêteresultaten zijn geen goede onderbouwing, omdat de vraagstelling niet deugt. De politie heeft geen positief advies gegeven. Bovendien blijkt uit het evaluatieverslag dat verweerder vooringenomen was.
Daarnaast is verweerder niet nagegaan of de met het verkeersbesluit nagestreefde doelen ook konden worden bereikt met minder vergaande maatregelen, zoals verkeersremmende maatregelen en beperking van de snelheid. Verweerder heeft tot slot geen zuivere belangenafweging gemaakt en de gevolgen van het besluit zijn onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.
Wat zijn de regels?
4. Voor een inhoudelijke behandeling van het beroep is vereist dat eiseres daarbij een actueel en reëel belang heeft. Hiervoor geldt dat het doel dat haar voor ogen staat met het instellen van beroep moet kunnen worden bereikt en voor haar van feitelijke betekenis moet zijn. [3] In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen. [4]
4.1.
Het wettelijk kader voor het nemen van een verkeersbesluit wordt gevormd door de Wvw 1994, het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer en het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. De belangrijkste relevante bepalingen zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Procesbelang
5. De weg de Meije loopt zowel door de gemeente Bodegraven als door de gemeente Woerden. Verweerder heeft erop gewezen dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden het Woerdense deel van deze weg gedeeltelijk gesloten heeft verklaard voor motorfietsen. Dit verkeersbesluit zorgt er tezamen met het bestreden besluit voor dat de gehele weg de Meije is gesloten voor motorfietsen in de periode april tot oktober op zaterdag, zondag en feestdagen van 9.00 uur tot 18.00 uur. Eiseres heeft tegen het Woerdense verkeersbesluit geen rechtsmiddelen ingesteld en daarom kan zij niet bereiken dat de gehele weg de Meije weer wordt opengesteld voor motorfietsen. Volgens verweerder heeft eiseres daarom geen procesbelang bij deze procedure.
5.1.
De rechtbank volgt verweerder niet in deze redenering. Het doel dat eiseres met het voeren van deze procedure voor ogen staat, is dat de door verweerder ingestelde gedeeltelijke geslotenverklaring voor motorfietsen van de weg de Meije in Bodegraven tussen de Kerkweg en de kruising met de Hazekade wordt opgeheven. De rechtbank stelt vast dat dit doel kan worden bereikt met deze procedure. Dat eiseres niet kan bereiken dat de gehele weg de Meije wordt opengesteld voor motorfietsen doet daar niet aan af. Dit betekent dat eiseres procesbelang heeft.
Toetsingskader verkeersbesluit
6. Verweerder komt bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde begrippen. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de rechtbank in op de vraag of de manier waarop verweerder van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de rechtbank nagaan of verweerder redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen.
Nadat verweerder heeft vastgesteld welke verkeersbelangen naar zijn oordeel bij het besluit moeten worden betrokken, moet het die belangen tegen elkaar afwegen. Bij die afweging heeft verweerder beleidsruimte. De rechtbank gaat niet na of zij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. [5]
Daarbij geldt dat verweerder, anders dan eiseres meent, niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen [6] worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen. [7]
6.1.
Artikel 2 van de Wvw 1994 geeft in de eerste vier leden een opsomming van de doelen die met verkeersbesluiten kunnen worden nagestreefd. In het tweede, derde en vierde lid van artikel 2 van de Wvw 1994 staat het bijwoord “voorts”, dat een opsommende functie heeft. De rechtbank ziet in dat wat eiseres naar voren heeft gebracht geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de doelstellingen uit het tweede lid afhankelijk zijn van de doelstellingen uit het eerste lid. Dit betekent dat met een verkeersbesluit ook alleen doelstellingen genoemd in artikel 2, tweede lid, van de Wvw 1994 kunnen worden nagestreefd.
Achtergronden en doelstellingen geslotenverklaring
7. De Meije is een smalle weg door landelijk gebied. Verweerder heeft in ieder geval sinds 2020 klachten ontvangen over (geluids)hinder en verkeersonveilige situaties door motorverkeer op de Meije in Bodegraven. In overleg met de gemeenten Nieuwkoop en Woerden heeft verweerder in maart 2021 besloten om bij wijze van proef motorfietsen te weren op het deel van de Meije dat in Bodegraven ligt, tussen de Kerkweg tot aan de kruising met de Hazekade van 1 april 2021 tot 1 oktober 2021, in het weekend en op feestdagen van 9.00 uur tot 20.00 uur.
7.1.
Tijdens de proefperiode zijn verkeerstellingen uitgevoerd door MEETEL B.V., waaruit blijkt dat gemiddeld 112 motoren per weekenddag het meetpunt op de Kerkweg in Bodegraven passeerden. Dit aantal daalde naar 53 tot 60 motoren gemiddeld per weekenddag tijdens de afsluiting.
7.2.
Na afloop van de proefperiode heeft verweerder samen met de gemeenten Woerden en Nieuwkoop een enquête gehouden onder omwonenden. In totaal waren er 210 respondenten, waarvan 195 mensen die wonen aan de weg de Meije (in Bodegraven of in Woerden). Onbekend is hoeveel inwoners van de gemeente Bodegraven hebben deelgenomen aan de enquête. Vervolgens hebben verkeerskundigen van de drie gemeenten samen met drie inwoners van het gebied de Meije de meet- en enquêteresultaten geëvalueerd. Verweerder heeft verder advies gevraagd aan de regiopolitie Midden Nederland en de politie-eenheid Den Haag. De politie is akkoord met het verkeersbesluit. Verweerder heeft op basis van de metingen, de enquête en het evaluatieverslag het verkeersbesluit genomen en heeft daarbij vier doelstellingen opgesomd: [8]
het verzekeren van de veiligheid op de weg,
het beschermen van weggebruikers en passagiers,
het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet Milieubeheer,
het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
7.3.
In het bestreden besluit is vermeld dat verweerder met het verkeersbesluit twee doelen nastreeft, namelijk enerzijds het voorkomen of beperken van overlast/hinder en anderzijds het voorkomen of beperken van de aantasting van het karakter van het gebied. [9] In beroep heeft verweerder betoogd dat hij met het bestreden besluit nog altijd de vier doelen uit het primaire verkeersbesluit nastreeft, ook al worden die vier doelen daarin niet expliciet genoemd.
8. De rechtbank zal hierna beoordelen of verweerder naar behoren heeft gemotiveerd dat deze vier doelen zijn gediend met het bestreden besluit en of het bestreden besluit zorgvuldig is voorbereid.
Veiligheid op de weg [10] en beschermen weggebruikers en passagiers [11]
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit uitdrukkelijk twee doelstellingen van het verkeersbesluit noemt. Zo staat in het bestreden besluit dat het verkeersbesluit “
de volgende belangen dient, namelijk het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast of hinder en het voorkomen of beperken van de door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter van het gebied, als zijnde een uniek stukje veenweidegebied aangewezen als stiltegebied.” De doelstellingen ‘het verzekeren van de veiligheid op de weg’ en ‘het beschermen van weggebruikers en passagiers’ worden hierbij niet vermeld.
9.1.
In beroep heeft verweerder niet nader gemotiveerd aangevoerd dat zowel ‘het verzekeren van de veiligheid van de weg’ als ‘het beschermen van weggebruikers en passagiers’ desalniettemin doelstellingen van het bestreden besluit zijn. Verweerder kan deze doelstellingen niet in beroep alsnog aan het bestreden besluit ten grondslag leggen. De rechtbank zal daarom hierna beoordelen of de overige twee doelstellingen het besluit zelfstandig kunnen dragen.
Overlast of hinder [12]
10. Verweerder vindt het wenselijk om verkeersmaatregelen te nemen, onder meer om (geluids)hinder van motoren tegen te gaan. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het in het bijzonder gaat om geluidshinder van groepen motoren.
10.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet zonder meer de conclusie kon trekken dat groepen motoren geluidshinder veroorzaken op de Meije in Bodegraven. Verweerder heeft namelijk geen geluidsmeting of observaties uitgevoerd, zodat niet objectief is vast te stellen hoeveel geluid groepen van motoren ter plaatse produceren en evenmin hoe vaak sprake is van de aanwezigheid van een groep motoren op de Meije. Daar komt bij dat uit de enquête geen conclusies kunnen worden getrokken over of groepen van motoren geluidshinder veroorzaken op de Meije in Bodegraven. De enquête is namelijk niet alleen ingevuld door mensen die daar wonen, maar ook door inwoners van Woerden en Nieuwkoop. Daardoor is niet duidelijk welk deel van de respondenten zijn antwoorden baseert op waarnemingen op de Meije in Bodegraven. Bovendien is niet onderzocht (in de enquête of anderszins) hoe de respondenten weten dat de ervaren geluidsoverlast wordt veroorzaakt door groepen van motoren en niet door andere weggebruikers.
De uitgevoerde verkeerstellingen bieden ook geen basis voor de conclusie dat groepen van motoren geluidsoverlast veroorzaken op de Meije in Bodegraven. Alleen het aantal motoren is namelijk geteld, maar groepen van motoren zijn niet geteld, nog los van de vraag wat verweerder precies verstaat onder een groep motoren.
De evaluatie vormt tot slot ook geen goede onderbouwing van de conclusie dat groepen motoren geluidshinder veroorzaken op de Meije in Bodegraven. De evaluatie is namelijk gebaseerd op de enquête en de verkeerstellingen en bevat verder geen aanvullende objectieve informatie. Voor zover bedoeld is andere hinder (bijvoorbeeld in het verkeer) dan geluidshinder tegen te gaan, geldt dat niet is geïnventariseerd of en in welke mate deze andere hinder voorkomt. In de enquête hebben respondenten wel aangegeven dat overlast wordt ervaren als gevolg van de snelheid of verkeersonveiligheid van motoren, maar zonder nadere invulling of precisering geeft dit onvoldoende duidelijkheid over de aard van de bedoelde hinder.
10.2.
Dit betekent dat verweerder deze doelstelling evenmin zonder meer aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen.
Aantasting karakter en functie van het gebied [13]
11. Verweerder beoogt met het bestreden besluit ook aantasting door het verkeer van het karakter of de functie van het gebied te voorkomen of te beperken. Niet in geschil is dat de Meije loopt door landelijk veenweidegebied dat is aangewezen als stiltegebied. Volgens verweerder zijn er bij mooi weer in het weekend teveel fietsers en motorfietsen op de Meije. Ook hier wijst verweerder erop dat groepen motoren geluidshinder veroorzaken. Ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat de gemeente Bodegraven-Reeuwijk het beleid voert om meer ruimte te bieden aan recreanten; dit beleid is neergelegd in een recreatienota.
11.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet tot de slotsom kon komen dat groepen motoren het karakter en de functie van het gebied aantasten. Zoals de rechtbank onder punt 10.1 heeft overwogen, heeft verweerder niet kunnen concluderen dat groepen motoren geluidshinder veroorzaken. Verder heeft verweerder er weliswaar op gewezen dat de Meije in een stiltegebied ligt, maar hij heeft niet inzichtelijk gemaakt wat dit betekent voor het karakter van de weg en hoe de geslotenverklaring voor motoren in het weekend en op feestdagen tussen 9.00 uur en 18.00 uur bijdraagt aan het behoud van dat karakter. Daarbij is van belang dat de aanwezigheid van een weg voor gemotoriseerd verkeer naar zijn aard op gespannen voet staat met de belangen die gediend worden door een aanwijzing als stiltegebied. Dat juist de aanwezigheid van motoren in de genoemde tijdvakken afbreuk doet aan het karakter van het gebied, behoeft gelet daarop een nadere motivering, temeer nu de absolute aantallen motoren volgens verweerder niet bijzonder hoog zijn. Ten slotte heeft verweerder niet duidelijk gemaakt wat het recreatiebeleid inhoudt en hoe de gedeeltelijke geslotenverklaring van de Meije past in dit beleid.
11.2.
Dit betekent dat ook deze doelstelling het bestreden besluit niet kan dragen.
12. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en evenmin goed gemotiveerd. Om deze reden kan het bestreden besluit niet in stand blijven en moet het worden vernietigd. Deze beroepsgrond slaagt dus. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank daarom niet toe.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om zelf een beslissing over het bezwaar te nemen. Dit omdat verweerder beoordelings- en beleidsruimte toekomt bij toepassing van artikel 2 van de Wvw 1994. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (en zogenaamde bestuurlijke lus). Dit omdat verweerder opnieuw op het bezwaar moet beslissen en daarvoor eerst de nodige kennis over de relevante feiten moet vergaren. De bezwaarfase is daarvoor de meest geëigende fase. De rechtbank geeft verweerder hierbij in overweging om in het geval de doelstellingen ‘verzekeren van de veiligheid op de weg’ en ‘het beschermen van weggebruikers en passagiers’ aan het nieuw te nemen besluit ten grondslag worden gelegd, hierbij zorg te dragen voor een verkeerskundige onderbouwing. Voor zover deze aspecten in deze procedure aan de orde zijn geweest, valt op dat hierbij vaak wordt verwezen naar algemeenheden of aannames zonder dat duidelijk is of en in hoeverre deze vanuit verkeerskundig oogpunt en gelet op de ter plaatse bestaande situatie juist zijn. Ook voor deze onduidelijkheden geldt dat deze kunnen leiden tot een motiverings- of zorgvuldigheidsgebrek. [14]
13.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
13.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. De rechtbank stelt de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het deelnemen aan de zitting van de rechtbank met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1) en € 70,96 aan reiskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 25 november 2022;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.744,69 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 2
1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
3. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het bevorderen van een doelmatig of zuinig energiegebruik;
b. het waarborgen van het op juiste wijze in rekening brengen van tarieven voor het gebruik van de weg;
c. het gebruik en de waarborging van de juistheid van de registers die ingevolge deze wet worden bijgehouden;
d. het voorkomen en bestrijden van fraude;
e. de regeling van positie, inrichting en werkwijze, alsmede het uitoefenen van toezicht op zelfstandige bestuursorganen die taken verrichten op het terrein van deze wet.
4. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken ter uitvoering van verdragen of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties of van één of meer instellingen van de Europese Unie, al dan niet gezamenlijk, op het terrein van goedkeuring, op de markt aanbieden, in de handel brengen, registreren en in gebruik nemen van voertuigen en systemen, onderdelen, technische eenheden, voertuigdelen, uitrustingsstukken en voorzieningen die voor dergelijke voertuigen en aanhangwagens daarvan zijn ontworpen en gebouwd en van voorzieningen die ter bescherming van inzittenden van voertuigen en kwetsbare weggebruikers zijn ontworpen en gebouwd, in verband met de bescherming van de gezondheid, de veiligheid, het milieu of andere aspecten van de bescherming van het openbaar belang.
5. De vaststelling van regels bij ministeriële regeling ter uitvoering van het bij of krachtens deze wet bepaalde geschiedt in overeenstemming met Onze bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ministers, indien deze regels strekken tot behartiging van de belangen, bedoeld in het tweede dan wel het derde lid.
Artikel 14
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld omtrent het toepassen van verkeerstekens en onderborden alsmede omtrent het treffen van maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld betreffende het toepassen van verkeerstekens en onderborden. Bij ministeriële regeling worden voorschriften vastgesteld betreffende inrichting, plaatsing, kleur, afmeting en materiaal van verkeerstekens en onderborden.
Artikel 15
1. De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.
2. (…)
Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer
Artikel 12
De plaatsing of verwijdering van de hierna genoemde verkeerstekens moet geschieden krachtens een verkeersbesluit:
a. de volgende borden:
I de borden die zijn opgenomen in de hoofdstukken A tot en met G van bijlage 1, behorende bij het RVV 1990, uitgezonderd de borden C22 en E9, alsmede de borden E4, E12 en E13 tenzij onder deze verkeersborden een onderbord als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel d, wordt aangebracht, dan wel toepassing wordt gegeven aan artikel 8, derde lid;
II (…);
b. (…).
Artikel 21
De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Artikel 24
Verkeersbesluiten worden genomen na overleg met:
a. de korpschef,
(…)

Voetnoten

1.Artikel 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Eiseres verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:720.
3.Uitspraken van de Afdeling van 19 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2770 en van 28 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1145.
4.Uitspraken van de Afdeling van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1321 en 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3415.
5.Artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.Bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994.
7.Uitspraken van de Afdeling van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1619, van 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2320, van 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3908 en van 8 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:499.
8.Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a en b, en artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de Wvw 1994.
9.Artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de Wvw 1994.
10.Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvw 1994.
11.Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wvw 1994.
12.Artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wvw 1994.
13.Artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wvw 1994.
14.Zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:720.