ECLI:NL:RBDHA:2023:15644

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.18812
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 12 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die de Palestijnse nationaliteit heeft. Eiser heeft tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarin zijn asielaanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Cyprus verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. Eiser betoogde dat Cyprus niet langer kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Cyprus. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 september 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Cyprus verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, maar dat eiser voldoende heeft aangetoond dat de situatie in Cyprus is verslechterd sinds eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank verwijst naar verschillende rapporten, waaronder het AIDA-rapport van april 2022, dat aantoont dat de opvangcapaciteit in Cyprus onvoldoende is en dat eiser niet kan rekenen op een adequate behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom het interstatelijk vertrouwensbeginsel nog steeds van toepassing is en dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18813

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. S.J.R. Vreugdenhil-Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Cyprus verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Fayez. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1982 en de Palestijnse nationaliteit te hebben.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Cyprus verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 16 oktober 2018 in Cyprus een asielaanvraag heeft ingediend. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening [2] is Cyprus verantwoordelijk voor de asielaanvraag. Nederland heeft op grond hiervan een verzoek om terugname gedaan. Cyprus heeft niet binnen de termijn van twee weken gereageerd op dit verzoek, waarmee de verantwoordelijkheid van Cyprus op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening vaststaat.
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Cyprus niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser stelt dat sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele tekortkomingen ten aanzien van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Cyprus. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar verschillende uitspraken van deze rechtbank [3] en de daarin genoemde rapporten. Eiser meent dat hij niet kan klagen in Cyprus. Gelet hierop stelt eiser dat hij bij overdracht aan Cyprus een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [4] en artikel 4 van het Handvest. [5] Om die reden dient verweerder de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken, aldus eiser.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Cyprus verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag.
5. Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel vanuit gaan dat Cyprus zijn verplichtingen nakomt. De Afdeling [6] heeft op 9 februari 2021 nog geoordeeld dat verweerder op basis van de toen bekende informatie nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Cyprus mag uitgaan. [7] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser is daarin geslaagd.
6. De verschillende uitspraken en de daarin genoemde rapporten waar eiser naar heeft verwezen, vormen een voldoende aanknopingspunt dat Cyprus ten aanzien van Dublinclaimanten, zoals eiser, zijn verplichtingen niet of in ieder geval in onvoldoende mate nakomt. Uit onder andere het AIDA-rapport van april 2022 blijkt dat de situatie is verslechterd ten opzichte van de situatie ten tijde van de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2021. Zo is in het opvangcentrum Kofinou, waar voornamelijk Dublinclaimanten worden opgevangen, sprake van een (structureel) capaciteitsgebrek. Deze opvanglocatie heeft slechts plaats voor 400 personen en, zoals eiser terecht opmerkt, worden sinds mei 2018 enkel gezinnen en alleenstaande vrouwen toegelaten. Eiser is een alleenstaande man en valt niet onder deze doelgroepen. Verder biedt het AIDA-rapport van april 2022 aanleiding om aan te nemen dat eiser ook van toegang tot de andere beschikbare opvangcentra (Pournara en Limnes) zal worden uitgesloten. Bovendien blijkt uit dat rapport ook dat de mogelijkheden om met een financiële bijdrage van de overheid zelf geschikte opvang in particuliere woonruimte te regelen zeer gering zijn. Het is onvoldoende duidelijk hoelang het duurt om deze bijdrage te regelen en of deze bijdrage voldoende toereikend is. Tot slot verwijst de rechtbank ter ondersteuning van haar oordeel naar de uitspraken van deze rechtbank die reeds door eiser in de gronden van beroep zijn genoemd, welke allen dateren van na de uitspraak van de Afdeling. In het bijzonder verwijst de rechtbank naar de uitspraak van zittingsplaats Zwolle van 3 mei 2023, waarin de rechtbank aan de hand van de beschikbare informatie uiteen heeft gezet dat sprake is van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen die ertoe leiden dat de leefomstandigheden in Cyprus in de praktijk zodanig zijn dat op basis daarvan geconcludeerd moet worden dat Cyprus de internationale verplichtingen niet nakomt. Verweerder heeft zich dan ook onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat ten aanzien van Cyprus nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De enkele verwijzing van verweerder naar de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2021 is dan ook onvoldoende. Dat verweerder tegen de uitspraak van zittingsplaats Zwolle in hoger beroep is gegaan, leidt niet tot een andere conclusie.
7. Vanwege de hiervoor genoemde gebreken, kan van eiser niet worden verwacht dat hij eerst klaagt bij de Cypriotische autoriteiten over het gebrek aan opvang.
8. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd, zodat het besluit in strijd is genomen met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. [8] De overige gronden van beroep behoeven daarom geen bespreking.
9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet geen ruimte om zelf in de zaak te voorzien, noch aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit naar verwachting de behandeling van de zaak niet zal bespoedigen. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat de rechtbank heeft overwogen.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,- (zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Rb Den Haag (zittingsplaats Middelburg) 17 maart 2023, NL23.349 (niet gepubliceerd), rb Den Haag (zittingsplaats Zwolle) 3 mei 2023, ECLI:NL:RBOVE:2022:1208 en rb Den Haag (zittingsplaats Amsterdam) 14 december 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:14245.
4.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.ABRvS 9 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:244.
8.Algemene wet bestuursrecht.