Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiseres
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis bij Mohanad Haj Mohamad. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiseres had haar aanvraag op 7 november 2022 ingediend, en verweerder had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De beslistermijn was door verweerder verlengd met drie maanden, waardoor de uiterste beslisdatum op 6 mei 2023 viel. Aangezien er geen besluit was genomen, heeft eiseres verweerder op 25 mei 2023 in gebreke gesteld en op 7 augustus 2023 beroep ingesteld, wat tijdig was. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk gegrond was.
Eiseres verzocht de rechtbank om verweerder op te dragen binnen vier weken alsnog te beslissen, met een dwangsom bij overschrijding van deze termijn. De rechtbank oordeelde dat er geen nader onderzoek nodig was en dat verweerder binnen vier weken na de uitspraak een besluit moest nemen. Bij niet tijdig beslissen, zou verweerder een dwangsom van € 100 per dag verbeuren, met een maximum van € 7.500. De rechtbank stelde vast dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen had verbeurd en veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres, die op € 418,50 werden vastgesteld. Tevens moest verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 vergoeden.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het niet tijdig nemen van een besluit, en droeg verweerder op om binnen vier weken alsnog een besluit bekend te maken. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en is openbaar gemaakt.