ECLI:NL:RBDHA:2023:15598

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
AWB 23/172 en AWB 23/173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot opheffing van een inreisverbod in het kader van een schijnhuwelijk

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot opheffing van een inreisverbod beoordeeld. Eiser, van Nigeriaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend om het inreisverbod dat op 9 november 2012 was uitgevaardigd, op te heffen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag afgewezen met het bestreden besluit van 14 december 2022, omdat eiser niet had aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor opheffing voldeed. De rechtbank heeft het beroep op 2 juni 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk.

De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er geen sprake meer is van een schijnhuwelijk met zijn Hongaarse echtgenote. Eiser had eerder asiel aangevraagd en zijn eerdere aanvragen waren afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er onvoldoende grond is om het inreisverbod op te heffen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend. De uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui op 7 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 23/172 (beroep)
AWB 23/173 (voorlopige voorziening)
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 7 juli 2023 in de zaken tussen

[eiser]

geboren op [geboortedatum] , van Nigeriaanse nationaliteit, eiser/verzoeker, hierna: eiser
(gemachtigde: mr. E. Tahitu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.E. Erdal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot opheffing van het tegen hem bij besluit van 9 november 2012 uitgevaardigde inreisverbod.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 14 december 2022 afgewezen.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam 1] als tolk in de Engelse taal en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Met het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser tot opheffing van het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod afgewezen. Hieraan legt verweerder ten grondslag dat eiser niet heeft aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor opheffing voldoet, omdat niet is gebleken dat eiser ten minste één jaar buiten de EU [1] en Nederland heeft verbleven. Ook heeft eiser niet alle gegevens overgelegd die nodig zijn bij een aanvraag om opheffing. Eiser heeft namelijk geen kopie overgelegd van alle pagina’s van zijn paspoort en hij heeft geen overzicht overgelegd van de plaatsen waar hij sinds het inreisverbod heeft verbleven. Ook leidt het feit dat eiser stelt nog samen te zijn met zijn echtgenote niet tot de conclusie dat geen sprake (meer) is van een schijnhuwelijk, waardoor het inreisverbod niet op grond van bijzondere feiten en omstandigheden wordt opgeheven.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiser tot opheffing van zijn inreisverbod. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is in 2010 naar Nederland gekomen. Hij heeft in 2010 onder de alias [naam 2] een asielaanvraag gedaan die is afgewezen.
4.2.
Met het besluit van 9 november 2012 is tegen eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van 4 december 2012 [2] van deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard.
4.3.
Eiser heeft vervolgens in 2013 op grond van artikel 64 Vw [3] een aanvraag om uitstel van vertrek gedaan, die ook is afgewezen. In 2016 heeft eiser nogmaals asiel aangevraagd. Ook die aanvraag is afgewezen. Eiser heeft in 2019 een aanvraag gedaan tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER [4] met als doel verblijf bij zijn Hongaarse echtgenote, [naam 3] . Deze aanvraag is afgewezen omdat verweerder vermoedt dat eiser en zijn echtgenote een schijnhuwelijk zijn aangegaan. Deze afwijzing is bevestigd door de rechtbank [5] en de Afdeling [6] en staat in rechte vast.
4.4.
Op 19 juli 2022 heeft eiser een aanvraag gedaan tot opheffing van het inreisverbod. Eiser heeft op 26 september 2022 nogmaals een aanvraag gedaan tot toetsing van het EU-recht. Verweerder heeft op deze aanvraag nog niet besloten.
Heeft verweerder ten onrechte het inreisverbod niet opgeheven?
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte het beroep op artikel 8 van het EVRM [7] gepasseerd heeft. Verweerder heeft in het bestreden besluit ten onrechte niet meegewogen dat eiser is gehuwd en dat zijn echtgenote de Hongaarse nationaliteit heeft. Ook houdt verweerder ten onrechte vast aan het feit dat er sprake zou zijn van een schijnhuwelijk omdat dit in eerdere procedures is vastgesteld. Eiser en zijn echtgenote hebben het tegendeel bewezen doordat zij hem heeft bijgestaan tijdens zijn ziekte, hem volgt naar Frankrijk en de financiële zaken voor haar rekening neemt. Ook meent eiser dat er sprake is van vooringenomen handelen.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. De rechtbank en verweerder moeten uitgaan van de eerdere rechterlijke uitspraken waarin is aangenomen dat sprake is van een schijnhuwelijk tussen eiser en zijn echtgenote. Weliswaar volgt uit rechtspraak van de Afdeling dat niet kan worden uitgesloten dat na het aangaan van een schijnhuwelijk alsnog een oprechte relatie kan ontstaan [8] , maar eiser heeft geen stukken overgelegd om de oprechtheid van de relatie te onderbouwen. In deze procedure is enkel een inhoudsopgave overgelegd van stukken die aan verweerder toegezonden zijn voor de aanvraag van 26 september 2022. Hiermee heeft eiser onvoldoende onderbouwd dat geen sprake meer is van een schijnhuwelijk. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat er onvoldoende grond is om het inreisverbod op te heffen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag mocht afwijzen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
7. Omdat met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 23/172:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 23/173:
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Roefs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Europese Unie.
2.Zaaknummers: AWB 12/35514 en AWB 12/36629.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Europese Economische Ruimte.
5.Uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 9 juli 2021, zaaknummers: AWB 20/8778 en AWB 20/8779.
6.Uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2022, zaaknummer: 202104932/1/V1.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Zie de uitspraak van 7 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3755 en de uitspraak van 30 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3569.