201300250/1/V2.
Datum uitspraak: 27 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 11 december 2012 in zaak nr. 12/8815 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 16 augustus 2010 heeft de minister van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 21 februari 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 december 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. In zijn verweerschrift betoogt de vreemdeling dat het hoger beroep van de staatssecretaris niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu gesteld noch gebleken is dat de indiener van het hogerberoepschrift is gemachtigd om namens de staatssecretaris hoger beroep in te stellen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2013 in zaak nr. 201210952/1/V1 volgt dat indien, zoals in dit geval, een senior procesvertegenwoordiger van de Directie Procesvertegenwoordiging namens de staatssecretaris hoger beroep heeft ingesteld, een nadere machtiging niet vereist is.
Het betoog van de vreemdeling faalt.
3. In de eerste grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank, nu zij van oordeel is dat in het besluit van 21 februari 2012 de vreemdeling terecht is tegengeworpen dat hij niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, dit besluit ten onrechte heeft vernietigd omdat het overigens ondeugdelijk gemotiveerd was. De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat voormelde tegenwerping reeds tot gevolg heeft dat de vreemdeling niet in het bezit kan worden gesteld van de gevraagde vergunning, omdat het beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), een zelfstandige voorwaarde voor vergunningverlening vormt.
3.1. In het besluit van 21 februari 2012 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding en dat er geen redenen zijn om hem daarvan vrij te stellen. De staatssecretaris heeft ervoor gekozen om de aanvraag ook aan de overige voorwaarden van artikel 16 van de Vw 2000 te toetsen. Het standpunt van de staatssecretaris over de overige voorwaarden van artikel 16 van de Vw 2000 moet echter worden beschouwd als een subsidiair standpunt, voor het geval het primaire standpunt over het niet beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding geen stand kan houden. Nu de rechtbank, in hoger beroep onbestreden, heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, aan de vreemdeling heeft tegengeworpen, heeft zij ten onrechte het beroep gegrond verklaard op grond van de overweging dat de staatssecretaris ondeugdelijk had gemotiveerd dat de vreemdeling niet aan de overige voorwaarden van artikel 16 van de Vw 2000 voldeed.
De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen de staatssecretaris voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 21 februari 2012 alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 11 december 2012 in zaak nr. 12/8815;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Yildiz
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2014
594-754.