2.4.Bij brief van 8 juli 2021 heeft eiser verweerder geïnformeerd dat zijn echtgenote van hem wil scheiden en dat hij nu met zijn twee zoons, [kind 2] en [kind 4] , bij zijn moeder woont. [kind 1] en [kind 3] wonen bij hun moeder.
3. Verweerder heeft in het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser niet met bewijsstukken heeft aangetoond dat hij voor zijn kinderen zorg- en opvoedtaken verricht. Volgens verweerder komt uit de hoorzitting van 2 juni 2022 het beeld naar voren dat de moeder van eiser de daadwerkelijke zorgtaken verricht, en dat de zorgtaken die eiser verricht slechts als marginaal zijn aan te merken. Ook vindt verweerder dat geen sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat de kinderen gedwongen worden het grondgebied van de Unie te verlaten als verweerder aan eiser geen verblijfsdocument verstrekt. Verweerder erkent wel dat sprake is van een affectieve relatie, maar vindt die niet zodanig dat de kinderen eiser zullen volgen als aan hem het verblijfsrecht niet wordt verleend. Weliswaar heeft eiser tot 12 juli 2019 met zijn echtgenote en kinderen in Suriname samengewoond, maar eiser heeft tussen voornoemde datum en 11 november 2020 niet bij hen in Nederland verbleven. Verweerder werpt ook tegen dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij met [kind 2] en [kind 4] bij zijn moeder woont.
Afhankelijkheidsverhouding
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat tussen hem en zijn kinderen sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat zij gedwongen worden het grondgebied van de Unie te verlaten als verweerder aan hem geen verblijfsdocument verstrekt. Eiser voert in dit kader aan dat hij in de vormende jaren van zijn kinderen altijd bij ze is geweest. Niet alleen in Nederland maar van 2015 tot en met 2019 ook in Suriname. Dat eiser door de COVID-19 pandemie gedwongen was tijdelijk gescheiden van zijn kinderen te leven, mag hem niet worden aangerekend. Dat sprake is van een sterke afhankelijkheidsverhouding blijkt volgens eiser ook uit wat zijn dochter [kind 1] op de hoorzitting van [medio 2] juni 2022 bij verweerder heeft verklaard.
5. De rechtbank overweegt dat uit het arrest X.U. en Q.P. van 5 mei 2022 van het Hof volgt dat wanneer de minderjarige Unieburger duurzaam samenwoont met zijn twee ouders en het gezag over dit kind en de wettelijke, affectieve en financiële last van dit kind dus dagelijks door deze twee ouders worden gedeeld, op weerlegbare wijze kan worden vermoed dat sprake is van een afhankelijkheidsverhouding tussen deze minderjarige Unieburger en zijn ouder, die derdelander is.Ongeacht het feit dat de andere ouder van dit kind, als onderdaan van de lidstaat op het grondgebied waarvan dit gezin is gevestigd, beschikt over een onvoorwaardelijk recht om op het grondgebied van deze lidstaat te verblijven.
6. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van verweerder op de zitting heeft erkend dat niet langer wordt tegengeworpen dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt sinds juli 2021 samen met [kind 2] en [kind 4] bij zijn moeder te wonen. Dit is dus niet meer in geschil. Ook is niet in geschil dat eiser in de periode van november 2020 tot juli 2021 samenwoonde met zijn voormalige partner en hun vier kinderen.
7. Verweerder heeft aan eiser tegengeworpen dat hij niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verricht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hierbij het verkeerde toetsingskader heeft gehanteerd. Uit het arrest X.U. en Q.P. volgt immers dat als een derdelander ouder in gezinsverband samenwoont met het Unieburgerkind en de andere ouder, er een weerlegbaar rechtsvermoeden bestaat dat sprake is van een afhankelijkheidsverhouding tussen het Unieburgerkind en de derdelander ouder. Omdat [kind 2] en [kind 4] alleen bij eiser wonen en de dagelijkse zorg dus niet wordt gedeeld met de andere ouder, is juist sprake van een situatie waarin de afhankelijkheid tussen eiser, de derdelander ouder, en zijn Unieburger kinderen nog evidenter is. De kinderen wonen immers niet samen met hun moeder en de kans dat zij van hun moeder afhankelijk zijn is daardoor een stuk kleiner. Dit maakt dat het vermoeden van afhankelijkheid moeilijker te weerleggen zal zijn voor verweerder.
8. Omdat verweerder een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd, komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.
9. In het navolgende zal de rechtbank beoordelen of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Verweerder heeft op zitting het standpunt ingenomen dat het vermoeden van een afhankelijkheidsverhouding is weerlegd. Volgens verweerder blijkt namelijk uit de verklaringen van eiser en die van zijn moeder dat laatstgenoemde eigenlijk alles voor [kind 2] en [kind 4] doet. Eiser heeft aangevoerd dat in Surinaamse gezinnen de traditionele zorgtaken – zoals koken, kleden etc. – doorgaans worden uitgevoerd door de moederfiguur in het gezin, maar dat betekent niet dat de kinderen niet afhankelijk zijn van hem.