ECLI:NL:RBDHA:2023:15520

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.9070 en NL23.9072
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning en verzoek om voorlopige voorziening wegens niet voldoen aan paspoortvereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Indonesische vrouw die sinds 1995 in Nederland verblijft, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door verweerder was afgewezen op basis van het niet voldoen aan het paspoortvereiste. Eiseres heeft in het verleden geprobeerd een nieuw paspoort te verkrijgen, maar de Indonesische ambassade heeft dit tot op heden niet verstrekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het niet voldoen aan het paspoortvereiste een zelfstandige grond is voor afwijzing van de aanvraag.

Eiseres heeft ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, zodat zij haar beroep in Nederland kan afwachten. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij het griffierecht niet kan betalen, en heeft haar vrijstelling daarvan verleend. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres over haar familieleven en privéleven in Nederland gewogen, maar heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met haar nicht, met wie zij een liefdesrelatie heeft. De rechtbank heeft de belangenafweging in het nadeel van eiseres laten uitvallen, omdat zij zich in Nederland heeft gevestigd zonder rechtmatig verblijf en de gevolgen van haar keuze voor haar rekening komen.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 26 september 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.9070 en NL23.9072
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen [eiseres], eiseres/verzoekster (hierna eiseres),
V- nummer: [V-nummer] , (gemachtigde: mr. J.E. Jalandoni), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, (gemachtigde: mr. J. van Raak).

Inleiding

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1963 en heeft de Indonesische nationaliteit. Zij is vanaf 1995 in Nederland en destijds vanuit Indonesië ingereisd op grond van een visum kort verblijf voor familiebezoek. Na het verstrijken van de geldigheidsduur van dit visum heeft eiseres Nederland niet verlaten en geen rechtmatig verblijf in Nederland gehad.
2. Op 19 augustus 2021 heeft eiseres een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gedaan. Met het primaire besluit van 12 oktober 2021 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Het bezwaar hiertegen is met het besluit van 15 april 2022 kennelijk ongegrond verklaard. Op 22 november 2022 heeft verweerder dit besluit ingetrokken.
3. Vervolgens heeft eiseres haar gronden van bezwaar aangevuld. Met het besluit van 24 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen richt zich het beroep van eiseres. De voorlopige voorziening heeft eiseres ingediend om het beroep in Nederland af te mogen wachten. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
4. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek op 3 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en haar gemachtigde deelgenomen, evenals de gemachtigde van verweerder. Ook was de nicht van eiseres, mevrouw [A] (hierna: [A] ), aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Vrijstelling griffierecht

5. Eiseres stelt dat zij het griffierecht niet kan betalen. Dat is de reden waarom zij vraagt om een vrijstelling daarvan. De rechtbank beslist dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij
onvoldoende inkomen en of vermogen heeft om het griffierecht te betalen. Dit betekent dat eiseres geen griffierecht hoeft te betalen voor het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening.

Het bestreden besluit

6. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet voldoet aan het paspoortvereiste. Ook kan zij geen vrijstelling van het mvv1-vereiste krijgen op grond van het gestelde familieleven en/of privéleven. In het navolgende zal de rechtbank beoordelen of het bestreden besluit stand kan houden aan de hand van de hiertegen gerichte beroepsgronden.
Het paspoortvereiste
7. Eiseres heeft aangevoerd dat haar paspoort destijds door verweerder is ingenomen en nooit is teruggegeven. Zij heeft er alles aan gedaan een nieuw paspoort te krijgen, waaronder het maken van een afspraak bij de Indonesische ambassade. Tot op heden heeft de Indonesische ambassade geen nieuw paspoort afgegeven. Ter zitting heeft eiseres medegedeeld dat zij drie weken voor de zitting nog navraag heeft gedaan bij de Indonesische ambassade naar de stand van zaken. Het is voor eiseres niet duidelijk wat zij nog meer zou kunnen doen.
8. De rechtbank stelt voorop dat als niet wordt voldaan aan het paspoortvereiste en de betrokkene hiervan niet is vrijgesteld, dit een zelfstandige grond is voor afwijzing van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.2 Vrijstelling van het paspoortvereiste wordt verleend als de betrokkene aannemelijk maakt dat hij/zij vanwege de regering in het betreffende land niet (meer) in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.3 De rechtbank overweegt dat in het digitale dossier meerdere e-mails aanwezig zijn, waaruit volgt dat eiseres in ieder geval vanaf 16 juli 2021 heeft geprobeerd een nieuw paspoort te krijgen via de Indonesische ambassade in Nederland. Hier is echter niet uit op te maken of eiseres ook frequent contact heeft opgenomen met de ambassade. Ook is niet gebleken dat eiseres niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig paspoort. Om deze reden slaagt de beroepsgrond niet.
9. Het voorgaande betekent dat het beroep reeds op deze grond niet kan slagen. Voor de volledigheid en vanwege het debat op de zitting zal in de beoordeling ook worden ingegaan op de overige beroepsgronden.
Verzoek om vrijstelling van het mvv-vereiste
10. Indien eiseres zich langdurig in Nederland wil vestigen, dan dient zij bij inreis in Nederland over een geldige mvv te beschikken. Tussen partijen is niet in geschil dat dit niet het geval is. Eiseres heeft echter vrijstelling van het mvv-vereiste gevraagd en hierbij een beroep gedaan op familieleven en privéleven.4 In het kader van het familieleven is
1. Machtiging tot voorlopig verblijf.
2 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:711.
3 Artikel 3.72 van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
4 Op grond van artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de
verweerder ingegaan op het gestelde partnerschap en de familierechtelijke relatie tussen eiseres en [A] .
Familieleven
11. Eiseres heeft aangevoerd dat zij een exclusieve en duurzame relatie heeft met [A] met wie zij sinds 2011 samenwoont. Zij zijn nichten van elkaar en er is sprake van een liefdesrelatie; zij zorgen voor elkaar en eiseres is financieel afhankelijk van [A] . Eiseres verwijst ter ondersteuning naar een samenlevingsovereenkomst, het onderzoek van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) en de tijdens de hoorzitting in bezwaar afgelegde verklaringen.
Familierechtelijke relatie
12. De rechtbank stelt vast dat niet meer in geschil is dat eiseres en [A] nichten van elkaar zijn en dat sprake is van een familierechtelijke relatie. Verweerder neemt familieleven tussen meerderjarige familieleden in het kader van artikel 8 EVRM aan als sprake is van een ‘meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’.5 Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat het al dan niet bestaan van dergelijk familie- of gezinsleven een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Het gaat hierbij onder andere om financiële en materiële afhankelijkheid, de gezondheid van een van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst.6 Naast deze factoren moeten alle omstandigheden van het geval worden gewogen. De rechtbank overweegt dat verweerder de verschillende aspecten die duiden op hechte persoonlijke banden in het bestreden besluit heeft benoemd en in onderlinge samenhang heeft gewogen. Verweerder heeft mogen aannemen dat eiseres zich zelfstandig staande kan houden, geen ondersteuning nodig heeft in haar dagelijkse activiteiten en dat de financiële ondersteuning op afstand kan worden voortgezet. De rechtbank concludeert dat verweerder niet ten onrechte geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie heeft aangenomen.
13. De Afdeling heeft geoordeeld dat, ook indien niet wordt uitgegaan van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid, nog wel een belangenafweging moet plaatsvinden in het kader van artikel 8 EVRM.7 Verweerder heeft in dit kader besloten dat in het nadeel van eiseres weegt dat geen sprake is van familie- of gezinsleven en dat zij niet eerder in Nederland rechtmatig verblijf heeft gehad. Eiseres heeft zich in Nederland gevestigd en familieleven geïntensiveerd, zonder dat zij wist of zij mocht blijven of een daartoe strekkende aanvraag te doen. De gevolgen van deze keuze komen volgens verweerder voor rekening en risico van eiseres en niet van de Nederlandse overheid. Verder is er volgens verweerder geen objectieve belemmering om het gezinsleven in Indonesië voort te zetten. Ook heeft verweerder belangen van de Nederlandse staat, waaronder economische belangen zoals bescherming van de arbeidsmarkt en door de overheid betaalde voorzieningen als gezondheidszorg en infrastructuur meegewogen. De rechtbank overweegt dat eiseres ter zake enkel heeft aangevoerd dat zij geen reisdocument heeft en dat ten onrechte geen familie- of gezinsleven is aangenomen. Op deze beroepsgronden is hiervoor al ingegaan. De rechtbank oordeelt dat verweerder - alle genoemde aspecten in onderlinge samenhang
fundamentele vrijheden.
5 Paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (de Vc).
6 Uitspraak van de Afdeling van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
7 Uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
bezien - niet ten onrechte heeft beslist dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt.
Duurzame en exclusieve relatie
14. De rechtbank overweegt dat verweerder heeft mogen tegenwerpen dat eiseres eerder in de procedure de gestelde duurzame en exclusieve relatie met [A] niet met stukken heeft onderbouwd. Er is verwezen naar een brief van de Svb, maar het begrip ‘gezamenlijke huishouding’, zoals dat wordt gehanteerd door de Svb, heeft niet dezelfde inhoud en betekenis als het begrip ‘duurzame en exclusieve relatie’ als bedoeld in artikel 3.14 van het Vreemdelingenbesluit, waar het in deze procedure om gaat. Ook heeft verweerder in het verweerschrift van 9 juni 2023 onderbouwd dat de relatieverklaring niet overeenkomt met dat wat eiseres en [A] tijdens het gehoor van 10 maart 2023 hebben verklaard. In het gehoor hebben zij medegedeeld dat de relatie in 2003 is gestart en het samenleven in 2011 terwijl, in de relatieverklaring voor beide gebeurtenissen als aanvang 1998 wordt genoemd. In dit verband is van belang dat eiseres drie dagen vóór de zitting, een bij notariële akte opgemaakte samenlevingsovereenkomst van 20 april 1999 heeft overgelegd. Ter zitting heeft verweerder zich hierover op het standpunt gesteld dat ook in deze samenlevingsovereenkomst een andere datum van aanvang van de relatie wordt vermeld dan dat wat eiseres en [A] tijdens de hoorzitting hebben verklaard. Subsidiair heeft verweerder ter zitting het standpunt ingenomen dat als eiseres met deze samenlevingsovereenkomst de liefdesrelatie heeft aangetoond een belangenafweging moet worden gemaakt en dat die in het voordeel van verweerder moet uitvallen.
De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat eiseres met deze samenlevingsovereenkomst onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een duurzame en exclusieve relatie met [A] die op één lijn is te stellen met een huwelijksrelatie. Weliswaar wordt in de samenlevingsovereenkomst vermeld dat sprake is van een affectieve relatie die op duurzaamheid is gericht, maar onduidelijk blijft hoe eiseres en [A] invulling hebben gegeven aan hun relatie. De beroepsgrond slaagt niet.
Privéleven
15. Eiseres voert aan dat zij volledig geworteld is in de Nederlandse samenleving en niet meer terug kan naar Indonesië. Eiseres woont al sinds 1996 in Nederland, spreekt de Nederlandse taal, verricht al jarenlang vrijwilligerswerk en verleent mantelzorg. Ook is eiseres al sinds 2011 ononderbroken ingeschreven op hetzelfde woonadres. Verder is voor het vaststellen van privéleven van belang dat de moeder en grootouders van eiseres de Nederlandse nationaliteit hadden en dat ook al haar nichten en tantes de Nederlandse nationaliteit hebben behouden.
16. De rechtbank overweegt dat als het gaat over verblijfsweigering bij opgebouwde banden tijdens illegaal verblijf, slechts in uitzonderlijke omstandigheden sprake is van beschermenswaardig privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM.8 Verweerder heeft onderbouwd dat het aanwezige privéleven van eiseres in Nederland niet dusdanig substantieel is dat een weigering van de vrijstelling van het mvv-vereiste in strijd zou komen met artikel 8 EVRM. Hierbij is met name van belang, zoals verweerder niet ten onrechte
8 Uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 december 2012, Butt tegen Noorwegen, JV 2013/85, r.o. 79.
overweegt, dat de sociale banden zijn opgebouwd en geïntensiveerd tijdens illegaal verblijf en eiseres zich er van bewust was dat zij niet in Nederland mocht verblijven. Haar is immers meerdere malen aangezegd Nederland te verlaten en eerdere verblijfsaanvragen zijn in 1996 en 2004 afgewezen. Ook heeft verweerder van belang mogen achten dat eiseres op 32 jarige leeftijd naar Nederland kwam en dus een substantieel deel van haar leven in Indonesië heeft gewoond, waardoor aangenomen kan worden dat zij in Indonesië nog privéleven heeft of dit kan opbouwen. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie

17. De rechtbank oordeelt dat verweerder de aanvraag van eiseres om de gevraagde verblijfsvergunning heeft mogen afwijzen.
18. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 september 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.