ECLI:NL:RBSGR:2001:AB2425
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Y.A.A.G. de Vries
- Rechtspraak.nl
Verlening van verblijf aan Eritrese eiser op basis van gezinsleven en positieve verplichtingen onder artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 15 maart 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van een Eritrese eiser om verblijf in Nederland bij zijn echtgenote en kinderen. De eiser, die sinds 1996 in Nederland verblijft, heeft een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf, die door de Staatssecretaris van Justitie was geweigerd. De rechtbank oordeelt dat er uit artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) een positieve verplichting voortvloeit om de eiser verblijf in Nederland toe te staan, gezien de lange periode dat zijn echtgenote en kinderen rechtmatig in Nederland verblijven en inmiddels de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen.
De rechtbank stelt vast dat de echtgenote van de eiser, ondanks haar gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, zich heeft ingespannen om aan het middelenvereiste te voldoen, maar dat het perspectief dat zij dit binnen een redelijke termijn kan bereiken, ontbreekt. De rechtbank verwerpt de stelling van de verweerder dat er geen objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Eritrea uit te oefenen. De belangenafweging valt in het voordeel van de eiser uit, aangezien de kinderen van eiser in Nederland zijn geworteld en het onredelijk zou zijn om hen te verplichten naar Eritrea te verhuizen.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Justitie en bepaalt dat er opnieuw op het bezwaar van de eiser moet worden beslist, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn begroot op f 1.420,--. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in zaken die betrekking hebben op gezinsleven en de rechten van vreemdelingen onder het EVRM.