ECLI:NL:RBDHA:2023:15220

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
SGR 23/899
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetalingsverplichting van eiser op basis van WAO toeslag vastgesteld door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen een besluit van het UWV. Eiser, die een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), was het niet eens met de vaststelling van het UWV dat hij vanaf 1 september 2022 maandelijks een bedrag van € 138,00 moest terugbetalen. Dit besluit was gebaseerd op de inkomsten van de partner van eiser, die volgens het UWV vanaf 1 november 2021 inkomsten ontving van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Eiser stelde dat er geen sprake was van extra inkomen van zijn partner en dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met zijn financiële situatie.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht was uitgegaan van de gegevens in de polisadministratie en dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat deze gegevens onjuist waren. Daarnaast werd vastgesteld dat het UWV wel degelijk rekening had gehouden met de financiële draagkracht van eiser, aangezien de beslagvrije voet was berekend en vastgesteld op € 1.038,00 netto per maand. De rechtbank concludeerde dat het UWV op juiste wijze had gehandeld door de terugbetalingsverplichting vast te stellen en dat eiser op de hoogte was gesteld van zijn betalingsverplichtingen sinds 2013.

De uitspraak benadrukt het belang van de gegevens in de polisadministratie en de verantwoordelijkheid van de eiser om zijn stellingen te onderbouwen. Eiser kreeg geen gelijk in zijn beroep, wat betekent dat hij de kosten van het griffierecht niet vergoed krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/899

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).

Inleiding

Met het besluit van 8 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft het UWV het termijnbedrag dat eiser vanaf 1 september 2022 moet gaan betalen vastgesteld op € 138,00 per maand.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 29 december 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser ontving een uitkering met toeslag op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Per besluit van 12 maart 2013 heeft het UWV de toeslag beëindigd met ingang van 22 maart 2012, omdat eiser toen geen kind meer verzorgde die jonger was dan 12 jaar. Het UWV heeft in datzelfde besluit medegedeeld dat eiser het bedrag dat hij aan toeslag heeft ontvangen over de periode van 22 maart 2012 tot en met 28 februari 2013, een brutobedrag van € 4.155,59, moet terugbetalen. Dit besluit staat rechtens vast.
2. Eiser is bij besluiten van 23 juli 2014, 7 juli 2016 (vanaf dit besluit gaat het nog om een openstaand bedrag van € 3.822,99), 27 september 2017, 21 november 2018, 29 november 2018, 2 september 2019, 22 oktober 2020 en 23 november 2021 geïnformeerd over zijn betalingsverplichting. Via deze besluiten is meermaals aan hem medegedeeld dat hij het openstaande bedrag nog niet hoefde terug te betalen, omdat het bedrag dat hij nodig had voor zijn maandelijkse lasten hoger was dan zijn netto-inkomen. Ook deze besluiten staan rechtens vast.
3. Het UWV heeft vervolgens de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

4. Volgens het UWV is uit de controle in augustus 2022 gebleken dat de partner van eiser een inkomen had, waarop het termijnbedrag is vastgesteld op € 138,00 per maand. Uit de stukken, en in het bijzonder uit de polisadministratie, blijkt namelijk dat de partner van eiser vanaf 1 november 2021 inkomsten ontvangt van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Dit inkomen moet betrokken worden bij de berekening van de aflossingscapaciteit van eiser. De gegevens uit de polisadministratie zijn hierbij doorslaggevend. Bij de vaststelling van de aflossingscapaciteit is rekening gehouden met de financiële situatie van eiser. Het UWV vindt daarom dat eiser het bedrag van € 138,00 vanaf 1 september 2022 maandelijks moet terugbetalen.
5. Het door eiser gedane verzoek om kwijtschelding heeft het UWV onder de aandacht gebracht bij de primaire afdeling.

Wat vindt eiser

6. Eiser is het niet eens met het UWV. Hij stelt dat er geen sprake is van extra inkomen van zijn partner. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij naar een kopie van zijn belastingaangifte over 2021 die hij in bezwaar heeft overgelegd, waaruit zou blijken dat zijn partner geen inkomsten heeft. Daarnaast vindt eiser dat er op geen enkele manier rekening is gehouden met zijn financiële draagkracht/beslagvrije voet. Ten slotte vindt eiser dat het UWV deze situatie zelf heeft veroorzaakt, omdat hij niet kon weten dat hij te veel uitkering heeft ontvangen en het UWV in de tussenliggende jaren nooit aan de bel heeft betrokken.

Wat vindt de rechtbank

7. De vraag is of het UWV terecht heeft besloten dat eiser vanaf 1 september 2022 maandelijks een bedrag van € 138,00 moet terugbetalen. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht.
8. De rechtbank vindt dat het UWV dit terecht besloten heeft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Gegevens polisadministratie
9. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] dat het UWV in beginsel mag uitgaan van de gegevens die in de polisadministratie zijn opgenomen. Dit is alleen anders als degene die wil dat afgeweken wordt van de polisadministratie aantoont dat die gegevens niet juist zijn. Eiser heeft zijn stelling onvoldoende onderbouwd door te verwijzen naar een kopie van zijn aangifte inkomstenbelasting 2021. Dit betreft immers een door eiser zelf ingevulde aangifte, die hij bovendien alleen voor zichzelf heeft gedaan. Eiser heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de door het UWV gebruikte gegevens onjuist zijn en dat zijn partner geen inkomsten had. Dit betekent dat het UWV bij de vaststelling van de betalingstermijn van eiser zich terecht heeft gebaseerd op de gegevens uit de polisadministratie.
Beslagvrije voet
10. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het UWV bij het vaststellen van de betalingstermijn geen rekening heeft gehouden met zijn financiële draagkracht/beslagvrije voet. Uit het primaire besluit blijkt dat het UWV hiermee rekening gehouden heeft, aangezien het UWV op 8 augustus 2022 de beslagvrije voet berekend heeft en vastgesteld heeft op € 1.038,00 netto per maand. Dit betekent dat ook deze grond niet slaagt.
Schuld van het UWV?
11. De rechtbank kan eiser ook niet volgen in zijn stelling dat deze situatie door toedoen van het UWV is veroorzaakt omdat eiser niet kon weten dat hij te veel uitkering heeft ontvangen. Zoals blijkt uit rechtsoverweging 1 van deze uitspraak staat het besluit van 12 maart 2013 rechtens vast. Dit betekent dat de rechtbank geen oordeel kan geven over het feit dat eiser de te veel betaalde uitkering moet terugbetalen. De rechter kan alleen een oordeel geven over wat is bepaald in het bestreden besluit, namelijk de aflossingsverplichting van € 138,00 per maand. De rechtbank heeft hierboven uiteengezet dat zij de motivering van het UWV kan volgen. Daarbij heeft het UWV, zoals blijkt uit rechtsoverweging 2 van deze uitspraak, eiser steeds geïnformeerd over de terugbetalingsverplichting sinds het ontstaan hiervan in 2013.

Conclusie en gevolgen

12. Het UWV heeft terecht vastgesteld dat eiser vanaf 1 september 2022 maandelijks een bedrag van € 138,00 moet terugbetalen.
13. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, wordt het door hem betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 oktober 2023 door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G.M. Koning, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 19 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2789; 1 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2679 en 29 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1014.