ECLI:NL:HR:2019:1052

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 juni 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
18/05097
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Prejudiciële beslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële vragen over de betekening van exploten aan een briefadres in de basisregistratie personen

In deze prejudiciële procedure heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag of een deurwaarder een exploot kan en moet uitbrengen aan een in de basisregistratie personen (BRP) opgenomen briefadres in plaats van openbaar te betekenen. De zaak betreft een vordering van de Onderlinge Waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar U.A. tegen een gedaagde zonder bekende woon- of verblijfplaats. De kantonrechter te Rotterdam heeft op 6 december 2018 prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld, die betrekking hebben op de rechtsgeldigheid van de betekening van de dagvaarding aan het briefadres van de gedaagde.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de wetgeving omtrent de BRP en de regels voor betekening van exploten aan personen zonder bekende woonplaats, zoals vastgelegd in de artikelen 45-47 Rv en 54 Rv, van belang zijn voor de beantwoording van de vragen. De Hoge Raad concludeert dat een briefadres in de BRP kan worden aangemerkt als gekozen woonplaats in de zin van artikel 1:15 BW, mits de keuze voor het briefadres verplicht is of de wet deze keuze mogelijk maakt. Dit betekent dat exploten aan het briefadres betekend moeten worden, en dat openbare betekening niet aan de orde is, tenzij de deurwaarder moet aannemen dat het briefadres niet (meer) juist is.

De Hoge Raad beantwoordt de prejudiciële vragen bevestigend, waarmee de deurwaarder de verplichting heeft om exploten aan het briefadres te betekenen. Deze beslissing biedt meer rechtszekerheid voor de betrokken partijen en waarborgt dat de gedaagde daadwerkelijk kennis kan nemen van de juridische stukken die aan hem zijn gericht.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer18/05097
Datum28 juni 2019
PREJUDICIËLE BESLISSING
In de zaak van
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ DSW ZORGVERZEKERAAR U.A.,
gevestigd te Schiedam,
EISERES in eerste aanleg,
hierna: DSW,
niet verschenen,
tegen
[gedaagde] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
GEDAAGDE in eerste aanleg,
hierna: [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het tussenvonnis in de zaak 7130149 \ CV EXPL 18-33355 van de kantonrechter te Rotterdam van 6 december 2018.
Bij dat tussenvonnis heeft de kantonrechter op de voet van art. 392 RV prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld.
DSW en [gedaagde] hebben geen schriftelijke opmerkingen als bedoeld in art. 393 lid 1 Rv ingediend. Na daartoe desgevraagd in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft mr. M.A.J.G. Janssen, advocaat bij de Hoge Raad, namens Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders op de voet van art. 393 lid 2 Rv schriftelijke opmerkingen ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot beantwoording van de prejudiciële vragen als voorgesteld onder 9.2, 9.4, 9.5, 9.6, 9.8 en 9.10 van die conclusie.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In deze prejudiciële procedure gaat het om de vraag of de deurwaarder een exploot dat is bestemd voor een natuurlijke persoon, kan en moet uitbrengen aan een in de basisregistratie personen (hierna: BRP) opgenomen briefadres. De vragen zien niet op het uitbrengen van exploten aan personen met een geheim adres. De Hoge Raad gaat daarom, anders dan de Advocaat-Generaal in de conclusie onder 6.1-6.33, op dat onderwerp niet in.
2.2
Bij de beantwoording van de prejudiciële vragen gaat de Hoge Raad uit van de volgende feiten:
(i) Bij dagvaarding van 3 mei 2018 heeft DSW gevorderd dat de rechtbank [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 265,50, vermeerderd met wettelijke rente.
(ii) Blijkens de dagvaarding heeft [gedaagde] geen bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland.
(iii) Uit de BRP blijkt dat [gedaagde] wel een bekend briefadres in [plaats] heeft.
(iv) De dagvaarding is op de voet van art. 54 lid 2 Rv betekend aan de officier van justitie bij de rechtbank te Rotterdam. Een uittreksel van dit exploot is op 9 mei 2018 bekendgemaakt in de Staatscourant. Een afschrift van dit exploot is verzonden naar het door [gedaagde] opgegeven briefadres.
(v) [gedaagde] is niet in het geding verschenen.
2.3
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis overwogen dat, voordat verstek kan worden verleend en de vordering kan worden beoordeeld, beoordeeld moet worden of de dagvaarding rechtsgeldig aan [gedaagde] is betekend. De kantonrechter heeft daartoe de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld:
“1. Geldt een door een persoon in de BRP opgegeven briefadres als gekozen woonplaats als bedoeld in artikel 1:15 BW?
2. Zo ja, dienen exploten op grond van artikel 46 Rv betekend te worden op dit adres?
3. Zo ja, maakt deze gekozen woonplaats ook (uitsluitend) de rechter van deze woonplaats bevoegd om kennis van het geschil te nemen zoals bedoeld in artikel 99 Rv?
4. Zo niet, is een openbare betekening van het exploot als bedoeld in artikel 54 lid 2 Rv voldoende of moeten en/of kunnen er bij een bekend briefadres en/of andere bekende gegevens (zoals bijvoorbeeld een e-mailadres) nadere eisen worden gesteld?”

3.Beantwoording van de prejudiciële vragen

Betekening van exploten

3.1
Art. 45 lid 3, aanhef en onder d, Rv bepaalt, voor zover in deze prejudiciële zaak van belang, dat een exploot de naam en de woonplaats vermeldt van degene voor wie het is bestemd. Ingevolge de art. 46 en 47 Rv wordt een exploot uitgebracht aan de woonplaats van degene voor wie het is bestemd. Volgens art. 1:10 lid 1 BW bevindt de woonplaats van een natuurlijke persoon zich te zijner woonstede, dat wil zeggen daar waar hij daadwerkelijk woont, en bij gebreke van een woonstede, ter plaatse van zijn werkelijk verblijf.
3.2
Art. 1:15 BW maakt het in bepaalde gevallen mogelijk een andere woonplaats dan de werkelijke te kiezen, te weten:
i. i) wanneer de wet daartoe verplicht, of
ii) wanneer de woonplaatskeuze:
a) bij schriftelijk of elektronisch aangegane overeenkomst voor een of meer bepaalde rechtshandelingen of rechtsbetrekkingen geschiedt, en
b) voor de gekozen woonplaats een redelijk belang aanwezig is.
Voor de toepassing van art. 46 lid 1 Rv geldt de op de voet van art. 1:15 BW gekozen woonplaats als de woonplaats. [1] De rechter van de gekozen woonplaats is in dat geval de bevoegde rechter als bedoeld in art. 99 lid 1 Rv.
3.3
Art. 54 Rv bevat regels voor de betekening van exploten aan personen die geen bekende woonplaats in Nederland hebben. Betekening aan die personen geschiedt ter plaatse van hun werkelijk verblijf (art. 54 lid 1 Rv). Indien zowel de woonplaats als het werkelijk verblijf in of buiten Nederland onbekend is, wordt betekend aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht waar de zaak moet dienen of dient (art. 54 lid 2 Rv; hierna ook: openbare betekening). In geval van openbare betekening wordt zo spoedig mogelijk een uittreksel van het exploot bekendgemaakt in de Staatscourant onder vermelding van naam en kantooradres van de deurwaarder of advocaat van wie afschrift van het exploot kan worden verkregen.
Briefadres
3.4
De Wet Basisregistratie Personen (hierna: Wet BRP) verplicht iedere ingezetene die niet reeds op zijn woonadres in de BRP is ingeschreven, zich te laten inschrijven op zijn woonadres of, bij ontbreken daarvan, op een briefadres (art. 2.4, 2.38 lid 1 en art. 2.39 lid 3 Wet BRP). Het briefadres wordt omschreven als het adres waar geschriften die bestemd zijn voor de betrokkene (de briefadreshouder) in ontvangst worden genomen (art. 1.1, onder p, Wet BRP). In de circulaire ‘BRP en briefadres’ van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uit 2016 is het begrip “briefadres” als volgt omschreven:
“Een briefadres is een adres waar door de overheid verzonden stukken voor een persoon in ontvangst word[en] genomen. Het moet een bestaand adres zijn van een natuurlijk persoon of een instelling, de zogeheten briefadresgever. De briefadresgever moet ervoor zorgen dat post van de overheid (brieven of andere stukken, zoals een belastingformulier, stempas of dagvaarding) de persoon in kwestie bereiken. Op dit adres moet hij of zij namelijk altijd bereikbaar zijn voor de overheid en bovendien fysiek traceerbaar zijn. Daarom kan een briefadres nooit een postbus zijn.” [2]
3.5
Een ingezetene kan in beginsel alleen een briefadres in de BRP laten opnemen indien hij geen woonadres heeft (art. 2.23 Wet BRP). In dat geval is hij daartoe ook verplicht (art. 2.38 lid 1 en art. 2.39 lid 3 Wet BRP). Een gemeente is bevoegd ambtshalve een briefadres op te nemen indien een woonadres ontbreekt en de betrokkene geen aangifte doet van een briefadres. Daarvoor is de instemming van de briefadresgever vereist (art. 2.23 lid 2 Wet BRP). In enkele uitzonderingsgevallen kan een ingezetene die wel over een woonadres beschikt, ervoor kiezen om in plaats daarvan een briefadres te laten registreren (art. 2.40 en art. 2.41 Wet BRP). Dit betreft personen die hun woonadres hebben in een instelling die is aangewezen op grond van art. 2.40 lid 3 of lid 4 Wet BRP, zoals een gevangenis of een psychiatrische inrichting, alsmede personen ten aanzien van wie het om veiligheidsredenen onwenselijk is dat hun woonadres wordt opgenomen in de BRP, zoals bedreigde personen. Daarnaast kunnen zeevarenden een briefadres hebben (art. 2.43 Wet BRP in verbinding met art. 29 lid 2 Besluit BRP [3] ).
3.6
Art. 2.42 Wet BRP bepaalt dat als briefadresgever slechts kan worden gekozen een natuurlijke persoon die als ingezetene is ingeschreven of een door het college van burgemeester en wethouders voor zijn gemeente als zodanig aangewezen rechtspersoon met zetel in Nederland. De hiervoor in 3.4 genoemde circulaire ‘BRP en briefadres’ geeft aanbevelingen voor werkafspraken die de gemeenten met als briefadresgever aangewezen instellingen kunnen maken, die kennelijk mede beogen zoveel mogelijk te bevorderen dat stukken de briefadreshouder daadwerkelijk bereiken via het geregistreerde briefadres. Verder bepaalt art. 2.45 lid 2 Wet BRP dat bij de aangifte van een briefadres een schriftelijke verklaring van instemming van de briefadresgever moet worden gevoegd. Art. 2.45 Wet BRP verplicht de briefadresgever ervoor zorg te dragen dat voor de houder van het briefadres bestemde geschriften of inlichtingen daarover aan laatstgenoemde worden doorgegeven of meegedeeld (lid 3), en om op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, desgevraagd in persoon, ter zake van het briefadres de inlichtingen te verstrekken en de geschriften over te leggen die noodzakelijk zijn voor de bijhouding van de basisregistratie (lid 4). Bij overtreding van deze verplichtingen kan het college van burgemeester en wethouders aan de briefadresgever een bestuurlijke boete opleggen (art. 4.17, aanhef en onder a, Wet BRP).
3.7
De gerechtsdeurwaarder – tot wiens wettelijke taak behoort het uitbrengen van exploten van dagvaarding (art. 2 lid 1, aanhef en onder a, Gerechtsdeurwaarderswet) – is openbaar ambtenaar en bestuursorgaan in de zin van art. 1:1 Awb [4] . Als zodanig is de gerechtsdeurwaarder aan te merken als overheidsorgaan in de zin van art. 1.1, aanhef en onder t, 2° Wet BRP en heeft hij toegang tot de gegevens uit de BRP (art. 3.2 en art. 3.5 Wet BRP).
Betekening aan het briefadres
3.8
Zoals uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.31-3.35 is de kans dat een persoon zonder bekende woon- of verblijfplaats daadwerkelijk kennisneemt van een exploot dat aan hem is uitgebracht door openbare betekening, in de praktijk zeer klein. Het briefadres is, zoals blijkt uit het hiervoor in 3.4 en 3.5 overwogene, een adres dat juist wordt gekozen om daar geschriften in ontvangst te laten nemen. De Wet BRP bevat een aantal bepalingen (zie hiervoor in 3.6) die bevorderen dat de briefadreshouder ook daadwerkelijk via het briefadres kan worden bereikt. Betekening aan een briefadres biedt daarom een betere waarborg dan openbare betekening dat een exploot degene voor wie het bestemd is, daadwerkelijk bereikt. De gerechtsdeurwaarder heeft uit hoofde van zijn hoedanigheid en functie toegang tot de gegevens uit de BRP, waaronder een daarin opgenomen briefadres (zie hiervoor in 3.7). Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet BRP, zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.38, blijkt dat de wetgever ervan is uitgegaan dat op een briefadres een dagvaarding kan worden uitgebracht. Ook in de hiervoor in 3.4 geciteerde passage in de circulaire ‘BRP en briefadres’ wordt ervan uitgegaan dat aan het briefadres een dagvaarding kan worden uitgebracht.
3.9
Aangezien van een briefadres slechts sprake kan zijn in de gevallen dat de keuze daarvoor verplicht is, dan wel de wet die keuze mogelijk maakt (zie hiervoor in 3.5), moet, mede gelet op de hiervoor in 3.8 vermelde omstandigheid dat betekening op een briefadres effectiever is dan openbare betekening, voor de toepassing van de art. 45-47 Rv een briefadres worden aangemerkt als gekozen woonplaats in de zin van art. 1:15 BW. Dat betekent dat in dat geval geen sprake is van een onbekende woonplaats of onbekende werkelijke verblijfplaats als bedoeld in art. 54 lid 2 Rv, zodat exploten aan het briefadres betekend moeten worden en voor openbare betekening geen plaats is. Het voorgaande lijdt uitzondering indien de deurwaarder moet aannemen dat het briefadres niet (meer) juist is en de stukken de betrokkene niet zullen bereiken bij betekening aan het briefadres. In dat geval gelden de hiervoor in 3.1-3.3 genoemde betekeningsvoorschriften.
Indien degene voor wie het exploot is bestemd, voor een of meer bepaalde aangelegenheden een andere gekozen woonplaats in de zin van art. 1:15 BW heeft dan het briefadres, moet de deurwaarder exploten die verband houden met die aangelegenheden, betekenen aan die gekozen woonplaats en niet aan het briefadres.
De dagvaardingstermijn van ten minste een week, genoemd in art. 114 Rv, is ook bij betekening aan een briefadres van toepassing. Er is onvoldoende grond om af te wijken van de in de wet voorgeschreven termijn. Gelet op hetgeen is overwogen hiervoor in 3.2 (slot), is de rechter van de plaats van het briefadres als rechter van de gekozen woonplaats de bevoegde rechter als bedoeld in art. 99 lid 1 Rv.
3.1
Met het oog op de rechtszekerheid heeft hetgeen hiervoor in 3.9 is overwogen geen gevolgen voor de geldigheid van exploten die vóór 1 augustus 2019 openbaar zijn of zullen worden betekend.
3.11
De prejudiciële vragen 1-3 worden op grond van het voorgaande bevestigend beantwoord. Vraag 4 behoeft geen beantwoording meer.

4.Beslissing

De Hoge Raad beantwoordt de prejudiciële vragen 1-3 bevestigend.
Deze beslissing is gegeven door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, M.J. Kroeze en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
28 juni 2019.

Voetnoten

1.Parl. Gesch. Boek 1, p. 53.
2.Circulaire ‘BRP en briefadres’ van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 18 oktober 2016 (2016-0000656211), p. 2.
3.Besluit van 28 november 2013, Stb. 2013/493.
4.HR 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3192, rov. 3.5.1.