ECLI:NL:RBDHA:2023:15405

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.19200
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument op basis van afhankelijkheidsrelatie en zorg- en opvoedingstaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afgifte van een verblijfsdocument aan een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De eiser had op 3 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen, welke aanvraag op 21 september 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen. Het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing werd op 19 juni 2023 ongegrond verklaard. De eiser stelde dat hij zorg- en opvoedingstaken voor de kinderen van zijn echtgenote vervulde en dat er een afhankelijkheidsrelatie bestond die hem recht gaf op verblijfsrecht op basis van het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken voor de kinderen verricht. De rechtbank oordeelde dat de betrokkenheid van de eiser bij de zorg voor de kinderen niet voldoende was om te concluderen dat er een afhankelijkheidsrelatie bestond die zou vereisen dat de kinderen het grondgebied van de Europese Unie zouden moeten verlaten als aan de eiser het verblijfsrecht werd geweigerd. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag tot afgifte van het verblijfsdocument dan ook bevestigd, waarbij zij de belangen van de kinderen in haar overwegingen heeft betrokken, maar niet als doorslaggevend heeft aangemerkt.

De rechtbank heeft de uitspraak geanonimiseerd gepubliceerd en de eiser is in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19200

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.S. Maas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1.1.
Bij besluit van 21 september 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 3 maart 2022 om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 19 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft, na indiening van de gronden van beroep, op 18 augustus 2023 een gedragswetenschappelijke rapportage, Best Interests of the Child-Assessement, in samenwerking met het Onderzoeks-en Expertisecentrum voor Kinderen en Vreemdelingenrecht, van juni 2023 ingediend.
1.4.
Verweerder heeft op 25 augustus 2023 een verweerschrift ingediend.
2. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 1 september 2023 op zitting, tezamen met zaaknummer NL23.19201, behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en van verweerder.

De beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag tot afgifte van een (zogenoemd) artikel 9-document op grond van artikel 20 van het VWEU [1] en het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van 10 mei 2017 waarin het Hof uitleg heeft gegeven over deze bepaling [2] . Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. De beroepsgronden kunnen niet slagen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
De aanvraag
4. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit. Sinds 2017/2018 is eiser in Nederland en hij is op 3 februari 2022 getrouwd met [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] , die de Nederlandse nationaliteit heeft en die, uit een eerder huwelijk, de volgende kinderen heeft: [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] te Emmen, [naam 4] , geboren op [geboortedatum 4] te Emmen en [naam vijf] , geboren op [geboortedatum vijf] te Emmen. De biologische/juridische vader is [naam biologische vader] , geboren op [geboortedatum zes] te Hoogezand-Sappemeer. Hij heeft de kinderen ook erkend. Eiser heeft niet het gezag over de kinderen. De biologische vader stond tot 13 augustus 2019 op hetzelfde adres als de kinderen in de BRP ingeschreven. Eiser staat sinds 21 maart 2022 op hetzelfde adres als de kinderen in de BRP ingeschreven. De kinderen wonen sinds hun geboorte bij hun moeder.
4.1.
Eiser stelt dat de biologische/juridische vader weinig contact met de kinderen heeft, niet financieel bijdraagt en dat hij de kinderen verzorgt en opvoedt en ook het huishouden doet. De biologische moeder is gediagnosticeerd met RLS na haar eerste bevalling en kan daarom niet zonder eiser voor de kinderen zorgen. De kinderen zien eiser als een vaderfiguur en stelt dat ze van hem zodanig afhankelijk zijn dat zij gedwongen zullen worden het grondgebied van de Europese Unie (EU) te moeten verlaten indien aan hem geen verblijfsdocument wordt gegeven. Daarom is eiser van mening dat hij op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie een van de kinderen afgeleid verblijfsrecht heeft. Dit baseert hij op het arrest Chavez-Vilchez.
Het bestreden besluit
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor het gevraagde verblijfsdocument, gelet op het arrest Chavez-Vilchez en het daarop gebaseerde beleid van verweerder zoals neergelegd in hoofdstuk B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Verweerder stelt dat eiser zijn zorg- en opvoedingstaken voor de kinderen onvoldoende heeft aangetoond. Verweerder stelt dat niet is gebleken dat sprake is van meer dan marginale zorg- en/of opvoedingstaken ten aanzien van de kinderen. Daarnaast is niet gebleken dat de kinderen zodanig van eiser afhankelijk zijn dat zij gedwongen zouden worden de Europese Unie te verlaten als aan eiser verblijfsrecht wordt geweigerd.
6. Het Hof van Justitie heeft onder meer in het arrest Chavez-Vilchez overwogen dat er zeer bijzondere situaties bestaan waarin aan een onderdaan van een derde land die familielid is van een Unieburger een verblijfsrecht moet worden toegekend omdat anders aan het burgerschap van die Unieburger de nuttige werking zou worden ontnomen. In zaken waarin een onderdaan van een derde land verblijf beoogt bij zijn minderjarige kind, doet zo’n zeer bijzondere situatie zich voor als het kind zo afhankelijk is van de ouder, dat het kind genoopt zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan deze ouder een verblijfsrecht wordt geweigerd. Bij het beoordelen of deze situatie zich voordoet, is relevant of de andere ouder van het kind alleen de dagelijkse zorg voor het kind kan en wil dragen. Deze omstandigheid is echter niet doorslaggevend. In het belang van het kind moeten alle betrokken omstandigheden in de beschouwing worden betrokken, meer in het bijzonder de leeftijd van het kind, zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling, de mate van zijn affectieve relatie met de beide ouders van het kind, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan indien het zou worden gescheiden van de ouder die onderdaan is van een derde land. Deze rechtspraak is ook van toepassing als het gaat om pleegouders en pleegkinderen, of stiefouders en stiefkinderen. [3] Het enkele feit dat het, om economische redenen of om de eenheid van de familie op het grondgebied van de Unie te bewaren, voor een burger van de Unie misschien wenselijk is dat zijn familieleden met de nationaliteit van een derde land bij hem verblijven, op zich niet voldoende om aan te nemen dat die burger van de Unie verplicht zal worden om het grondgebied van de Unie te verlaten als dit verblijfsrecht niet wordt toegekend. [4]
6.1.
In paragraaf B10/2.2 van de Vc staat aan welke voorwaarden een vreemdeling moet voldoen om van een Chavez-verblijfsrecht te kunnen spreken. Deze voorwaarden zijn ontleend aan het arrest van Chavez-Vilchez. In deze zaak gaat het, gelet op de gronden van beroep, om de c- grond: de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind- en de d-grond: tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.
Daadwerkelijke zorg-en opvoedingstaken (c-grond)
7. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedtaken verricht. De verklaring van de moeder, ongedateerd, waarin is vermeld dat eiser de kinderen naar school en sportles brengt sinds hij in hun leven is, is geen objectief bewijsstuk, evenals de verklaringen van eiser zelf en van familieleden van de moeder. Dit geldt ook voor de verklaringen van de kapper en van de buurtvereniging. Verweerder heeft over de verklaring van de sportschool kunnen overwegen dat dit onvoldoende is om een meer dan marginale zorg-en opvoedtaken aan te nemen. Dit geldt eveneens voor de verklaringen van school, eetgelegenheden, de diervoedingswinkel, de biologische vader en andere vrienden en bekenden. Uit de verklaringen blijkt weliswaar enige mate van betrokkenheid van eiser bij de zorg en opvoeding van de stiefkinderen, maar niet welke concrete zorg en opvoedingstaken eiser op zich neemt en wat de frequentie en de omvang daarvan is. Eiser heeft ook meerdere foto’s overgelegd. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat deze stukken enkel contactmomenten aantonen van de zorg en opvoeding en dat daaruit onvoldoende blijkt wat eisers daadwerkelijke rol is geweest in de zorg en opvoeding van de kinderen. Wat betreft de duur van de samenwoning heeft verweerder, anders dan eiser die stelt al vanaf 2020 samen te wonen, terecht vanaf 21 maart 2022 samenwoning van eiser met de kinderen en de moeder, aangenomen. Dat is relatief kort en daaruit kan dus niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat eiser een meer dan marginale rol in de zorg voor en opvoeding van de kinderen heeft.
De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 27 maart 2023 [5] kan eiser niet baten, nu het in die zaak ging om een andere situatie, namelijk een ouder, gescheiden van de moeder, die samenwoonde met twee biologische kinderen in het huis van zijn moeder (de oma van de kinderen) en waarvan de andere ouder niet in beeld is. De beroepsgronden kunnen niet slagen.
Afhankelijkheidsverhouding (d-grond)
7.1.
Verweerder heeft verder, anders dan eiser stelt, niet ten onrechte overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een dusdanige afhankelijkheidsrelatie dat de kinderen gedwongen het grondgebied van de Europese Unie dienen te verlaten, wanneer aan hem het verblijfsrecht wordt geweigerd. Hiervoor heeft verweerder kunnen meewegen dat er tussen eiser en de kinderen geen familierechtelijke betrekkingen bestaan en dat ook niet in geschil is dat eiser niet het gezag over de kinderen heeft. De biologische vader van de stiefkinderen heeft het gezag en is ook de juridische vader van de kinderen. De biologische vader maakt nog, anders dan eiser stelt op dit punt, deel uit van het leven van de kinderen. Verweerder wijst hierbij terecht op de gronden waarin de vraag is opgeworpen of de biologische vader wel zijn toestemming zou geven voor een vertrek uit Marokko. Dit impliceert, zo stelt verweerder terecht, des te meer zijn betrokkenheid bij het leven van de kinderen. Na de hoorzitting op 20 april 2023 is eveneens gebleken dat er een omgangsregeling is vastgesteld met de biologische vader [6] . Verweerder heeft terecht gesteld dat deze twee aspecten belangrijke omstandigheden zijn bij het beoordelen van de afhankelijkheidsverhouding. Gelet op het voorgaande kan eisers betoog dat de biologische/juridische vader volledig uit beeld is en op geen enkele manier nog invulling zou geven aan de ouderrol dan ook niet slagen.
7.2.
Verweerder heeft verder ook niet ten onrechte overwogen dat een affectieve relatie tussen eiser en de kinderen kan worden aangenomen, maar dat deze onvoldoende is voor het aannemen van een afhankelijkheidsverhouding. Ook heeft verweerder terecht gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij de kinderen en de moeder financieel ondersteunt. Verweerder stelt terecht dat eiser geen bewijsstukken heeft overgelegd om de medische situatie van de moeder te onderbouwen. Afgezien daarvan is ook niet ten onrechte overwogen dat niet is aangetoond dat het voor de moeder onmogelijk zou zijn om, indien zij daaraan behoefte heeft, hulp in te schakelen om voor de kinderen te zorgen. De enkele stelling dat de biologische vader dat niet wil en dat eiser een vaderfiguur is, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden. Voor zover eiser betoogt dat de moeder van de kinderen hem zal volgen naar Marokko en dat de kinderen dan de Europese Unie dienen te verlaten, heeft verweerder terecht gesteld dat dat een vrije beslissing van de moeder zal zijn om het gezinsleven in stand te houden, niet op grond van nationale regelgeving. Overigens is in dit verband, gelet op de hoorzitting, terecht overwogen dat niet is vast komen te staan dat de moeder en de stiefkinderen eiser zullen volgen naar Marokko indien hem verblijfsrecht wordt geweigerd, nu de moeder aldaar heeft verklaard dat zij longproblemen heeft en de warmte niet goed is voor haar.
7.3.
De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 16 januari 2020 [7] kan eiser ook niet baten nu die zaak een andere situatie betreft, namelijk die van de biologische vader. Daar komt bij dat uit de besluitvorming afdoende blijkt dat verweerder de door eiser gestelde afhankelijkheidsverhouding aan de hand van de door eiser overgelegde bewijsstukken, heeft beoordeeld en ook afdoende deugdelijk gemotiveerd heeft waarom er desondanks niet is gebleken van een afhankelijkheidsverhouding.
7.4.
De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2023 [8] kan eiser ook n niet baten, nu het in die zaak ging over een biologische moeder en haar biologische minderjarige kinderen.
7.5.
Nu niet is gebleken dat eiser daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken draagt voor de stiefkinderen en ook niet is gebleken van een dusdanige afhankelijkheidsrelatie, slaagt eisers beroep op het arrest Chavez-Vilchez niet.
Belang van de kinderen
8. Tijdens de bezwaarfase heeft eiser verweerder een verzoek gedaan om het gedragswetenschappelijk rapport Best Interests of the Child Assessment (BIC) van juni 2023 af te wachten. Daaraan is geen gehoor gegeven, omdat de juridische vader nog deel uitmaakt van het leven van de stiefkinderen en hij ook het ouderlijk gezag heeft. De rechtbank is van oordeel dat deze gang van zaken niet de schoonheidsprijs verdient, zoals eiser terecht stelt. Verweerder had het onderzoek bij de RUG kunnen afwachten. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om hieraan gevolgen te verbinden, nu eiser het rapport alsnog tijdig in beroep heeft kunnen indienen en verweerder daarop ook heeft kunnen reageren. De rechtbank dient vervolgens te toetsen of verweerder zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de stiefkinderen. De rechtbank is, anders dan eiser op dit punt heeft gesteld, van oordeel dat het bestreden besluit ook op dit punt voldoende is gemotiveerd. De rechtbank stelt voorop dat het arrest Chavez-Vilchez ziet op een uitzonderlijke situatie waarin aan een onderdaan van een derde land die familielid is van een minderjarig kind dat onderdaan is van een lidstaat een verblijfsrecht moet worden toegekend. Verweerder moet bij de beoordeling van een Chavez-Vilchez situatie het recht op gezinsleven zoals vastgelegd in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) lezen in combinatie met het hogere belang van het kind in artikel 24, tweede lid van het Handvest. Dat betekent dat in de beoordeling al ligt besloten dat rekening wordt gehouden met de verplichting tot inachtneming van het erkende hogere belang van het kind [9] .
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat verweerder in deze procedure onvoldoende betekenis heeft toegekend aan de belangen van de stiefkinderen van eiser. Het BIC-rapport is op voldoende, juiste en kenbare wijze betrokken en verweerder heeft niet ten onrechte geen doorslaggevend gewicht toegekend aan de conclusies. Daartoe heeft verweerder van belang mogen vinden dat de in het rapport vermelde informatie volledig gebaseerd lijkt te zijn op verklaringen van eiser en de moeder, terwijl de onderzoekers niet bij hen thuis zijn geweest. Ook blijkt uit het rapport dat enkel één omgevingsconditie onvoldoende scoort, namelijk continuïteit in opvoeding en verzorging en dat de door de biologische vader verstrekte informatie niet inzichtelijk is. Dat het eventuele vertrek van eiser op de kinderen een grote impact zal hebben en dat het voor hun ontwikkeling goed is dat hij deel blijft uitmaken uitmaakt van het gezin, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om te stellen dat er sprake is van de in het arrest Chavez-Vilchez genoemde afhankelijkheidsrelatie. Hierbij is immers van belang dat de moeder nog altijd de dagelijkse zorg- en opvoedtaken draagt voor de kinderen. De beroepsgrond kan niet slagen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2.ECLI:EU:C:2017:354.
3.Zie ABRvS 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:788.
4.Zie het arrest van 15 november 2011, Dereci, ECLI:EU:C:2011:734, punt 68.
6.De kinderen verblijven één keer per twee weken bij de biologische vader.
9.Zie het arrest van 10 mei 2017, Chavez-Vilchez, ECLI:EU:C:2017:354, punt 63 en 70.