Overwegingen
3. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn motivering van het bestreden besluit. Zij overweegt daartoe het volgende.
Over de problemen met Hamas
4. De rechtbank neemt ten eerste in overweging dat het asielrelaas van eiser bij besluit van 17 december 2014 ongeloofwaardig is bevonden, omdat dat relaas positieve overtuigingskracht ontbeerde. Hoewel dit besluit vast staat, gaat de rechtbank er niet aan voorbij dat verweerder inmiddels een andere wijze van de beoordeling van asielrelazen hanteert. Dit maakt dat het ongeloofwaardigheidsoordeel in het besluit van
17 december 2014 in een zeker perspectief kan worden geplaatst.
5. Ten tweede heeft Bureau Documenten van verweerder onderzoek verricht naar de oproepen (in rechtsoverweging 1 genoemd onder a en b). Uit de Verklaring van onderzoek van 28 januari 2022 blijkt dat er ten aanzien van document a geen onregelmatigheden zijn aangetroffen en dat het mogelijk echt is. Over de opmaak en de afgifte kan geen uitspraak worden gedaan en evenmin kan worden vastgesteld dat de inhoud juist is. Ten aanzien van document b zijn evenmin onregelmatigheden aangetroffen. Voorts kan over dit document geen uitspraak worden gedaan over de echtheid. Dit vanwege het ontbreken van voldoende, betrouwbaar vergelijkingsmateriaal. Ook kan geen uitspraak worden gedaan over de opmaak, de afgifte en de inhoudelijke juistheid van het document.
6. In het licht van de rechtsoverwegingen 4 en 5, acht de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat de documenten die eiser ter onderbouwing van zijn onderhavige aanvraag heeft ingediend de kans niet aanzienlijk groter maken dat eiser in aanmerking komt voor een asielstatus. Dat de oproepen geen specifieke reden vermelden, is hiervoor onvoldoende redengevend. Immers, vooral omdat in ieder geval één van de oproepen ‘mogelijk echt’ is, sluit de vage redengeving niet uit dat de oproepen verband houden met de verklaringen van eiser over zijn problemen met Hamas. Ook de omstandigheid dat de oproepen pas enkele jaren na het vertrek van eiser uit Gaza zijn uitgevaardigd, draagt zonder nadere motivering niet bij aan het standpunt van verweerder. Verweerder heeft dit tijdsverloop weliswaar ‘onlogisch’ bevonden, maar heeft dat oordeel niet geplaatst tegen enige informatie over wat bekend is over het handelen van Hamas bij het uitvaardigen van dergelijke oproepen.
8 Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende
bescherming (herschikking)
7. De rechtbank kan verweerder wel volgen in zijn standpunt dat de documenten die betrekking hebben op de broer van eiser geen steun bieden aan het asielrelaas van eiser. De broer van eiser heeft tegenover de Griekse autoriteiten slechts over zijn eigen situatie verklaard en dat ook nog eens in zeer summiere bewoordingen. Uit diens verklaringen blijkt niet dat zijn asielmotief raakvlakken heeft met de gestelde problemen van eiser. Dit oordeel van de rechtbank over de documenten die in rechtsoverweging 1 onder d tot en met f zijn vermeld, doet evenwel niet af aan het oordeel in rechtsoverweging 6 met betrekking tot de documenten a tot en met c.
8. Al met al is de rechtbank dus van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de beide oproepen de kans dat de eiser in aanmerking komt voor een asielstatus evenwel niet aanzienlijk groter maken. De beroepsgrond van eiser slaagt daarom.
Over de subsidiaire bescherming
9. Onder verwijzing naar verschillende rapporten en berichten heeft eiser gemotiveerd aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Gaza heeft te vrezen voor een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM9 en dat zich in Gaza een situatie voordoet als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Dri. Verweerder heeft in dit verband slechts een standpunt ingenomen over het rapport van de UNHCR van maart 2022. Op de overige rapporten en berichten die eiser ter onderbouwing van dat standpunt in beroep heeft ingebracht, heeft verweerder zich niet nader uitgelaten. In het licht van artikel 83a van de Vw had verweerder dit wel moeten doen. Omdat hij dit heeft nagelaten, leidt het bestreden besluit ook op dit onderdeel aan een motiveringsgebrek. Ook deze beroepsgrond slaagt dus.
10. Uit de rechtsoverwegingen 6 en 9 vloeit voort dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluiten dient te worden vernietigd. Gelet op de korte termijn die de wet stelt op de afdoening van beroepen tegen besluiten die een ‘kennelijk ongegrond’-oordeel inhouden, ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder de gelegenheid te bieden om de geconstateerde gebreken te herstellen door middel van een zogenoemde bestuurlijke lus. De rechtbank ziet ook geen mogelijkheid om tot finalisering van deze zaak over te gaan. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van vier weken na verzending van deze uitspraak.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1).
9 Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.