ECLI:NL:RBDHA:2023:1571

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
C/09/639738 / JE RK 22-2607
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de opvoedvisie en de uitvoering van de ondertoezichtstelling in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de opvoedvisie van de gecertificeerde instelling met betrekking tot de minderjarige [minderjarige01]. De gecertificeerde instelling heeft verzocht om bekrachtiging van de opvoedvisie, waarin wordt gesteld dat er niet meer aan terugplaatsing bij de ouders gewerkt dient te worden. De ouders, die gevlucht zijn uit Syrië, hebben een tumultueuze achtergrond en de vader is momenteel in voorarrest. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en heeft de ouders de mogelijkheid geboden om hun standpunten naar voren te brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opvoedvisie zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de ouders momenteel niet in staat zijn om de zorg voor [minderjarige01] op zich te nemen. De rechtbank heeft de verzoeken van de ouders om aanhouding van de behandeling afgewezen, omdat het belangrijk is om duidelijkheid te verschaffen over de opvoedvisie en de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opvoedvisie van de gecertificeerde instelling de juiste koers is en dat de continuïteit van de zorg voor [minderjarige01] voorop staat. De rechtbank heeft besloten dat de uitvoering van de ondertoezichtstelling niet op een andere wijze dient te worden ingevuld dan de wijze die voortvloeit uit de opvoedvisie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/639738 / JE RK 22-2607
Datum uitspraak: 13 februari 2023

Beschikking van de meervoudige kamer

Verzoek ex artikel 1:262b BW

in de zaak naar aanleiding van het op 15 december 2022 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:

[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2020 te [geboorteplaats01] (Griekenland),

hierna te noemen: [minderjarige01] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de man01] ,
hierna te noemen: de vader,
gedetineerd in de penitentiaire inrichting [detentieadres01] ,
advocaat: mr. A. Breetveld, gevestigd te Den Haag;

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. T. Möller, gevestigd te Tilburg;

[naam01] en [naam02] ,

hierna te noemen: de pleegouders.
De rechtbank merkt als informant aan:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,

hierna te noemen: de Raad.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- het verzoekschrift van de gecertificeerde instelling inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige01] , ingekomen op 27 oktober 2022.
Op 27 januari 2023 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Ook is tijdens deze zitting het verzoek van de gecertificeerde instelling met zaaknummer C/09/637211 / JE RK 22-2239 inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige01] behandeld, waarin de beslissing tijdens de zitting is genomen en in een aparte beschikking zal worden neergelegd.
Ter zitting zijn verschenen:
- mevrouw [naam03] en mevrouw [naam04] , namens de gecertificeerde instelling;
- de vader, bijgestaan door mr. M.S. Odink, kantoorgenoot van de advocaat van de vader;
- de moeder, bijgestaan door mr. C.C.J. Mouwen, kantoorgenoot van de advocaat van de moeder;
- de heer [naam05] en de heer [naam06] , tolken Syrisch-Libanees;
- de heer [naam07] , namens de Raad.
De pleegouders zijn opgeroepen en niet verschenen.

Feiten

- De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige01] verblijft feitelijk in een pleeggezin.
- Bij beschikking d.d. 27 januari 2023 van deze rechtbank zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging [minderjarige01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 31 januari 2023 tot 24 december 2023.

Verzoek en verweer

De gecertificeerde instelling heeft op grond van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) aan de rechtbank een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de rechtbank de opvoedvisie d.d. 7 december 2022 – waarin de gecertificeerde instelling stelt dat het opgroeiperspectief van [minderjarige01] in het pleeggezin ligt en er niet meer aan terugplaatsing bij (een van) de ouders gewerkt dient te worden – te bekrachtigen. De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd.
De ouders zijn na de dood van het jongere broertje van [minderjarige01] , [naam08] , in september 2021 aangemerkt als verdachten, vanwege een vermoeden van toegebracht letsel. De ouders zijn gevlucht vanuit Syrië en hebben veel meegemaakt. Zij hebben in Turkije en Griekenland verbleven, waar zij ook een grote brand in een vluchtelingenkamp hebben meegemaakt. Daarnaast hebben zij na hun vlucht uit Syrië nog een kindje, [naam09] , verloren. De ouders hebben verschillende verklaringen voor zijn overlijden en hierover bestaat bij de gecertificeerde instelling geen duidelijkheid. De moeder verbleef voor haar veiligheid in een vrouwenopvang, door dreigende uitingen van de vader en vaders familie. De vader zit momenteel nog in voorarrest. [minderjarige01] verblijft sinds eind 2021 in een perspectief-biedend pleeggezin. Hij kan na de omgangsmomenten met de ouders woedeaanvallen hebben, waarbij hij zich moeilijk laat troosten. De jeugdbeschermer is met de pleegouders aan het oriënteren of er hulpverlening nodig is om te onderzoeken of er sprake is van trauma. De moeder heeft wekelijks omgang met [minderjarige01] en kan doorgaans beter aansluiten bij de behoefte van [minderjarige01] . Zij lijkt het wel moeilijk te vinden zich in de binnenwereld van [minderjarige01] te verplaatsen en lijkt de motivatie te verliezen om zich in te spannen voor de wekelijkse bezoeken. [minderjarige01] leert nu Nederlands praten en de moeder spreekt nog minimaal Nederlands. De vader kon tijdens bezoeken erg dominant zijn, waarbij hij op instructieniveau door de jeugdbeschermer gecoacht moest worden in het aannemen van een houding die aansloot bij de behoefte van [minderjarige01] . De vader heeft in gesprekken ook een gereserveerde houding, waardoor het lastig is dingen met hem te bespreken. Het NIFP heeft in het kader van de strafzaak onderzoek gedaan naar zowel de vader als de moeder. Er is bij het NIFP onderzoek geen duidelijk zicht verkregen op de psyche van de vader. Ondanks diverse verzoeken beschikt de gecertificeerde instelling niet over de resultaten van het NIFP onderzoek van de moeder. De ouders hebben niet voldaan aan de in april 2022 met hen gedeelde voorwaarden voor een gezinsopname. De vader zit momenteel nog in voorarrest en er is voorlopig geen perspectief op zijn vrijlating. De moeder houdt zich al een aantal weken niet aan de afspraken die vanuit de vrouwenopvang met haar worden gemaakt. Omdat zij veel weg is en geen medewerking verleent bij onderzoeken over haar psychisch welzijn, is er nog steeds geen zicht op haar emotionele beschikbaarheid. De moeder heeft, ondanks de handvatten die haar door de gecertificeerde instelling zijn aangereikt, onvoldoende positieve ontwikkeling doorgemaakt. [minderjarige01] is nog erg jong en heeft nu langer zonder zijn ouders gewoond dan met hen. Hij is gedurende zijn verblijf bij de pleegouders een gehechtheidsrelatie met hen aangegaan, wat zijn ontwikkeling zichtbaar ten goede komt. [minderjarige01] weet wat hij van de pleegouders kan verwachten en kan hen daarom steeds beter vertrouwen. Het is van belang dat hem continuïteit wordt geboden in zijn verzorging en opvoeding. Daarom moet nu besloten worden dat [minderjarige01] bij de pleegouders opgroeit en dat niet meer aan thuisplaatsing gewerkt zal worden.
Ter zitting is namens de gecertificeerde instelling aangegeven dat het heftige gedrag dat [minderjarige01] na de bezoeken met de ouders liet zien is verminderd. Het contact met de moeder tijdens de bezoeken is eenzijdig vanuit [minderjarige01] . Het is belangrijk dat de bezoeken begeleid blijven worden. Door de aanwezigheid van de pleegmoeder bij de bezoeken, is er voor [minderjarige01] ruimte om het contact met de moeder op te zoeken. De moeder heeft de vrouwenopvang inmiddels moeten verlaten, omdat zij geen hulpvragen had en geen gebruik maakte van het intensieve hulptraject dat haar daar werd geboden. Volgende week zal het eerste bezoek van [minderjarige01] bij de vader in de gevangenis plaatsvinden. De strafzaak van de vader kan nog lang duren. [minderjarige01] verblijft al ruim een jaar in het pleeggezin en het is in het belang van zijn identiteitsontwikkeling dat hij duidelijkheid krijgt dat hij in het pleeggezin mag blijven. De gecertificeerde instelling zal zoeken naar een betere invulling van de contactmomenten tussen [minderjarige01] en de ouders, die op dit moment begeleid worden door de jeugdbeschermer en pleegzorg, maar het is niet de bedoeling te komen tot een vermindering van het contact. Er is voor gekozen dit verzoek in het kader van de geschillenregeling te doen, omdat de gecertificeerde instelling nog wel mogelijkheden ziet om de ouders ouder op afstand te laten zijn zonder dat direct een gezagsbeëindiging wordt verzocht. Omdat de gecertificeerde instelling voor alle betrokkenen nu wel duidelijkheid wil scheppen ten aanzien van het opgroeiperspectief van [minderjarige01] , heeft de gecertificeerde instelling de opvoedvisie opgesteld en vraagt zij in deze procedure bekrachtiging daarvan. De gecertificeerde instelling vindt deze handelswijze het meest transparant en beoogt daarmee ook rechtsbescherming te bieden aan de ouders. Bij het vaststellen van de opvoedvisie is de gedragswetenschapper op consulterende basis betrokken geweest. Ook is de juridische afdeling van de gecertificeerde instelling geconsulteerd en is de visie van de pleegzorg instelling op de ontwikkeling van [minderjarige01] meegenomen. Gedurende de resterende duur van de ondertoezichtstelling blijft hulp voor de ouders mogelijk en wordt ingezet op het verbeteren van de omgang tussen de ouders en [minderjarige01] .
Door en namens de vader is verzocht de behandeling van het verzoek aan te houden. Het politieonderzoek is nog niet afgerond. Een beoordeling van de opvoedvisie is nu te gehaast. Er is sinds de uithuisplaatsing maar weinig contact geweest tussen de vader en [minderjarige01] . De vader is een vluchteling en hij is niet bekend met de Nederlands taal en cultuur. Deze zaak moet daarom op een andere manier benaderd worden. Er moet ook rekening gehouden worden met vrijspraak in de strafzaak van de vader. Bovendien hoeft de hechting met de pleegouders niet verbroken te worden als [minderjarige01] teruggaat naar de ouders. De Raad kan beter onderzoek doen in het kader van een mogelijke gezagsbeëindiging, in plaats van dit besluit door middel van de geschillenregeling te toetsen. De vader heeft ook een zus bij wie [minderjarige01] op kan groeien.
Door en namens de moeder is eveneens verzocht de behandeling van het verzoek aan te houden voor een periode van zes maanden, zodat er meer zicht kan komen op de moeder en bekeken kan worden of de gezinsopname toch nog een optie is. Er heerst nu nog teveel twijfel en er is te weinig zicht op de moeder, waardoor er geen zorgvuldige beslissing genomen kan worden. De moeder beschikt over de NIFP-rapportage en heeft deze ook aan de jeugdbeschermer laten zien. Uit de rapportage komt naar voren dat er geen sprake is van psychische problematiek, dus de moeder is geschikt om de opvoedersrol op zich te nemen. Zij sluit inmiddels beter aan bij de behoeften van [minderjarige01] , maar zij heeft onvoldoende tijd gekregen om deze verbetering voort te zetten en aan de voorwaarden voor een gezinsopname te voldoen. De moeder woont nu weer in de woning waar zij met de vader woonde, heeft werk in een restaurant en is bezig met het regelen van een uitkering, haar inburgering en taallessen.
Namens de Raad is aangegeven dat ook na bepaling van het perspectief het nog belangrijk is dat er hulp voor de ouders beschikbaar blijft en de band tussen de ouders en [minderjarige01] goed blijft. Zijn ouders zijn een stuk van zijn cultuur en eigenheid. [minderjarige01] heeft op dit punt in zijn ontwikkeling iets anders nodig dan de ouders hem nu kunnen bieden. De Raad kan de opvoedvisie van de gecertificeerde instelling in die zin onderschrijven. De wachttijd voor het beginnen van een raadsonderzoek in het kader van gezagsbeëindiging kan oplopen tot zes maanden.

Beoordeling

Ontvankelijkheid van het verzoek
Gelet op de verschillende inzichten die hierover binnen de rechtspraak (vgl. bijv. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 juli 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:6492 en Rechtbank Noord-Holland 5 september 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:8195) bestaan, vindt de rechtbank het nodig stil te staan bij de vraag of een geschil over de opvoedvisie (ook wel perspectiefbesluit genoemd) een geschil is dat door middel van de geschillenregeling van artikel 1:262b BW kan worden voorgelegd. Dat artikel bepaalt dat geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, met uitzondering van geschillen die vallen onder het klachtrecht bedoeld in artikel 4.2.1 van de Jeugdwet, aan de kinderrechter kunnen worden voorgelegd.
De rechtbank overweegt dat in het huidige wettelijk systeem aan de opvoedvisie van de gecertificeerde instelling geen zelfstandige betekenis toekomt en er geen aparte rechtspositieregeling bestaat voor de ouders. De opvoedvisie van de gecertificeerde instelling heeft echter wel ingrijpende gevolgen aangezien er daarna binnen de ondertoezichtstelling niet langer gewerkt wordt aan thuisplaatsing van het kind, maar aan het vormgeven van de rol van de ouders op afstand. In het huidige wettelijk systeem kan de beoordeling van het perspectief (en daarmee van de opvoedvisie) pas aan de orde komen bij de beoordeling van een verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag. Echter nemen de onderzoeken naar (de wenselijkheid van) gezagsbeëindiging in de praktijk, mede gelet op de wachttijden bij de Raad voor de Kinderbescherming, veel tijd in beslag en leiden deze bovendien niet altijd tot de indiening van een verzoek tot gezagsbeëindiging bij de rechtbank. In de tussentijd wordt, zonder enige rechterlijke toets, gehandeld conform de naar aanleiding van de opvoedvisie ingrijpend gewijzigde uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen en blijft onzekerheid voor de ouders en het kind bestaan. In veel gevallen vormt de opvoedvisie aanleiding om de contacten tussen de ouders en het kind vergaand te beperken. Omdat de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen wel een andere vorm krijgt, is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van (de rechtsbescherming van) de ouders is dat dit besluit in het kader van de geschillenregeling van artikel 1:262b BW kan worden voorgelegd. Voor een expliciete bekrachtiging van de opvoedvisie – zoals door de gecertificeerde instelling wordt verzocht – ziet de rechtbank echter onvoldoende wettelijke grondslag.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank heeft tijdens de zitting het verzoek van de ouders om de behandeling van het verzoek aan te houden afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de gecertificeerde instelling een opvoedvisie heeft bepaald die inhoudt dat er niet meer aan terugplaatsing van [minderjarige01] bij de ouders gewerkt moet worden. Deze opvoedvisie bepaalt de invulling van de ondertoezichtstelling de komende tijd. Aanhouding voor een aantal maanden om te zien hoe zaken zich ontwikkelen of totdat de strafzaak van de vader is afgerond is vanwege de aard van het verzoek niet wenselijk, omdat juist de invulling van de ondertoezichtstelling voor de komende periode ter toetsing voorligt en de rechtbank met de gecertificeerde instelling van oordeel is dat het belangrijk is om hierover duidelijkheid te verschaffen.
Ten aanzien van de opvoedvisie van de gecertificeerde instelling is de rechtbank van oordeel dat deze zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is onderbouwd. De rechtbank ziet in het kader van deze procedure geen aanleiding te beslissen dat de gecertificeerde instelling de uitvoering van de ondertoezichtstelling op andere wijze dient in te vullen dan de wijze die voortvloeit uit die opvoedvisie. De rechtbank overweegt daarbij als volgt.
De ouders zijn tot op heden niet in staat de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] op zich te nemen. Er is nog steeds weinig zicht op de emotionele gesteldheid van de moeder en haar beschikbaarheid voor [minderjarige01] . De moeder heeft de afgelopen periode in een vrouwenopvang verbleven waar een intensief hulpverleningstraject voor haar beschikbaar was. Van daaruit had zij binnen dezelfde instantie kunnen doorstromen naar een gezinsopname met [minderjarige01] . De moeder heeft van deze hulp onvoldoende gebruik gemaakt, omdat zij geen hulpvraag had. De moeder heeft andere keuzes gemaakt en lijkt weinig inzicht te hebben in haar eigen mogelijkheden. Ook lijkt zij niet te groeien in haar ontwikkeling en mogelijkheden als ouder om [minderjarige01] een veilige en stabiele opvoedomgeving te bieden. De vader zit nog in voorarrest, omdat hij ervan verdacht wordt verantwoordelijk te zijn voor de dood van [naam08] . De strafzaak zal voorlopig nog niet inhoudelijk behandeld worden. De verhouding tussen de ouders op dit moment is onduidelijk. De moeder is destijds naar de vrouwenopvang gegaan, welke geheim was voor de vader, omdat de vader en zijn familie zich dreigend richting de moeder hadden geuit. [minderjarige01] heeft zorgwekkend gedrag laten zien rondom de omgangsmomenten met de ouders. Momenteel gaat dit beter en wordt gezien dat hij en de pleegouders gehecht zijn geraakt aan elkaar. [minderjarige01] laat groei zien in het pleeggezin, waar hem een stabiele en veilige opvoedomgeving wordt geboden.
De ouders zijn uit Syrië gevlucht voor hun veiligheid en om een betere toekomst voor hun gezin te waarborgen. Zij hebben daarbij veel verdrietige situaties meegemaakt en hun belang en wens om [minderjarige01] te verzorgen en op te voeden is duidelijk. Hoewel sprake is van een schrijnende situatie, moet de rechtbank in het kader van de ondertoezichtstelling het belang van [minderjarige01] vooropstellen. [minderjarige01] is nu 2,5 jaar en woont binnenkort langer in het pleeggezin dan hij bij zijn ouders heeft gewoond. Voor een goede ontwikkeling van [minderjarige01] is het noodzakelijk dat op dit moment duidelijkheid komt over waar hij zal opgroeien. De rechtbank is van oordeel, conform het standpunt van de Raad ter zitting, dat de gecertificeerde instelling heeft kunnen komen tot de opvoedvisie waarbij niet meer gewerkt wordt aan thuisplaatsing van [minderjarige01] en de daarmee ingezette lijn van de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Daarbij betrekt de rechtbank niet alleen de beperkte groei die de moeder heeft laten zien, de strakke sturing die de vader nodig heeft tijdens omgangsmomenten om op passende wijze aan te sluiten bij de behoefte van [minderjarige01] en de langdurige onbeschikbaarheid van de vader, maar tevens dat [minderjarige01] in het pleeggezin sinds zijn plaatsing een duidelijke groei in zijn ontwikkeling heeft laten zien. Ook vindt de rechtbank het van belang dat de gecertificeerde instelling niet van plan is om de contacten met de ouders in de komende tijd te beperken, maar juist te onderzoeken hoe zij tot een betere invulling daarvan kan komen.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
stelt vast dat er geen aanleiding bestaat te beslissen dat de gecertificeerde instelling de uitvoering van de ondertoezichtstelling op andere wijze dient in te vullen dan de wijze die voortvloeit uit de opvoedvisie van 7 december 2022.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2023 door mrs. M.P. Meeuwisse, C.L. Strop en R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. R. van Warners als griffier.