ECLI:NL:RBDHA:2023:15451
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende afhankelijkheidsrelatie en belangenafweging onder artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 september 2023 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke beroep van twee Syrische eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, geboren in respectievelijk 1955 en 1959, hadden de aanvraag ingediend om bij hun meerderjarige zoon in Nederland te verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat de Staatssecretaris oordeelde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de eisers en hun zoon, en dat er derhalve geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bestond.
De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet voldoende hebben aangetoond dat zij in hun dagelijkse behoeften volledig afhankelijk zijn van hun zoon. De rechtbank volgde het standpunt van de Staatssecretaris dat de eisers niet met medische stukken hebben onderbouwd dat zij zo hulpbehoevend zijn dat zij niet zelfstandig kunnen functioneren. Bovendien heeft de rechtbank overwogen dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen zorg van derden kunnen ontvangen.
De rechtbank heeft ook de belangenafweging van de Staatssecretaris in het kader van artikel 8 EVRM beoordeeld. Hoewel de rechtbank erkende dat er objectieve belemmeringen zijn om familieleven in Syrië uit te oefenen, concludeerde zij dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van een meer dan normale afhankelijkheid tussen de eisers en hun zoon. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging in het nadeel van de eisers was uitgevallen, en dat de aanvraag van de eisers terecht was afgewezen. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en de eisers gewezen op hun recht om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.