ECLI:NL:RBDHA:2023:15623

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
NL 22.16693
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een staatloze Palestijn uit Gaza met politieke activiteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een staatloze Palestijn uit Gaza. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser ten onrechte niet in de gelegenheid was gesteld om zijn zienswijze te geven op een aanvullend besluit van de staatssecretaris. Dit gebrek werd echter gepasseerd, omdat de rechtbank oordeelde dat de eiser niet benadeeld was door deze procedurele fout. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de gestelde problemen van de eiser met Hamas, als gevolg van zijn politieke activiteiten, ongeloofwaardig kon achten. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een 15c-situatie in Gaza, wat betekent dat de eiser niet als vluchteling kon worden aangemerkt. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.16693

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] , eiser

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Niemer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. J.D. Albarda)

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2022 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Op 25 augustus 2022 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
Bij aanvullend besluit van 23 mei 2023 heeft verweerder de afwijzing van eisers aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gehandhaafd. Op grond van artikel 6:19 van de Awb [1] wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen dit aanvullende besluit. Het besluit van 9 augustus 2022 zal tezamen met het besluit van 23 mei 2023 worden aangemerkt als het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [naam tolk] als tolk in de Arabische taal, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is op [geboortedatum] geboren in Gaza en een staatloze Palestijn.
Asielrelaas
2. Eiser heeft – samenvattend – het volgende aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd. Hij had in Gaza een geheime, buitenechtelijke liefdesrelatie met zijn buurmeisje [naam] . Toen haar broer achter deze relatie kwam, werd eiser door hem en de rest van [naam] ’s familie met de dood bedreigd omdat hij hun eer te schande had gemaakt. Hij is vervolgens ondergedoken bij zijn tante. Eiser heeft geprobeerd een visum te regelen om naar Turkije te vluchten. De familie van [naam] is hier achter gekomen en zij hebben een klacht ingediend bij de politie om te voorkomen dat hij het land zou verlaten. Eiser heeft vervolgens een oproep van Hamas ontvangen om op het politiebureau te verschijnen. Eiser werd verboden Gaza te verlaten. Hij wist uiteindelijk door het omkopen van een ambtenaar toch Gaza te ontvluchten. Eiser heeft in het aanvullende gehoor tijdens de beroepsprocedure verklaard dat hij en zijn familie lid zijn van de Fatah-partij en dat hij aan verschillende activiteiten van deze partij heeft deelgenomen. Daarnaast heeft eiser met andere jongeren de beweging “ [naam beweging] ” opgericht, deze beweging staat los van Fatah, Op [datum] 2019 heeft eiser met deze beweging een demonstratie gehouden tegen het onrecht in Gaza. Tijdens deze demonstratie greep Hamas in en werden demonstranten geslagen met stokken en werden zij gearresteerd. Eiser wist hieraan te ontkomen, maar is de volgende dag door de binnenlandse veiligheidsdienst aangehouden. Hij heeft vervolgens een week in detentie gezeten, waarbij hij werd ondervraagd over zijn vermeende banden met Israël en werd mishandeld. Bij zijn vrijlating moest eiser een verklaring ondertekenen dat hij geen verdere activiteiten meer zou verrichten. Eiser heeft tot slot verklaard dat hij eind 2021 in Nederland een bericht op Facebook heeft geplaatst over de onrechtvaardige behandeling van mensen in Gaza, waarna Hamas bij zijn vader langs is gegaan en hem heeft bedreigd. Bij terugkeer naar Gaza vreest eiser door Hamas te worden gedetineerd en te worden gedood.
Relevante elementen
3. In het besluit van 9 augustus 2022 heeft eiser de volgende relevante elementen in het asielrelaas van eiser geïdentificeerd:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen vanwege relatie voor het huwelijk;
Betrokkene wordt gezocht door Hamas;
Verweerder heeft element a. geloofwaardig geacht. Verweerder heeft echter eisers verklaringen over de problemen die hij heeft ondervonden door het hebben van een liefdesrelatie met zijn buurvrouw (element b) niet geloofwaardig bevonden. Verweerder heeft daarnaast ongeloofwaardig geacht dat eiser wordt gezocht door Hamas (element c), omdat dit nergens uit blijkt. De overgelegde oproep kan niet op echtheid worden onderzocht en bevat behalve een datum en een algemene reden geen verdere informatie. De enkele stelling van eiser dat Hamas drie dagen na de oproep een huiszoeking heeft gedaan, is onvoldoende om dit aan te nemen. Bovendien is niet gebleken waarom hij in de verhoogde aandacht van Hamas zou staan.
4. Omdat eiser voor het eerst in beroep heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn lidmaatschap van en activiteiten voor de Fatah-partij te vrezen heeft voor vervolging door Hamas en dit volgens verweerder een nieuw asielmotief vormt, heeft verweerder eiser op 7 maart 2023 aanvullend gehoord en is op 23 mei 2023 een aanvullend besluit genomen. In dit besluit heeft verweerder drie nieuwe relevante elementen in eisers asielrelaas geïdentificeerd, te weten:
Lidmaatschap en activiteiten bij de Fatah partij;
Eiser heeft problemen ondervonden met Hamas vanwege zijn deelname aan een demonstratie; en,
Hamas is bij de vader van eiser geweest nadat eiser in Nederland een bericht op sociale media had geplaatst.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het gestelde lidmaatschap en de gestelde activiteiten van eiser bij de Fatah-partij (element d) niet geloofwaardig worden geacht. De door eiser overgelegde brieven betreffen geen originele stukken, waardoor de echtheid hiervan niet kan worden beoordeeld en aan de brieven slechts beperkte ondersteunende waarde kan worden toegekend. Eiser heeft verklaard over een originele versie van de eerste brief te beschikken, maar heeft deze niet voor onderzoek aangeboden. Daar komt bij dat de brieven voor eiser eenvoudig te verkrijgen waren en de inhoud van de tweede brief niet strookt met eisers verklaringen. Verder heeft eiser enkel in algemene zin verklaard over zijn lidmaatschap van en activiteiten voor de Fatah-partij. Verweerder acht ook de problemen die eiser heeft ondervonden met Hamas wegens zijn deelname aan de demonstratie van [datum] 2019 (element e) ongeloofwaardig. Eiser heeft hierover volgens verweerder namelijk op verschillende punten summier en wisselend verklaard. Ook werpt verweerder aan eiser tegen dat eiser dit element niet in de eerdere gehoren naar voren heeft gebracht. Tot slot heeft vader ook ongeloofwaardig geacht dat Hamas de vader van eiser heeft bezocht nadat eiser een bericht op Facebook had geplaatst (element f). Eiser heeft dit Facebookbericht niet bewaard en heeft enkel in algemene zin verklaard over de inhoud of de aanleiding van dit bericht.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser gelet op het voorgaande niet kan worden aangemerkt als een vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag [2] en daarnaast niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting naar Gaza persoonlijk een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM [3] . Volgens verweerder is ook geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn [4] waardoor eiser reeds door zijn enkele aanwezigheid in Gaza een reëel risico loopt op ernstige schade.
Beoordeling door de rechtbank
Heeft verweerder eiser ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze uit te brengen?
6. Eiser voert aan dat verweerder na het aanvullende gehoor ten onrechte geen voornemen heeft uitgebracht waarop eiser zijn zienswijze had kunnen geven. De gemachtigde van eiser heeft op zitting verklaard dat zij de originele brief van de secretaris van Fatah ter onderzoek aan het Bureau Documenten had willen overleggen en dat zij in afwachting was van een formulier van verweerder om deze brief bij te voegen.
Volgens de gemachtigde van eiser is het namelijk gebruikelijk dat verweerder haar een formulier toestuurt, waaraan ze het originele document kan toevoegen. In plaats van het formulier kreeg zij echter het aanvullende besluit toegezonden. Hierdoor heeft eiser de originele brief niet ter onderzoek kunnen aanbieden. Als verweerder haar wel de gelegenheid had gegeven een zienswijze in te dienen, was al in de zienswijzefase duidelijk geworden dat eiser niet over het formulier beschikte en kon de brief alsnog ter onderzoek worden aangeboden.
6.1
Verweerder heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat het door eiser in beroep nieuw aangevoerde asielmotief aanleiding gaf eiser aanvullend te horen en vervolgens een aanvullend besluit te nemen. Volgens verweerder was hij echter niet gehouden alvorens het aanvullende besluit te nemen eerst een voornemen uit te brengen waarop eiser zijn zienswijze naar voren kon brengen. Eiser heeft namelijk in beroep al de gelegenheid gehad om naar voren te brengen waarom hij zich niet kan vinden in het aanvullende besluit.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder na het aanvullend gehoor ten onrechte geen voornemen heeft uitgebracht waar eiser zijn zienswijze op kon uitbrengen. Uit artikel 3.119 van het Vreemdelingenbesluit 2000 en het beleid [5] van verweerder volgt dat verweerder, wanneer na het uitreiken of toezenden van het voornemen feiten of omstandigheden bekend worden die voor de te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn en verweerder voornemens blijft de aanvraag af te wijzen, dit aan de vreemdeling wordt meegedeeld en hij in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze daarover naar voren te brengen. Hieruit leidt de rechtbank af dat verweerder, als in beroep door de vreemdeling een nieuw asielmotief wordt aangevoerd, gehouden is een nieuw voornemen uit te brengen wanneer hij bij de afwijzing van de asielaanvraag blijft en de vreemdeling in staat moet stellen hierop zijn zienswijze uit te brengen. Een nieuw asielmotief is namelijk een omstandigheid die van aanmerkelijk belang is voor de te nemen asielbeschikking. Uit de bewoordingen van deze bepaling blijkt niet dat dit vereiste zich beperkt tot de besluitvormingsfase. Bovendien heeft verweerder in de uitspraak van de Afdeling [6] van 17 augustus 2023 [7] uitgelegd dat hij overgaat tot het uitbrengen van een nieuw voornemen als in de beroepsfase nieuwe landeninformatie beschikbaar komt of als een vreemdeling een nieuw asielmotief aanvoert, tenzij de vreemdeling een relevante omstandigheid zo laat naar voren brengt dat het in strijd is met de goede procesorde. Verweerder heeft zich in de onderhavige zaak niet op een dergelijk standpunt gesteld. In deze omstandigheden was verweerder naar het oordeel van de rechtbank dan ook gehouden een nieuw voornemen uit te brengen waarop eiser zien zienswijze had kunnen uitbrengen.
6.3
Nu dit niet is gebeurd, is het bestreden besluit in strijd met de zorgvuldigheid voorbereid. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb en legt dat hierna uit.
6.4
Eiser is in beroep in de gelegenheid gesteld naar voren te brengen waarom hij het niet eens is met het aanvullende besluit. Ten aanzien van de originele brief die eiser wilde overleggen, overweegt de rechtbank dat het weliswaar ongelukkig is dat de gemachtigde van eiser ervan uitging dat verweerder het formulier aan haar zou toezenden, maar dat het voldoende duidelijk voor haar moet zijn geweest dat zij de originele brief zelf moest opsturen. Tijdens het aanvullende gehoor heeft verweerder namelijk aan eiser gevraagd of hij zijn advocaat kon vragen om het document op te sturen voor onderzoek. Ook acht de rechtbank van belang dat het formulier eenvoudig op de website van verweerder is te vinden en dat er tussen het aanvullende gehoor en het aanvullende besluit een periode van ongeveer twee en een halve maand zit. Het lag daarom op de weg van eiser om de brief binnen deze periode ter onderzoek aan te bieden of contact met verweerder op te nemen over het uitblijven van het formulier waarop werd gewacht. Al met al betekent dit dat niet aannemelijk is dat eiser door het zorgvuldigheidsgebrek is benadeeld.
6.5
De rechtbank zal hierna ingaan op de overige beroepsgronden van eiser.
De politieke activiteiten van eiser
7. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het feit dat hij voor het eerst in beroep heeft gesteld dat hij (ook) wegens zijn politieke activiteiten wordt vervolgd door Hamas afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van dit relaas. Eiser stelt dat hem door medebewoners in het asielzoekerscentrum was verteld dat het in zijn nadeel zou werken als hij tijdens zijn asielgehoor zou vertellen over zijn politieke activiteiten in Gaza.
7.1
De rechtbank overweegt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het relaas van eiser ten aanzien van zijn politieke activiteiten raakt aan de kern van zijn asielaanvraag en daarom van hem mocht worden verwacht dat hij dit direct naar voren zou brengen. Hoewel de rechtbank zich nog kan voorstellen dat er bij eiser wellicht twijfels bestonden of hij zijn politieke activiteiten bij verweerder naar voren zou moeten brengen, ziet de rechtbank niet in waarom eiser niet voorafgaande aan het nader gehoor naar zijn gemachtigde is gestapt en haar op dit punt om advies heeft gevraagd. De gemachtigde is immers bij uitstek de persoon die de belangen van eiser behartigt en hem van advies kan voorzien. Daar komt bij dat verweerder eiser er aan het begin van het nader gehoor op had gewezen dat het belangrijk is dat hij de waarheid spreekt en dat zijn aanvraag kan worden afgewezen als hij belangrijke informatie heeft achtergehouden. [8] Verweerder heeft zich gelet op het voorgaande niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het feit dat eiser pas in beroep over zijn politieke activiteiten heeft verteld afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas.
Het lidmaatschap van en de activiteiten voor de Fatah-partij
8. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte zijn lidmaatschap van en activiteiten voor de Fatah-partij ongeloofwaardig heeft bevonden. Verweerder heeft ten onrechte slechts beperkte ondersteunende waarde aan de overgelegde brieven van Fatah toegekend. Eiser heeft de originele brief van de secretaris van Fatah niet voor onderzoek aangeboden aan het Bureau Documenten omdat verweerder hem ten onrechte geen formulier heeft verstrekt. Eiser stelt verder dat hij wel degelijk voldoende heeft verklaard om zijn lidmaatschap van en activiteiten voor Fatah geloofwaardig te achten.
8.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de overgelegde brieven onvoldoende zijn om het lidmaatschap van Fatah geloofwaardig te achten. Verweerder heeft hierbij in de eerste plaats mee kunnen wegen dat beide brieven kopieën betreffen en daarom niet op echtheid kunnen worden onderzocht. Dat eiser de originele brief van de secretaris van Fatah niet voor onderzoek heeft aangeboden aan Bureau Documenten komt, zoals in rechtsoverweging 6.4 is overwogen, voor zijn eigen rekening en risico. Verweerder heeft daarnaast aan eiser kunnen tegenwerpen dat de inhoud van de tweede brief niet overeenstemt met wat eiser tijdens het aanvullend gehoor heeft verklaard. In de brief staat namelijk dat eiser “heeft deelgenomen aan alle demonstraties en activiteiten van de beweging in de stad Gaza, en hij is voorwerp geweest van arrestaties en geweldpleging door de veiligheidsinstanties van Hamas”. In het aanvullend gehoor heeft eiser echter niet verklaard te hebben deelgenomen aan demonstraties van Fatah en als gevolg daarvan te zijn gearresteerd en/of mishandeld door Hamas. Ook op de zitting heeft eiser verklaard enkel te hebben deelgenomen aan de demonstratie van [datum] 2019 van de beweging “ [naam beweging] ”, die losstaat van de Fatah-partij. Verweerder heeft verder aan eiser kunnen tegenwerpen dat eiser gemakkelijk aan de brieven van Fatah kon komen omdat zijn oom lid is van Fatah en deze brieven kon opvragen bij de secretaris van de partij. Aangezien eiser eenvoudig aan deze brieven kon komen, doet dit mede gelet op de genoemde tegenstrijdigheid afbreuk aan de waarde die aan de inhoud van de brieven ontleend kan worden.
8.2
Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn lidmaatschap van en activiteiten voor Fatah niet dermate persoonlijk en specifiek van aard zijn, dat dit element geloofwaardig moet worden geacht. Verweerder heeft in dit verband kunnen tegenwerpen dat eiser onvoldoende gedetailleerd heeft verklaard over de functie die hij binnen Fatah uitoefende en hoe hij aan deze functie is gekomen. Eiser heeft verklaard dat hij verantwoordelijk was voor de jeugd in de wijk, maar heeft niet geconcretiseerd wat deze functie precies inhoudt. Verweerder heeft hierbij ook van belang kunnen achten dat het bevreemdend is dat de door eiser gestelde functie niet wordt genoemd in de brieven van Fatah.
De demonstratie van [datum] 2019
9. Eiser stelt dat verweerder ook zijn verklaringen over de demonstratie op [datum] 2019 ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
9.1
Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat het mogelijk is dat eiser aan deze demonstratie heeft deelgenomen, maar dat hij het niet geloofwaardig acht dat eiser een leidinggevende rol had bij het organiseren van deze demonstratie en dat hij als gevolg van de demonstratie problemen met Hamas heeft ervaren.
9.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld. Verweerder heeft aan eiser kunnen tegenwerpen dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de verschillende demonstraties van de beweging “ [naam beweging] ” in de Gazastrook zich tot elkaar verhielden en of eiser met de organisatoren van deze andere demonstraties samenwerkte. Verweerder heeft verder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij wisselend heeft verklaard over de tijdens en na de demonstratie verrichte aanhoudingen. Eiser heeft eerst verklaard dat alleen zijn neef, die ook mede-organisator was van de demonstratie, op de dag van de demonstratie is aangehouden en weer is vrijgelaten. Hij heeft verder verklaard dat degenen die de Facebookpagina voor de demonstratie hadden aangemaakt en een leidinggevende functie bij de demonstratie hadden de klos waren. Vervolgens verklaart eiser echter dat hij als enige van de organisatoren was aangehouden en vermoedt dat hij door hen is verklikt. Ook verklaart eiser dat alleen hijzelf verantwoordelijk was voor de Facebookpagina en de demonstratie. Verweerder heeft gelet op deze wisselende verklaringen niet ten onrechte de conclusie getrokken dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn gestelde rol bij de demonstratie en de gestelde problemen die hij als gevolg daarvan zou hebben ondervonden.
De oproepbrief van Hamas
10. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de overgelegde oproepbrief van Hamas, omdat deze niet op echtheid onderzocht kan worden. Uit het arrest LH [9] van het Hof [10] volgt namelijk dat verweerder rekening dient te houden met elk document dat door de aanvrager wordt overgelegd. Hierbij maakt niet uit of het document is geauthentiseerd.
10.1
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het arrest LH volgt dat verweerder bij opvolgende aanvragen niet automatisch een document terzijde kan schuiven wanneer de authenticiteit van dit document niet kan worden vastgesteld of de bron van een dergelijk document niet objectief verifieerbaar is. De rechtbank overweegt dat dit arrest niet direct relevant is voor de onderhavige zaak, nu het om een eerste asielaanvraag en niet een opvolgende aanvraag gaat. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting toegelicht dat zij met het beroep op het arrest LH heeft bedoeld dat als verweerder bij opvolgende aanvragen documenten niet zomaar terzijde mag schuiven omdat deze niet authentiek zijn, dit des te meer geldt voor documenten die bij een eerste asielaanvraag zijn overgelegd.
10.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom uit de oproepbrief onvoldoende blijkt dat eiser in de verhoogde aandacht van Hamas zou staan. Anders dan eiser stelt, heeft verweerder de oproep niet zomaar terzijde geschoven op de enkele grond dat dit geen authentiek document betreft, maar is verweerder ook op de inhoud van dit document ingegaan. Verweerder heeft zich in dit verband terecht op het standpunt gesteld dat uit de oproep niet blijkt waarvoor deze is afgegeven en daarom niet kan worden beoordeeld wat de gevolgen zijn van het negeren van de oproep. Eiser heeft verklaard dat hij niet precies weet om welke reden hij de oproepbrief van Hamas heeft ontvangen, maar dat hij vermoedt dat dit komt omdat de familieleden van [naam] Hamas hebben ingelicht over de buitenechtelijke relatie tussen eiser en [naam] . Eiser sluit echter niet uit dat hij de oproepbrief ook zou kunnen hebben ontvangen wegens zijn politieke activiteiten. De rechtbank overweegt dat eiser in beroep geen gronden heeft aangevoerd tegen verweerders standpunt dat de gestelde problemen met de familie van [naam] niet geloofwaardig worden geacht. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het daarom niet aannemelijk is dat eiser deze brief als gevolg van zijn problemen met [naam] ’s familie heeft ontvangen.
10.3
Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat evenmin aannemelijk is dat eiser deze oproepbrief heeft ontvangen wegens zijn politieke activiteiten, omdat nergens uit is gebleken waarom eiser nog in de verhoogde aandacht van Hamas zou staan. Eiser heeft immers verklaard dat hij bij zijn vrijlating na de demonstratie in 2019 een verklaring moest ondertekenen op grond waarvan hij niet meer mocht deelnemen aan demonstraties, geen activiteiten meer mocht verrichten voor Fatah en geen berichten meer op Facebook mocht plaatsen. Eiser heeft verder verklaard dat hij na het ondertekenen van deze verklaring geen politieke activiteiten heeft verricht en hierna ook geen problemen meer te hebben ondervonden. Met verweerder ziet de rechtbank daarom niet in waarom eiser in 2021 een oproepbrief van Hamas zou ontvangen in verband met de door hem verrichte politieke activiteiten.
10.4
Het beroep van eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht [11] leidt niet tot een ander oordeel, omdat geen sprake is van een vergelijkbaar geval. In die zaak had de vreemdeling namelijk meerdere oproepbrieven van Hamas ontvangen, waarvan een brief door het Bureau Documenten als ‘mogelijk echt’ is beoordeeld. Dat is in de onderhavige zaak niet het geval, nu eiser enkel een kopie van een oproepbrief heeft overgelegd die niet op echtheid kan worden onderzocht. Verweerder heeft zich in deze omstandigheden op het standpunt kunnen stellen dat eiser met de oproepbrief niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de verhoogde aandacht van Hamas zou staan.
Het Facebookbericht
11. Ten aanzien van het Facebookbericht dat eiser in Nederland heeft geplaatst, stelt hij dat dit bericht op verzoek van zijn vader is verwijderd omdat zijn familie hierdoor anders problemen zou krijgen.
11.1
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat van eiser mocht worden verwacht dat hij ondersteunend bewijs voor het gestelde Facebookbericht zou hebben bewaard. Dat eiser het bericht van zijn vader moest verwijderen is geen afdoende verklaring voor het ontbreken van bewijs van het Facebookbericht, nu eiser bijvoorbeeld een screenshot van het bericht had kunnen maken. Omdat eiser verder enkel in algemene zin over de inhoud van het Facebookbericht heeft verklaard, heeft verweerder dit element niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden.
De veiligheids- en humanitaire situatie in Gaza
12. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat hij bij uitzetting naar Gaza een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. Het Israëlische leger voert aanvallen uit op de Gazastrook waarbij veel gewonden en doden vallen. Eiser verwijst verder naar een UNHCR-rapport van maart 2022 [12] . Hieruit blijkt volgens eiser dat sprake is van een humanitaire crisis en onhoudbare sociaal-economische omstandigheden in Gaza.
12.1
De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht en voldoende gemotiveerd
op het standpunt heeft gesteld dat, hoewel de humanitaire en veiligheidssituatie in Gaza zorgelijk is, geen sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Verweerder heeft onder verwijzing naar openbare bronnen beargumenteerd dat er in Gaza sprake is van lange periodes met geweld dat in aard en omvang zeer beperkt is en dat deze periodes incidenteel worden afgewisseld met periodes met intensiverend geweld waarbij meerdere burgerdoden vallen, laatstelijk begin mei. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hiermee geen sprake is van een zodanige mate van willekeurig geweld dat eiser door zijn enkele aanwezigheid in Gaza een reëel risico loopt op ernstige schade.
12.2
Verder heeft verweerder over de humanitaire situatie terecht geconcludeerd dat sprake is van een zorgwekkende situatie in Gaza, maar dat de omstandigheden niet dusdanig zijn dat sprake is van een schending van artikel 3 van het EVRM. Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat volgens de rechtspraak van het EHRM [13] een schending van artikel 3 EVRM wegens humanitaire problemen die veroorzaakt zijn door een gewapend conflict zich niet snel voordoet. [14] Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat zich een dergelijk uitzonderlijke situatie zich niet in Gaza voordoet. Uit de door verweerder aangehaalde bronnen volgt dat na het laatste staakt het vuren van 13 mei 2023 de toevoer van goederen naar Gaza weer op gang is gekomen, dat er geen sprake is van voedseltekorten en dat de medische voorzieningen toegankelijk zijn. Het door eiser aangehaalde UNCHR-rapport biedt geen wezenlijk ander beeld van de humanitaire situatie in Gaza. Het beroep op voornoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 8 juni 2022 leidt evenmin tot een ander oordeel. In die zaak had verweerder slechts een standpunt ingenomen over een deel van de door eiser ingebrachte rapporten en berichten, waardoor sprake was een motiveringsgebrek. In de onderhavige zaak is verweerder wel voldoende gemotiveerd op het door eiser overgelegde UNHCR-rapport ingegaan.
De proceskosten
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,-, en een wegingsfactor 1). Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, rechter, in aanwezigheid van mr. F.W. Victoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Richtlijn 2011/95/EU inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming.
5.Paragraaf C1/2.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.ECLI:NL:RVS:2022:2333, rechtsoverweging 4.12.
8.Zie pagina 2 van het nader gehoor.
9.Arrest van het Hof van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
10.Hof van Justitie van de Europese Unie.
12.UNCHR Position on Returns to Gaza.
13.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
14.Zie de uitspraak van 28 juni 2011 in de zaak Sufi en Elmi tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD000831907. Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2731.