ECLI:NL:RBDHA:2023:15451

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.9422
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende afhankelijkheidsrelatie en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 september 2023 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke beroep van twee Syrische eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, geboren in respectievelijk 1955 en 1959, hadden de aanvraag ingediend om bij hun meerderjarige zoon in Nederland te verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat de Staatssecretaris oordeelde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de eisers en hun zoon, en dat er derhalve geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bestond.

De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet voldoende hebben aangetoond dat zij in hun dagelijkse behoeften volledig afhankelijk zijn van hun zoon. De rechtbank volgde het standpunt van de Staatssecretaris dat de eisers niet met medische stukken hebben onderbouwd dat zij zo hulpbehoevend zijn dat zij niet zelfstandig kunnen functioneren. Bovendien heeft de rechtbank overwogen dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen zorg van derden kunnen ontvangen.

De rechtbank heeft ook de belangenafweging van de Staatssecretaris in het kader van artikel 8 EVRM beoordeeld. Hoewel de rechtbank erkende dat er objectieve belemmeringen zijn om familieleven in Syrië uit te oefenen, concludeerde zij dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van een meer dan normale afhankelijkheid tussen de eisers en hun zoon. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging in het nadeel van de eisers was uitgevallen, en dat de aanvraag van de eisers terecht was afgewezen. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en de eisers gewezen op hun recht om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9422

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer 1]
[eiseres], eiseres
V-nummer: [v-nummer 2]
samen aangeduid als eisers (gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.L.K. Hu).

Inleiding

Bij besluit van 13 mei 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie of gezinslid’ afgewezen.
Bij besluit van 2 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2023 op zitting behandeld. Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Referent is verschenen. Als tolk is verschenen A. Fauzy.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag 1] 1955 en eiseres is geboren op [geboortedag 2] 1959. Zij hebben beide de Syrische nationaliteit. Eisers hebben op 4 augustus 2021 een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend voor het doel ‘verblijf als familie of gezinslid’, om bij hun meerderjarige zoon [naam] (referent) te verblijven.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat er geen sprake is van een meer dan normale afhankelijkheid tussen eisers en referent. Daarom is geen sprake van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] . [2] Verweerder heeft vervolgens een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM gemaakt, die in het nadeel van eisers is uitgevallen.
Wat vinden eisers in beroep?
3. Verweerder heeft ten onrechte geconcludeerd dat geen sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en referent. Ook heeft verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in het nadeel van eisers laten uitvallen. Momenteel kan niemand voor eisers zorgen. De gezondheidstoestand van eisers is verslechterd, waardoor zij geen praktische zaken meer kunnen verrichten. Verweerder miskent dat eisers volledig afhankelijk zijn van de zorgverlening en financiële hulp van referent.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Het beroep is ongegrond. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Meer dan gebruikelijk afhankelijkheidsrelatie
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in hun dagelijkse behoeften exclusief afhankelijk zijn van referent. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat eisers niet met medische stukken hebben onderbouwd dat zij zo hulpbehoevend zijn dat zij niet zelfstandig kunnen functioneren. Hierbij mocht verweerder betrekken dat referent tijdens het gehoor heeft aangegeven dat zijn ouders dagelijkse taken zelf kunnen doen en voor de praktische zaken buitenshuis de buren om hulp kunnen vragen. In beroep hebben eisers aangegeven dat de buren zijn gestopt met het verlenen van deze hulp. Dit is echter niet door eisers aannemelijk gemaakt en overigens hebben zij ook niet aannemelijk gemaakt dat zij geen zorg door derden kunnen ontvangen, terwijl dit volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wel op de weg van eisers had gelegen. [3] Ook het standpunt dat de gezondheidstoestand van eisers is verslechterd, waardoor zij geen praktische zaken meer kunnen verrichten hebben zij niet onderbouwd met recente medische informatie. Hetgeen eisers hebben aangevoerd over het meewegen van de algemene slechte humanitaire situatie in Syrië, leidt evenmin tot een ander oordeel. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de leefomstandigheden in Syrië moeilijk zijn en dit ook blijkt uit het ambtsbericht van augustus 2023, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eisers niet hebben onderbouwd dat zij (zonder tussenkomst van referent) geen toegang meer hebben tot medische zorg. Uit de overgelegde medische stukken blijkt immers dat zij wel toegang hebben tot medische zorg.
Ook heeft verweerder bij de beoordeling mogen betrekken dat een nicht van referent bij een mvv-aanvraag voor eisers in januari 2022 heeft aangegeven dat eisers haar, tot aan haar vertrek naar Nederland, hebben opgevoed en verzorgd zoals je dat bij je eigen kind doet. Dit heeft bij verweerder vragen mogen oproepen met betrekking tot de gestelde volledige afhankelijkheid van eisers. Het standpunt van eisers dat de nicht met name een emotionele band heeft maakt dit niet anders.
Voorts heeft verweerder bij de beoordeling mogen betrekken dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij financieel volledig afhankelijk zijn van referent. Referent heeft immers tijdens de hoorzitting in bezwaar verklaard dat zijn broers, wanneer zij dit kunnen, eisers geld toesturen. Dat referent uiteindelijk de grote financiële verantwoordelijkheid draagt is niet onderbouwd met concrete stukken. Bovendien heeft verweerder hierbij mogen betrekken dat referent de financiële steun aan eisers op afstand kan blijven geven aan eisers. Dat dit voor referent in de toekomst niet meer mogelijk zou zijn is niet aannemelijk gemaakt.
5.2.
Verweerder heeft gelet op het bovenstaande kunnen concluderen dat niet is gebleken dat tussen eisers en referent banden bestaan die uitstijgen boven de normale banden die er zijn tussen ouders en hun meerderjarige kinderen. Er is dan ook geen sprake van een familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
Belangenafweging
6.1.
Uit vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van gezinsleven een “fair balance” moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [4] De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken. Deze maatstaf impliceert dat de rechter de door verweerder gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend dient te toetsen. [5]
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eisers heeft laten uitvallen en overweegt daartoe als volgt. Verweerder heeft in het voordeel van eisers gewogen dat objectieve belemmeringen bestaan om familieleven uit te oefenen in Syrië. Ook hebben eisers een geldig paspoort voor grensoverschrijding. Ook de slechte humanitaire situatie in Syrië en de moeilijke situatie waarin eisers zich thans in Syrië bevinden heeft verweerder in het voordeel van eisers meegewogen. Hier heeft verweerder echter tegenover mogen zetten dat er geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat geen sprake is van een meer dan normale afhankelijkheid tussen eisers en referent. Ook is niet gebleken dat eisers als gevolg van hun medische klachten in het geheel niet meer zelfstandig kunnen functioneren of dat zij, zonder tussenkomst van referent, geen toegang hebben tot medische zorg. Verweerder heeft verder ten nadele van eisers mogen betrekken dat de band van eisers met Syrië, waar zij zijn geboren en bijna hun hele leven hebben gewoond, sterker is dan hun binding met Nederland. Verder heeft verweerder het economische belang van de Staat in het nadeel van eisers mogen meewegen. Verweerder mocht hierbij tot de conclusie komen dat referent over onvoldoende middelen van bestaan beschikt om eisers financieel te kunnen onderhouden. Referent heeft namelijk verklaard maandelijks ongeveer 400-500 euro netto te verdienen. Ook bevat zijn huidige woning slechts een woonkamer en een slaapkamer, waardoor eisers een andere woning zullen moeten vinden. Ook spreken eisers de Nederlandse taal niet en zullen zij moeten integreren. Aannemelijk is daarom dat zij voor langere tijd gebruik zullen maken van de openbare kas en publieke voorzieningen.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de gemaakte belangenafweging een ‘fair balance’ heeft gemaakt tussen enerzijds het belang van eisers en anderzijds het belang van de Nederlandse staat en deugdelijk het standpunt heeft gemotiveerd dat de belangenafweging in het nadeel van eisers valt. Hieruit volgt dat verweerder de aanvraag van eisers terecht heeft afgewezen.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is ongegrond.
8. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. Verschoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Volgens paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) neemt verweerder enkel familie- of gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
3.Zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:991, r.o. 3.3.
4.Onder meer uiteengezet in de uitspraken van de Afdeling van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:73 en 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:974.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.