ECLI:NL:RBDHA:2023:15379

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
C/09/639785/ HA ZA 22/1045
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vordering uit hypothecaire geldlening en stuiting van verjaring

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om een geschil tussen eisende partijen, aangeduid als [eisende partij sub 1 c.s.], en gedaagde, Hypinvest B.V. De zaak betreft een hypothecaire geldlening die in 2005 door Hypinvest is verstrekt aan [eisende partij sub 1 c.s.] voor de aankoop van een woning. Na de verkoop van de woning in 2015 resteerde er een schuld van €107.602,14. Hypinvest heeft in 2022 executoriaal beslag gelegd op de pensioenuitkering van [eisende partij sub 1]. De eisende partijen vorderen een verklaring voor recht dat de vordering van Hypinvest is verjaard, omdat zij stellen dat de verjaringstermijn van vijf jaar is verstreken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat Hypinvest de verjaring tijdig heeft gestuit door middel van schriftelijke aanmaningen en een exploot. De rechtbank overweegt dat de stuitingshandelingen, ondanks de betwisting van [eisende partij sub 1 c.s.], als geldig zijn aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de vordering van Hypinvest niet is verjaard en wijst de vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] af. Tevens wordt [eisende partij sub 1 c.s.] veroordeeld tot betaling van de proceskosten van Hypinvest, die zijn begroot op €1.872,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zaaknummer/rolnummer: C/09/639785/ HA ZA 22/1045
Vonnis van 18 oktober 2023
inzake

1.[eisende partij sub 1] te [plaats 1] , [land 1] ,

2 [eisende partij sub 2]te [plaats 1] , [land 1] ,
eisende partijen,
advocaat: mr. S.N. Peijnenburg te Purmerend,
tegen:
HYPINVEST B.Vte Den Haag ,
gedaagde,
advocaat: mr. E.H.J. Slager te Amsterdam.
Eisende partijen worden hierna samen [eisende partij sub 1 c.s.] (in mannelijk enkelvoud) genoemd, gedaagde wordt hierna Hypinvest genoemd.

1.De procedure

1.1.
In deze zaak is op 22 februari 2023 een vonnis in incident gewezen. Bij tussenvonnis van 28 juni 2023 is een mondelinge behandeling bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 september 2023. In het rechtbankdossier bevinden zich de aantekeningen die de griffier tijdens de zitting heeft gemaakt.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis in de hoofdzaak zal worden uitgesproken.
1.4.
Bij vonnis in incident van 22 februari 2023 zijn de incidentele vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] afgewezen. Deze vorderingen zagen kort gezegd op schorsing van de tenuitvoerlegging van de notariële hypotheekakte door Hypinvest , zodat geen inhoudingen meer worden gedaan op de pensioenuitkering van [eisende partij sub 1 c.s.] . In het vonnis in incident heeft de rechtbank overwogen dat de Nederlandse rechter bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen en dat de rechtsverhouding van partijen wordt beoordeeld naar Nederlands recht, zodat hiervan ook voor dit vonnis zal worden uitgegaan.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
Hypinvest heeft in 2005 een hypothecaire geldlening verstrekt aan [eisende partij sub 1 c.s.] voor de aankoop van een woning in [plaats 2] (hierna: de woning). De woning is in 2015 verkocht (en in 2016 geleverd) met een restschuld van €107.602,14. Op 2 augustus 2022 is op verzoek van Hypinvest ten laste van de [eisende partij sub 1] executoriaal derdenbeslag gelegd onder Stichting [Pensioenfonds] , op (een deel van) de pensioenuitkering van de [eisende partij sub 1] .
2.2.
[eisende partij sub 1 c.s.] vordert een verklaring voor recht dat de vordering van Hypinvest tot betaling van de restschuld, is verjaard en dat deze verjaring terugwerkt tot het moment dat een beroep op verjaring is gedaan op 12 september 2022, zodat het beslag vanaf die datum zonder recht of titel is voortgezet. [eisende partij sub 1 c.s.] verzoekt Hypinvest te veroordelen tot staking van de executie, opheffing van het beslag en terugbetaling van alle inhoudingen na 12 september 2022 aan [eisende partij sub 1 c.s.] , op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat Hypinvest daarmee in gebreke blijft.
De vordering van Hypinvest is niet verjaard
Juridisch kader
2.3.
Partijen zijn het erover eens dat voor de vordering van Hypinvest sprake is van een verjaringstermijn van vijf jaar. De verjaring kan worden gestuit door een schriftelijke aanmaning of een schriftelijke mededeling waarin Hypinvest zich ondubbelzinnig haar recht op nakoming voorbehoudt (artikel 3:317 lid 1 BW). Door stuiting van de verjaring begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen (artikel 3:319 lid 1 BW). Stuiting kan ook bij deurwaardersexploot (artikel 3:37 lid 2 BW). Ten aanzien van een exploot dat niet een te voeren of aanhangige procedure betreft, vindt betekening plaats aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij de rechtbank Den Haag, indien geen bekende woonplaats of werkelijk verblijf in Nederland bekend is.
2.4.
Een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring moet, om haar werking te hebben, die persoon hebben bereikt (artikel 3:37 lid 3 BW). Hierbij geldt als uitgangspunt dat een verklaring de geadresseerde heeft bereikt als zij door hem is ontvangen. Indien de ontvangst wordt betwist, is het in beginsel aan de afzender om te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit volgt dat verzending plaatsvond aan een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde daar kon worden bereikt, en dat de verklaring daar is aangekomen. Als adres kan worden aangemerkt het adres waarvan de afzender op grond van verklaringen of gedragingen van de geadresseerde mocht aannemen dat deze aldaar door hem kon worden bereikt, bijvoorbeeld een postbus, e-mailadres of ander adres dat bij recente contacten tussen partijen door de geadresseerde is gebruikt (aldus de Hoge Raad op 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4104). Artikel 3:37 lid 3 BW bepaalt verder dat een verklaring die de geadresseerde niet of niet tijdig heeft bereikt ook werking heeft indien het niet of niet tijdig bereiken het gevolg is van zijn eigen handeling, of van andere omstandigheden die hem betreffen en die rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt.
Voor de beoordeling relevante feiten
2.5.
Hypinvest wil betaling van haar vordering, die is ontstaan na levering van de woning op 22 januari 2016. Partijen zijn het erover eens dat de verjaringstermijn van vijf jaar in ieder geval op die datum is aangevangen. De vraag is of Hypinvest de verjaring vervolgens tijdig heeft gestuit. Voor de beoordeling van die vraag zijn de volgende feiten relevant:
  • Op 21 mei 2015 heeft Wooncollect, die bij de verkoop van de woning optrad voor Hypinvest , [eisende partij sub 1 c.s.] aangeschreven op het adres [adres] te [plaats 2] . Wooncollect heeft [eisende partij sub 1 c.s.] verzocht het meegestuurde formulier volledig in te vullen en te retourneren. Dat heeft [eisende partij sub 1 c.s.] gedaan en hij heeft op het formulier vermeld dat hij geen nieuw adres heeft.
  • Op 23 november 2015 is de koopovereenkomst voor de woning getekend. Daarin is geen adres van [eisende partij sub 1 c.s.] opgenomen.
  • In januari 2016 zijn diverse e-mails gewisseld tussen [eisende partij sub 1 c.s.] , de makelaar en Wooncollect. [eisende partij sub 1 c.s.] heeft in één van deze e-mails geschreven: “
  • Op 23 mei 2016 heeft de deurwaarder, namens Hypinvest , per e-mail een brief gestuurd aan [eisende partij sub 1 c.s.] , met vermelding van de restschuld en het verzoek om tot betaling over te gaan, dan wel een betalingsvoorstel te doen.
  • Op 15 juni 2016 is [eisende partij sub 1 c.s.] door de deurwaarder per e-mail gesommeerd om binnen veertien dagen te betalen.
  • Op 18 juli 2016 is een bevel tot betaling ter attentie van [eisende partij sub 1 c.s.] openbaar betekend.
  • In de jaren 2017 t/m 2020 is er geen contact geweest tussen partijen.
  • Op 10 maart 2021 is een bevel tot betaling, opgenomen in een stuitingsexploot, ter attentie van [eisende partij sub 1 c.s.] openbaar betekend.
Stellingen [eisende partij sub 1 c.s.]
2.6.
stelt dat de vordering van Hypinvest is verjaard en voert daartoe aan dat Hypinvest niet of anders niet op de juiste manier de verjaring van haar vordering heeft gestuit. De e-mails die Hypinvest in mei en juni 2016 heeft gestuurd, heeft [eisende partij sub 1 c.s.] niet ontvangen. Vervolgens heeft [eisende partij sub 1 c.s.] in september 2022 geconstateerd dat hij minder pensioen ontvangt. Tussen 2016 en 2022 zit meer dan vijf jaar, zodat de vordering is verjaard. De openbare betekeningen van Hypinvest in 2016 en 2021 zijn onvoldoende voor stuiting van de verjaring, omdat Hypinvest beschikte over e-mailadressen, een telefoonnummer en een postadres van [eisende partij sub 1 c.s.] , zodat Hypinvest niet mocht kiezen voor openbare betekening. [eisende partij sub 1 c.s.] stelt dat bij Hypinvest bekend was dat – tot op de dag van vandaag – haar postadres het adres [adres] te [plaats 2] is; het adres van [X] Alle betrokken partijen zijn geïnformeerd over dit postadres en hebben dit ook daadwerkelijk gebruikt. [eisende partij sub 1 c.s.] onderbouwt deze stelling met correspondentie uit de periode 2008-2012 van verschillende partijen (o.a. gemeente [plaats 2] , waterschap, energieleverancier) aan [eisende partij sub 1 c.s.] op dat adres. Hypinvest gebruikte dit adres ook, getuige de brief van 21 mei 2015.
2.7.
[eisende partij sub 1 c.s.] doet ook een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1052) waarin het volgende is overwogen. De kans dat een persoon zonder bekende woon- of verblijfplaats daadwerkelijk kennisneemt van een exploot dat aan hem is uitgebracht door openbare betekening, is in de praktijk zeer klein. Op basis van de Wet Basisregistratie Personen (hierna: Wet BRP) is iedere ingezetene die niet op een woonadres is ingeschreven, verplicht zich te laten inschrijven op een briefadres. Betekening aan een briefadres, opgenomen in de BRP, biedt een betere waarborg dan openbare betekening. Omdat van een briefadres slechts sprake kan zijn in de gevallen dat de keuze daarvoor verplicht is dan wel dat de wet die keuze mogelijk maakt, moet een briefadres aangemerkt worden als een gekozen woonplaats in de zin van artikel 1:15 BW. In dat geval is er geen sprake van een onbekende woonplaats of onbekende verblijfplaats als bedoeld in artikel 54 lid 2 Rv. Betekening moet dan aan het briefadres plaatsvinden en niet openbaar. Dit geldt niet indien de deurwaarder moet aannemen dat het briefadres niet (meer) juist is en de stukken de betrokkene niet zullen bereiken bij betekening aan het briefadres.
Stellingen Hypinvest
2.8.
Het is aan Hypinvest om te stellen en zo nodig te bewijzen dat zij de verjaring van haar vordering tijdig en op de juiste wijze heeft gestuit. Zij moet stellen en zo nodig bewijzen dat [eisende partij sub 1 c.s.] de schriftelijke mededelingen (stuitingshandelingen) heeft ontvangen of dat deze mededelingen, ondanks dat [eisende partij sub 1 c.s.] ze niet heeft ontvangen, desondanks werking hebben (artikel 3:37 lid 3 BW). Hypinvest voert daartoe het volgende aan:
  • Het adres [adres] is nooit door [eisende partij sub 1 c.s.] zelf doorgegeven, maar door een assurantietussenpersoon. Uit de door [eisende partij sub 1 c.s.] overgelegde stukken van verschillende afzenders, gericht aan de [adres] , kan niet worden afgeleid dat er na februari 2012 nog gebruik werd gemaakt van dat adres.
  • In de bijlage bij de brief van 21 mei 2015 geeft [eisende partij sub 1 c.s.] duidelijk aan geen (nieuw) adres te hebben. Ook bij de verkoop van de woning is geen adres doorgegeven.
  • In 2016 verzoekt [eisende partij sub 1 c.s.] zelf uitdrukkelijk om alleen te communiceren per e-mail, omdat hij geen adres heeft.
  • Op de e-mail van 23 mei 2016 aan [eisende partij sub 1 c.s.] kwam geen reactie. De deurwaarder heeft toen geprobeerd [eisende partij sub 1 c.s.] telefonisch te bereiken, op 1 en 10 juni 2016. Er werd niet opgenomen. Op 15 juni 2016 is per e-mail nogmaals gesommeerd. De e-mails van 23 mei en 15 juni 2016 aan [eisende partij sub 1 c.s.] zijn succesvol verzonden. Hypinvest heeft ter onderbouwing daarvan de automatische blind copy (BCC) e-mails aan de deurwaarder zelf als productie overgelegd. Er zijn voorts geen zogeheten ‘bounce’ meldingen ontvangen na verzending van de e-mails. De deurwaarder zou een dergelijke bounce-melding hebben ontvangen als er bij de aflevering op het e-mailadres van de geadresseerde iets is misgegaan.
  • [eisende partij sub 1 c.s.] heeft geen in de BRP ingeschreven briefadres. In de BRP is opgenomen dat [eisende partij sub 1 c.s.] op 20 juli 2006 is vertrokken naar [land 2] , met vermelding van een adres in [land 2] . Aangezien bekend was dat [eisende partij sub 1 c.s.] niet meer in [land 2] woonde, was er geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland of in het buitenland. Omdat op de eerdere e-mailberichten bovendien niet is gereageerd door [eisende partij sub 1 c.s.] , is in 2021 terecht gekozen voor openbare betekening conform artikel 54 Rv, aldus Hypinvest .
Beoordeling
2.9.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de vordering van Hypinvest op [eisende partij sub 1 c.s.] niet verjaard is. Hypinvest heeft namelijk, ook in reactie op de betwisting door [eisende partij sub 1 c.s.] , voldoende gemotiveerd gesteld dat zij de verjaring van haar vordering tijdig en op de juiste manier heeft gestuit. In 2016 is de verjaring gestuit met de e-mails van 23 mei en 15 juni 2016. Niet in geschil is dat deze e-mails inhoudelijk zijn aan te merken als stuitingshandelingen in de zin van artikel 3:317 BW, omdat Hypinvest zich daarin voldoende duidelijk het recht op nakoming voorbehoudt. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of deze stuitingshandeling [eisende partij sub 1 c.s.] heeft bereikt. Vaststaat dat deze e-mails zijn verzonden naar het e-mailadres [e-mailadres] , dat [eisende partij sub 1 c.s.] tot een half jaar geleden nog gebruikte, zoals hij heeft verklaard ter zitting. Hypinvest mocht op basis van de eerdere communicatie tussen partijen aannemen dat [eisende partij sub 1 c.s.] op dat e-mailadres kon worden bereikt. Hypinvest heeft ook voldoende onderbouwd gesteld dat [eisende partij sub 1 c.s.] de e-mails moet hebben ontvangen. Dat [eisende partij sub 1 c.s.] desondanks geen kennis heeft genomen van de e-mails, zoals hij aanvoert, bijvoorbeeld omdat deze in zijn spam-box terecht zijn gekomen, dient voor zijn rekening en risico te blijven. De rechtbank volgt [eisende partij sub 1 c.s.] niet in zijn stelling dat Hypinvest op dat moment (ook) had moeten kiezen voor betekening aan het adres [adres] . [eisende partij sub 1 c.s.] had immers zelf in 2016 verzocht om in het vervolg per e-mail te communiceren. Hypinvest had bovendien geen aanwijzingen dat het adres [adres] nog gebruikt werd en dat [eisende partij sub 1 c.s.] daar kon worden bereikt. [eisende partij sub 1 c.s.] heeft voor of bij de verkoop van de woning, noch op enig moment daarna, dit adres dan wel een (nieuw) (post)adres doorgegeven. Ten aanzien van het formulier bij de brief van 21 mei 2015, waarop geen nieuw adres staat, geldt dat Wooncollect (namens Hypinvest ) heeft verzocht het formulier volledig in te vullen en te retourneren. De stelling van [eisende partij sub 1 c.s.] dat het formulier niet klopte, baat hem dus niet, omdat hij zelf verantwoordelijk was voor aanpassing van de informatie op het formulier.
2.10.
Zowel na het bericht van 23 mei 2016 als na het bericht van 15 juni 2016 is een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar gaan lopen. Op 18 juli 2016 is vervolgens nog openbaar betekend. Zoals hierna wordt overwogen voldeed ook deze openbare betekening voor stuiting van de verjaring van de vordering van Hypinvest .
2.11.
De verjaring is vervolgens weer tijdig door Hypinvest gestuit met het openbare exploot van 10 maart 2021. Uit het in 2.7 aangehaalde arrest van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat openbare betekening een uiterst middel is, omdat hiervan minder snel kennis wordt genomen. In de gegeven omstandigheden was openbare betekening echter geoorloofd. De overweging dat betekening op een briefadres de voorkeur moet krijgen boven openbare betekening geldt, zoals Hypinvest terecht aanvoert, alleen in geval van een in de BRP ingeschreven postadres. Daar is hier geen sprake van. [eisende partij sub 1 c.s.] voert aan dat hij tot recentelijk niet wist dat het adres [adres] niet was ingeschreven in de BRP, maar dit dient voor zijn rekening te blijven. Van Hypinvest kon, ook gelet op wat hiervoor is overwogen, niet worden verwacht dat de stuiting werd gericht aan het adres [adres] . De door Hypinvest ingeschakelde deurwaarder heeft de BRP gecontroleerd en geconstateerd dat alleen een adres in [land 2] was opgenomen, waarvan bekend was dat [eisende partij sub 1 c.s.] daar niet kon worden bereikt. Op de e-mails in 2016 is niet gereageerd door [eisende partij sub 1 c.s.] . In 2021 was er (ook) geen sprake van een bekend adres of (ander) e-mailadres waarvan Hypinvest redelijkerwijs kon of moest aannemen dat [eisende partij sub 1 c.s.] daar kon worden bereikt. Hypinvest heeft daarom gerechtvaardigd gekozen voor openbare betekening, waarmee de verjaring van de vordering van Hypinvest op de juiste wijze is gestuit.
2.12.
De slotsom is dat de vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] worden afgewezen.
[eisende partij sub 1 c.s.] moet de proceskosten van Hypinvest betalen
2.13.
De proceskosten komen voor rekening van [eisende partij sub 1 c.s.] , omdat hij in het ongelijk wordt gesteld. Aan de kant van Hypinvest worden de proceskosten begroot op € 676,- voor het griffierecht en € 1.196,- voor het salaris van de advocaat (2 punten tegen het tarief van € 598,-). Samen is dat € 1.872,-.
2.14.
Onder de proceskosten vallen ook de nakosten, begroot volgens de gebruikelijke forfaitaire tarieven van het Liquidatietarief Civiel, dat is nu € 173 aan salaris en daar komen in geval van betekening van het vonnis € 90 en de deurwaarderskosten van het exploot bij.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst de vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] af;
3.2.
veroordeelt [eisende partij sub 1 c.s.] tot betaling van de proceskosten van Hypinvest , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.872,-;
3.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de in 3.2 opgenomen proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Boogers, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2023.