ECLI:NL:RBDHA:2023:15339

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.20795
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zwaar inreisverbod opgelegd aan eiser wegens gevaar voor de openbare orde na veroordeling voor opiumdelicten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een zwaar inreisverbod dat aan eiser is opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die een V-nummer heeft, heeft tegen het besluit van de staatssecretaris beroep ingesteld. Dit besluit, dat op 21 juni 2023 is genomen, houdt in dat eiser de Europese Unie onmiddellijk moet verlaten en dat hem een inreisverbod voor de duur van tien jaar is opgelegd. De staatssecretaris heeft gesteld dat eiser een actueel, werkelijk en voldoende ernstig gevaar voor de openbare orde vormt, wat door de rechtbank is bevestigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2019 betrokken was bij de organisatie van een transport van 658 kilo heroïne naar Nederland en dat hij op het moment van onderschepping bezig was met het uitladen van een partij van 169 kilo heroïne. Eiser is hiervoor op 11 mei 2021 door de rechtbank Overijssel veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, welke veroordeling op 26 mei 2021 onherroepelijk is geworden. Ondanks dat eiser is uitgezet naar zijn land van herkomst, heeft de rechtbank geoordeeld dat hij nog steeds procesbelang heeft, omdat hij in beroep is gegaan tegen het inreisverbod.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder zijn persoonlijke omstandigheden en de banden met zijn familie in Duitsland, niet overtuigend geacht. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat deze omstandigheden onvoldoende zijn om het inreisverbod te heroverwegen. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om het besluit van de staatssecretaris te vernietigen en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Er is geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20795

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: E. Boer).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd waarbij eiser is aangezegd dat hij de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten. Daarbij is een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij brief van 18 september 2023 is door de staatssecretaris bericht dat eiser is uitgezet naar het land van herkomst. Op 19 september 2023 is door de gemachtigde van eiser bericht dat eiser nog steeds procesbelang heeft. Op 22 september 2023 is partijen bericht dat zij binnen een week kunnen aangeven gehoord te willen worden en het onderzoek zal worden gesloten bij het uitblijven van een reactie. Omdat een reactie is uitgebleven, is het onderzoek nadien gesloten.

Overwegingen

1. Uit een vonnis van de rechtbank Overijssel van 11 mei 2021 blijkt dat eiser in 2019 samen met anderen een transport van 658 kilo heroïne naar Nederland heeft georganiseerd en dat hij op de dag dat dit transport door de Duitse autoriteiten werd onderschept bezig was met het uitladen van een partij van 169 kilo heroïne in Nederland. De rechtbank heeft een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren opgelegd. Deze veroordeling is op 26 mei 2021 onherroepelijk geworden.
2. De politie Noord-Nederland heeft eiser gehoord over het opleggen van een terugkeerbesluit en een inreisverbod en heeft daarop de staatssecretaris een voorstel gedaan om aan eiser een inreisverbod op te leggen. Eiser heeft op 12 april 2023 naar voren gebracht dat hij vier jaar vast zit, dat hij onschuldig is, dat zijn gezin in Turkije woont en dat hij na zijn detentie terug zal keren naar Turkije. Verder heeft hij naar voren gebracht sporadisch contact te hebben met familie in Duitsland.
Bestreden besluit
3. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris aan eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd, waarbij aan hem de vertrektermijn is onthouden. Daarnaast heeft de staatssecretaris een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaren opgelegd. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de Nederlandse samenleving vormt. De bescherming van de openbare orde rechtvaardigt volgens de staatssecretaris dat hij het eiser onmogelijk maakt om opnieuw opiumdelicten binnen het grondgebied van Nederland en/of de Europese Unie te plegen. In de door eiser gestelde persoonlijke omstandigheden wordt geen aanleiding gezien om het terugkeerbesluit of inreisverbod achterwege te laten.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank ziet op basis van de beschikbaar gestelde stukken geen aanleiding om vanwege het vertrek van eiser naar het land van herkomst geen procesbelang meer aan te nemen (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4014). De beroepsgronden van eiser worden hierna besproken.
5. De rechtbank stelt vast dat de gronden zich richten tegen het opgelegde inreisverbod.
5.1.
In artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is bepaald dat de minister een inreisverbod uitvaardigt tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid. Op grond van artikel 6.5a, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) bedraagt de duur van het inreisverbod ten hoogste tien jaren, indien het betreft een vreemdeling die een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde of de openbare veiligheid. Deze ernstige bedreiging kan onder meer blijken uit een veroordeling naar aanleiding van een opiumdelict. Van dat laatste is hier sprake.
5.2.
In punt 50 van het arrest van 11 juni 2015, Z.Zh en I.O., ECLI:EU:C:2015:377, overweegt het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) dat bij de toepassing van het begrip "gevaar voor de openbare orde" per geval moet worden beoordeeld of de persoonlijke gedragingen van de derdelander een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde vormen. In punt 65 overweegt het Hof dat bij de beoordeling of een derdelander een gevaar voor de openbare orde vormt, naast de verdenking of veroordeling van een als misdrijf strafbaar gesteld feit, ook de aard en de ernst van dat feit en het tijdsverloop sinds dat feit van belang kunnen zijn. In punt 58 van het arrest van 2 mei 2018, K. en H.F., ECLI:EU:C:2018:296, overweegt het Hof dat de uitzonderlijke ernst van de betrokken handelingen ook na lang tijdsverloop het voortbestaan van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving kan meebrengen. In punt 60 van dat arrest overweegt het Hof dat gedrag van de betrokkene dat ervan getuigt dat hij nog steeds een houding aanneemt die de in de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde fundamentele waarden als de menselijke waardigheid en de mensenrechten aantast, op zichzelf een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving kan opleveren (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2452).
5.3.
Met betrekking tot de stelling dat de staatssecretaris niet is ingegaan op de rol van eiser, zij opgemerkt dat deze mede is afgeleid uit de bewezenverklaring in het vonnis van de rechtbank Overijssel van 11 mei 2021. Daarbij is ook de lange duur van de aan eiser opgelegde gevangenisstraf (van zes jaar) betrokken. De ernst van de gepleegde feiten rechtvaardigt volgens het vonnis van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het vonnis waarin de rol van eiser is beschreven en de straf is gemotiveerd, bevindt zich in het dossier. Voor zover het gaat om de actualiteit van het gevaar voor de openbare orde is betrokken dat de veroordeling van eiser op 26 mei 2021 onherroepelijk is geworden en dat hij nog steeds in detentie verblijft vanwege deze feiten. De staatssecretaris is niet gebleken van omstandigheden waaruit zou blijken dat het gevaar voor de openbare orde is gewijzigd. In beroep zijn geen gronden gericht tegen de overweging van de staatssecretaris dat het zeer zorgelijk is dat eiser zijn betrokkenheid bij de misdrijven ontkent en geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen en de ontwrichtende werking van zijn handelen op de maatschappij. Waarom zijn handelen
zo’n ontwrichtende werking heeft is van een uitgebreide toelichting voorzien.
De staatssecretaris stelt -onder de gegeven omstandigheden- niet ten onrechte dat eiser een actueel, werkelijk en voldoende ernstig gevaar voor de openbare orde vormt.
5.4.
Eiser heeft in het kader van zijn persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht dat hij vrienden in Nederland heeft en dat in Duitsland familie van hem woont.
De staatssecretaris heeft overwogen dat deze banden niet met bewijsstukken zijn onderbouwd. Verder is in het bestreden besluit uiteengezet waarom de gestelde banden ook overigens van onvoldoende gewicht zijn om geen inreisverbod -van tien jaar- uit te vaardigen. Eiser heeft in beroep geen gronden aangevoerd die kunnen afdoen aan de door de staatssecretaris gegeven motivering.
5.5.
Alles overziend ziet de rechtbank in hetgeen in beroep is aangevoerd geen grond gelegen voor vernietiging van het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep van eiser is ongegrond.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.