ECLI:NL:RBDHA:2023:15455

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.9770
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende afhankelijkheidsrelatie en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 21 september 2023, is het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) behandeld. Eiseres, een Surinaamse vrouw geboren in 1945, had de mvv aangevraagd om bij haar meerderjarige zoon in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er volgens verweerder geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar zoon, referent. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft de zaak op 30 augustus 2023 behandeld, waarbij zowel eiseres als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat er geen sprake was van een meer dan normale afhankelijkheid, en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet in het voordeel van eiseres was uitgevallen. De rechtbank benadrukte dat eiseres in Suriname was geboren, daar haar hele leven had gewoond en vastgoed bezat, wat de conclusie versterkte dat er geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM was.

De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de mvv-aanvraag door verweerder terecht was, en dat de belangenafweging die was gemaakt een 'fair balance' was tussen de belangen van eiseres en het algemeen belang van Nederland. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard, en de rechtbank wees erop dat er geen proceskosten vergoed hoefden te worden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiseres werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.9770 en NL23.11119

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres/verzoekster], eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.L.K. Hu).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres.
Bij besluit van 7 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie of gezinslid’ afgewezen.
Bij besluit van 15 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Referent was aanwezig.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1945 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Zij heeft op 8 oktober 2021 een mvv aangevraagd voor het doel ‘verblijf als familie of gezinslid’ om bij haar meerderjarige zoon, [naam] (referent), te verblijven.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat er geen sprake is van een meer dan normale afhankelijkheid tussen eiseres en referent. Daarom is geen sprake van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] . [2] Verweerder heeft vervolgens een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM gemaakt, die in het nadeel van eiseres is uitgevallen.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Verweerder heeft ten onrechte geconcludeerd dat geen sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Ook heeft verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in het nadeel van eiseres laten uitvallen. Eiseres heeft een fragiele gezondheid en is hiervoor afhankelijk van referent. Eiseres heeft innige banden met Nederland, beschikt over voldoende middelen van bestaan en zal mantelzorg ontvangen van haar kinderen die allemaal in Nederland wonen. Voorts zijn er wel objectieve belemmeringen nu referent niet naar Suriname kan verhuizen in verband met zijn werk en zijn gezin in Nederland. Eiseres verwijst hierbij naar rechtspraak waaruit blijkt dat van een partner niet verwacht kan worden dat hij/zij alles in Nederland achterlaten om zich te verplaatsen naar het land van herkomst. [3]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Het beroep is ongegrond. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Meer dan gebruikelijk afhankelijkheidsrelatie
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geoordeeld dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank alle door eiseres in bezwaar kenbaar gemaakte feiten en omstandigheden betrokken. Verweerder heeft mogen betrekken dat referent in 1995 naar Nederland is geëmigreerd, dat eiseres in Suriname is blijven wonen en dat zij dus sindsdien een lange tijd bewust gescheiden van elkaar leven. Slechts in de periode van 10 december 2020 tot 23 mei 2022 heeft referent bij eiseres gewoond in Suriname. Dat in deze periode een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tot stand is gekomen is niet gebleken. De stelling dat eiseres aan de ziekte dementie en/of Parkinson leidt is niet onderbouwd. Ook de ongedateerde brief van de neuroloog die in de beroepsfase is overlegd toont onvoldoende aan dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Overigens is niet aannemelijk gemaakt dat eiseres exclusief afhankelijk is van referent. Hierbij mocht verweerder betrekken dat eiseres tijdens het gehoor heeft aangegeven dagelijkse taken zelf te kunnen doen en indien nodig professionele hulp of kennissen in Suriname om hulp kan vragen. Voorts is niet met objectief bewijs onderbouwd dat geen passende zorg in Suriname te vinden is. Dat het niveau van de zorg in Suriname minder hoog ligt dan in Nederland biedt geen aanleiding een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent aan te nemen. Ook mocht verweerder overwegen dat de banden van eiseres met Nederland niet zodanig sterk zijn dat op grond daarvan geconcludeerd moet worden dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met referent. Eiseres is in Suriname geboren, heeft daar haar hele leven gewoond en bezit vastgoed aldaar.
5.2.
Verweerder heeft gelet op het bovenstaande kunnen concluderen dat niet is gebleken dat tussen eiseres en referent banden bestaan die uitstijgen boven de normale banden die er zijn tussen ouders en hun meerderjarige kinderen. Er is dan ook geen sprake van een familie of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
Belangenafweging
6.1.
Uit vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van gezinsleven een “fair balance” moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [4] De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken. Deze maatstaf impliceert verder dat de rechter de door verweerder gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend dient te toetsen. [5]
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. In tegenstelling tot wat eiseres ter zitting heeft betoogd heeft verweerder meerdere factoren in het nadeel van eiseres gewogen. Verweerder heeft ten nadele van eiseres mogen wegen dat geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat geen sprake is van een meer dan normale afhankelijkheid tussen eiseres en referent. Ook het economisch belang heeft verweerder mogen meewegen in het nadeel van eiseres. Eiseres voert aan dat zij beschikt over voldoende middelen van bestaan en dat haar kinderen in Nederland mantelzorg kunnen bieden. Dit laat echter onverlet dat eiseres bij inwilliging van de aanvraag toegang zal krijgen tot alle voorzieningen en dat de zorgkosten van eiseres grotendeels ten laste zullen komen van de Nederlandse staat. Verweerder heeft daarnaast in het nadeel van eiseres mogen betrekken dat eiseres nooit een verblijfsvergunning heeft gehad en nooit in Nederland heeft gewoond. Ook heeft verweerder mogen betrekken dat geen objectieve belemmeringen bestaan het gezinsleven in Suriname voort te zetten. De kinderen en kleinkinderen van eiseres hebben haar diverse keren bezocht in Suriname. Referent heeft gedurende de periode van 10 december 2020 tot 23 mei 2022 in Suriname verblijf gehad. Dat het voor referent mogelijk was gedurende deze periode thuis te werken door de coronacrisis laat onverlet dat hij verder niet heeft onderbouwd dat hij in de toekomst niet in Suriname zou kunnen werken of daar ander werk zou kunnen verrichten op afstand. De uitspraak van de rechtbank Den Haag waar eiseres beroep op doet is in dit kader niet vergelijkbaar, nu in die zaak wel familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM werd aangenomen. [6]
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de gemaakte belangenafweging een ‘fair balance’ heeft gemaakt tussen enerzijds het belang van eiseres en anderzijds het belang van de Nederlandse staat en deugdelijk het standpunt heeft gemotiveerd dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres valt. De rechtbank begrijpt dat het bestreden besluit negatieve gevolgen heeft voor eiseres, maar dit is onvoldoende om voor haar tot een gunstige uitkomst te komen.
6.4.
Ter conclusie is de rechtbank, enigszins terughoudend toetsend, van oordeel dat verweerder in het kader van de belangenafweging van artikel 8 van het EVRM zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het weigeren van de mvv niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Hieruit volgt dat verweerder de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is ongegrond.
8. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er niet langer sprake is van connexiteit. [7]
9. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. T. Verschoor, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Volgens paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) neemt verweerder enkel familie- of gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
3.Eiseres verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 maart 2001, ECLI:NL:RBSGR:2001:AB2425.
4.Onder meer uiteengezet in de uitspraken van de Afdeling van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:73 en 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:974.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
6.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 maart 2001, ECLI:NL:RBSGR:2001:AB2425.
7.Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.