ECLI:NL:RBDHA:2023:15395

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.24751
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Soedanese nationaliteit houder, tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat hij een reëel risico loopt op (indirect) refoulement bij een overdracht naar Frankrijk, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het beschermingsbeleid in Frankrijk fundamenteel verschilt van dat in Nederland. De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat men ervan uitgaat dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft geen voldoende concrete aanknopingspunten aangedragen die zijn stelling onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt het besluit van de staatssecretaris. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24751

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Soedanese nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.F. Kiers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 augustus 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Op het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening te treffen (geregistreerd onder het zaaknummer NL23.24752) wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Totstandkoming van het besluit

2. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 11 juli 2023 bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek op 25 juli 2023 op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening aanvaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser meent dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Weliswaar heeft Frankrijk het claimverzoek geaccepteerd waarmee vast staat dat eisers opvolgende asielaanvraag zal worden bekeken, echter vreest eiser dat zijn aanvraag in Frankrijk – gezien het huidige beleid ten aanzien van Soedan – zal worden afgewezen en dat hij zal worden teruggestuurd naar Soedan. Dit terwijl in Nederland op dit moment een besluit- en vertrekmoratorium geldt voor asielzoekers uit Soedan, afkomstig uit West-Kordofan. Ten onrechte overweegt verweerder dat eiser niet nader heeft onderbouwd en geconcretiseerd dat Frankrijk zich tegenover hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. Het zou eiser echter te ver voeren om zijn standpunt aannemelijk te moeten maken door terug te keren naar Frankrijk, asiel aan te vragen en te kijken of hij wordt afgewezen en wordt teruggestuurd. Verder meent eiser dat zijn situatie anders is dan in de zaak waar verweerder naar verwijst, zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 juli 2022 [2] . Onduidelijk is nog of eiser aan de cumulatieve voorwaarden voldoet, nu eiser in Frankrijk was uitgeprocedeerd, naar Nederland ging, waarna later in Nederland een situatie ontstond dat er een besluit- en vertrekmoratorium werd ingesteld. Eiser heeft dit punt niet in Frankrijk aan de orde kunnen stellen. Eiser heeft algemene informatie overgelegd ten aanzien van het beleid in Frankrijk, en in zijn visie is sprake van een fundamenteel verschil in beschermingsbeleid. Een uitspraak van een hoogste rechter die specifiek op hem ziet kan niet van hem worden verlangd. Eiser meent dan ook dat Nederland het asielverzoek aan zich moet trekken.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Het algemene uitgangspunt is dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Dit is door de Afdeling in haar uitspraken van 16 juni 2021 [3] en van 9 maart 2022 [4] bevestigd. Dit geldt ook ten aanzien van het risico op refoulement. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat hij na overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op indirect refoulement. Om aan deze bewijslast te voldoen moet een vreemdeling volgens de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 in de eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Op voorhand moet duidelijk zijn dat een vreemdeling in de verantwoordelijke lidstaat geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Alleen dan kan volgens de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt in de zin van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 [5] . Daarnaast moet de vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren brengen waaruit blijkt dat niet alleen het bestuursorgaan, maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door een verschil in beschermingsbeleid een reëel risico loopt op (indirect) refoulement bij een overdracht aan Frankrijk. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat uit de door eiser overgelegde informatie ten aanzien van het Franse beschermingsbeleid niet kan worden afgeleid dat in Nederland beleidsmatig anders wordt beslist ten aanzien van vreemdelingen uit Soedan. De enkele stelling van eiser dat hij enkel concreet kan maken dat Frankrijk zich tegenover hem niet aan zijn internationale verplichtingen zal houden door zelf terug te keren naar Frankrijk volgt de rechtbank niet, nu niet valt in te zien waarom eiser daarover geen informatie op een andere manier kan inwinnen. Uit de uitspraak van 6 juli 2022 volgt niet dat volledig en sluitend bewijs moet worden aangedragen dat het beleid van de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van de Nederlandse autoriteiten. Het hoeft enkel te gaan om voldoende concrete aanknopingspunten. Daarnaast heeft eiser een niet vertaald afwijzend besluit van zijn asielaanvraag in Frankrijk overgelegd. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat in Frankrijk geen adequate bescherming wordt geboden naar aanleiding van eisers (opvolgende) asielverzoek dan wel dat er bij een afwijzend besluit geen effectief rechtsmiddel is bij de (hogere) rechtelijke instanties. Met betrekking tot het in Nederland geldende besluit- en vertrekmoratorium voor vreemdelingen uit Soedan overweegt de rechtbank dat uit de kamerbrief van 26 juni 2023 (kenmerk 4652677) volgt dat Dublinclaimanten zijn uitgesloten van de werkingssfeer van het besluit- en vertrekmoratorium. Een beroep hierop kan daarom dan ook niet slagen.
6.2.
Voorts overweegt de rechtbank dat eiser er ook voor het overige niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat Frankrijk zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt of dat er in Frankrijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Ook uit het persoonlijk relaas van eiser blijkt dit niet. Gelet op het voorgaande en nu een claimakkoord tot stand is gekomen, mag verweerder ervan uitgaan dat de Franse autoriteiten het asielverzoek in behandeling zullen nemen en dat de asielaanvraag zal worden getoetst aan het EVRM. Bij voorkomende problemen ligt het op de weg van eiser om hierover te klagen bij de Franse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Frankrijk eiser niet zouden kunnen of willen helpen, of dat klagen bij voorbaat zinloos is.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in de omstandigheden van eiser geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.ECLI:EU:C:2019:218.