ECLI:NL:RBDHA:2023:15145

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.11512
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de meerderjarigheid van een asielzoeker na twijfel over de opgegeven leeftijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de meerderjarigheid van een asielzoeker. De eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, stelde geboren te zijn in 2006 en dus minderjarig te zijn. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft echter de geboortedatum 2003 vastgesteld, wat betekent dat eiser als meerderjarig werd beschouwd. De rechtbank moest beoordelen of deze beslissing terecht was, gezien de twijfels die waren gerezen over de leeftijd van eiser tijdens de leeftijdsschouw door de AVIM en de IND.

De rechtbank constateerde dat de schouwen onvoldoende inzichtelijk en concludent waren. Er ontbrak een duidelijke uitleg over de betekenis van de lichamelijke kenmerken die waren geconstateerd en de signalen die tot twijfel leidden. Ondanks deze tekortkomingen oordeelde de rechtbank dat verweerder niet onterecht van de meerderjarigheid van eiser had mogen uitgaan, omdat de registratie in Duitsland, waar eiser ook stond ingeschreven, leidde tot de conclusie dat hij meerderjarig was. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de geregistreerde geboortedatum onjuist was.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, maar veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser, omdat er een motiveringsgebrek was vastgesteld in het bestreden besluit. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de beoordeling van de leeftijd van asielzoekers en de noodzaak voor een duidelijke motivering van besluiten door de overheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.11512

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. M.R. Verdoner),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Procesverloop

1. Bij besluit van 13 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
1.1.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.2.
Op 14 juli 2023 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het door eiser ingestelde beroep ook betrekking op dit aanvullende besluit.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, als tolk G. Ogbamichael en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

2. Tussen eiser en verweerder is in geschil of verweerder terecht aan eiser de geboortedatum [geboortedatum] 2003 heeft toegekend en van zijn meerderjarigheid is uitgegaan.
Procesbelang
3. De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of eiser procesbelang heeft bij het door hem ingestelde beroep. Om procesbelang te kunnen aannemen, dient beoordeeld te worden of eiser met het beroep in een gunstigere positie kan komen. Eiser heeft de door hem gevraagde asielvergunning gekregen, zodat hij in zoverre niet in een gunstigere positie kan komen. Eiser heeft echter aangevoerd dat hij procesbelang heeft bij de beoordeling van het beroep, omdat de vaststelling dat eiser bij zijn asielaanvraag minderjarig was van belang is bij een verzoek tot gezinshereniging. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij dit niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarmee inderdaad procesbelang heeft. Daarom gaat de rechtbank over tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Over de leeftijdsbepaling
4. Eiser heeft op 1 mei 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend en daarbij gesteld geboren te zijn op [geboortedatum] 2006. Daarmee zou hij op dat moment minderjarig zijn. Verweerder heeft eiser bij zijn aanmelding aangemerkt als een alleenstaande minderjarige vreemdeling en geconstateerd dat eiser geen documenten kon overleggen waarmee hij zijn minderjarigheid kon aantonen. Verweerder heeft daarop besloten de leeftijd van eiser te schouwen.
5. Eiser heeft na zijn binnenkomst op 1 mei 2022 een identificerend gesprek gehad met twee medewerkers van de AVIM [1] . Daarbij heeft een eerste schouw plaatsgevonden. Uit het bijbehorende proces-verbaal blijkt dat de medewerkers van de AVIM hebben geconstateerd dat eiser opvallende kraaienpoten/rimpels om de ogen heeft, een duidelijke zichtbare adamsappel en stoppels. Eiser heeft geen terugwijkende haargrens, geen duidelijke zichtbare groeven rond de mondhoeken en geen grijze haren. Andere opvallende lichamelijke kenmerken zijn niet gebleken. Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal dat eiser vragen zijn gesteld over zijn identiteit, reis en familie- en gezinsleden. De medewerkers van de AVIM concluderen dat op basis van de verklaringen en signalen twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd. Daarna wordt vermeld dat eiser geen documenten heeft en om die reden twijfel is over de leeftijd. Ook is eiser erg inhoudend en praat hij binnensmonds.
6. Op 4 mei 2022 heeft eiser een aanmeldgehoor gehad bij de IND [2] . Tijdens dit gehoor is eiser geschouwd door de gehoormedewerker van de IND. Uit het rapport van het aanmeldgehoor blijkt dat de gehoormedewerker vragen heeft gesteld over onder meer de leeftijd en levensloop van eiser. Verder blijkt dat de gehoormedewerker heeft geconstateerd dat eiser een duidelijk zichtbare adamsappel heeft en een beginnend vlassig/donzig snorretje. Eiser heeft geen opvallende kraaienpoten/rimpels om de ogen, geen terugwijkende haargrens of grijze haren. Ook heeft eiser geen duidelijk zichtbare groeven rond de mondhoeken, stoppels of acne op zijn wangen/voorhoofd. Over het gedrag van eiser wordt opgemerkt dat eiser de gehoormedewerker voortdurend aankijkt, zijn antwoorden goed overweegt en dat eiser de indruk geeft goed mee te werken. Ook heeft hij actieve luisterhouding, tikt hij af en toe met zijn vingers op tafel en komt hij op de gehoormedewerker over alsof hij gespannen en licht nerveus is. Eiser lijkt – zo blijkt uit het rapport – oogcontact te vermijden. Verder constateert de gehoormedewerker over de verklaringen van betrokkene dat hij meewerkend is, maar gespannen en zacht praat. De gehoormedewerker concludeert dat op basis van de verklaringen, signalen en uiterlijke kenmerken twijfel bestaat over de door eiser opgegeven leeftijd.
7. Uit het rapport van de IND blijkt voorts dat verder onderzoek naar de leeftijd zal plaatsvinden, omdat zowel de medewerkers van de AVIM als de gehoormedewerker van de IND tot de conclusie zijn gekomen dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd.
8. Uit het dossier blijkt dat verweerder vervolgens onderzoek heeft opgestart in Italië en Duitsland. Uit het resultaat van dat onderzoek volgt dat eiser in Italië staat geregistreerd met de geboortedatum [geboortedatum] 2001. Uit de reactie van de Duitse autoriteiten van 28 juni 2022 volgt dat eiser in Duitsland staat geregistreerd met de geboortedatum [geboortedatum] 2003. Uit de reactie van de Duitse autoriteiten blijkt verder dat eiser daar zelf heeft verklaard volwassen te zijn en dat hij niet in het bezit was van enig identiteitsdocument. Verweerder heeft – gelet op de uitspraak van de Afdeling [3] van 29 november 2017 [4] – ervoor gekozen de geboortedatum waarmee eiser geregistreerd staat in Duitsland – te weten [geboortedatum] 2003 – over te nemen.
9. Verweerder heeft deze geboortedatum gedurende het vervolg van de asielprocedure aangehouden. Op 13 april 2023 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ingewilligd en daarin vermeld dat eiser geboren is op [geboortedatum] 2003.
Het oordeel van de rechtbank
10. Uit werkinstructie 2018/19 ‘Leeftijdsbepaling’ – geldend ten tijde van het bestreden besluit - volgt dat verweerder in zijn besluit expliciet dient te motiveren waarom van de meerderjarigheid van de vreemdeling wordt uitgegaan. [5] Ter zitting heeft verweerder erkend dat hij daarover in het bestreden besluit ten onrechte geen motivering heeft opgenomen. Het bestreden besluit bevat daarmee in zoverre een motiveringsgebrek.
11. De rechtbank ziet echter aanleiding om het vastgestelde gebrek van het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat niet aannemelijk is dat eiser door het gebrek is benadeeld. Verweerder heeft het gebrek namelijk hersteld in het aanvullende besluit en voldoende gemotiveerd waarom hij tot de leeftijdsbepaling is overgegaan. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
12. De rechtbank is allereerst van oordeel dat de leeftijdsschouw verricht door de AVIM en de IND onvoldoende inzichtelijk en concludent zijn. In het proces-verbaal van de AVIM wordt weliswaar vermeld dat eiser opvallende kraaienpoten/rimpels om de ogen heeft, een duidelijke zichtbare adamsappel en stoppels, maar er ontbreekt een nadere toelichting over de betekenis daarvan voor de bepaling van de leeftijd van eiser. Die nadere toelichting was wel nodig geweest – als verweerder aan die kenmerken kennelijk belang hecht – omdat het hebben van bijvoorbeeld een adamsappel, stoppels of kraaienpoten volgens de rechtbank zonder nadere toelichting niet direct tot de conclusie leidt dat iemand niet minderjarig kan zijn. Daarnaast heeft de AVIM niet gespecifieerd welke verklaringen en signalen – waarnaar het verwijst in zijn conclusie – hebben geleid tot twijfel over de gestelde minderjarigheid. Evenmin wordt in de conclusie uitgelegd waarom specifieke verklaringen en signalen tot die twijfel hebben geleid. Voor zover verweerder qua signalen doelt op de zin dat eiser binnensmonds praat en erg inhoudend is, kan de rechtbank evenmin uit het proces-verbaal opmaken waarom dit signaal reden geeft te twijfelen aan de door eiser gestelde minderjarigheid.
Ook – de conclusie van – het rapport van de IND maakt niet inzichtelijk waarom er reden was te twijfelen aan de door eiser opgegeven leeftijd. Verweerder noemt verschillende lichamelijke kenmerken, maar het niet inzichtelijk wordt waarom deze specifieke kenmerken aanleiding geven te twijfelen over de door eiser opgegeven – minderjarige – leeftijd. Het valt de rechtbank daarbij ook op dat de medewerker van de IND géén opvallende kraaienpoten/rimpels om de ogen heeft geconstateerd, terwijl de medewerker van de AVIM deze wel heeft gezien. Dit roept vragen op over de zorgvuldigheid van de gehanteerde methode omdat dit objectief waarneembare uiterlijke kenmerken zijn, die niet aan subjectieve interpretatie onderhevig zijn, zeker niet als zij het predicaat ‘opvallend’ krijgen. Verder noemt de gehoormedewerker enkele gedragingen, maar ook daarvoor geldt dat zonder nadere toelichting niet inzichtelijk wordt waarom deze gedragingen – bijvoorbeeld een actieve luisterhouding of het vermijden van oogcontact – leiden tot de conclusie dat getwijfeld wordt aan de gestelde minderjarigheid. Daarbij blijft eveneens onduidelijk welke verklaringen van eiser hebben geleid tot twijfel over zijn minderjarigheid. Dat eiser meewerkend is, maar gespannen en zacht praat kan niet als zodanig worden gezien. De rechtbank verwijst in dit verband ook op werkinstructie 2018/19 [6] - geldend ten tijde van de afgenomen leeftijdsschouw - waaruit volgt dat een gesprek over leeftijd gerelateerde onderwerpen moet plaatsvinden en de verklaringen die daaruit volgen bij de schouw betrokken moeten worden. Voorts blijkt niet welke signalen, waarop verweerder in zijn conclusie wijst, hebben geleid tot twijfel.
13. Dat de schouwen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen, kan volgens de rechtbank in het geval van eiser echter niet tot de conclusie leiden dat verweerder niet heeft mogen uitgaan van de meerderjarigheid van eiser. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
13.1.
Uit werkinstructie 2018/19 [7] volgt dat verweerder, indien na de schouwen sprake is van twijfel over de gestelde leeftijd en minderjarigheid, verder onderzoek doet naar de leeftijd van de vreemdeling. Dit onderzoek kan onder meer bestaan uit onderzoek in één of meerdere lidstaten. Van deze mogelijkheid heeft verweerder gebruik gemaakt. Op basis van dit onderzoek heeft verweerder – zoals overwogen in 7.1. – besloten de door Duitsland geregistreerde geboortedatum van [geboortedatum] 2003 over te nemen.
13.2.
In het aanvullend besluit van 14 juli 2023 heeft verweerder gemotiveerd waarom hij van de registratie in Duitsland is uitgegaan. Verweerder heeft daarbij betrokken dat eiser geen identificerende documenten heeft overgelegd waaruit de door eiser gestelde geboortedatum en daarmee zijn minderjarigheid blijkt. Dit had, erop gelet dat eiser inmiddels geruime tijd in Nederland is, volgens verweerder wel verwacht mogen worden. Verder heeft verweerder betrokken dat hij op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel er in beginsel van uit mag gaan dat de registratie in Duitsland op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft verweerder meegewogen dat uit het onderzoeksresultaat van Duitsland expliciet blijkt dat eiser tegen de Duitse autoriteiten heeft verklaard volwassen te zijn. Verweerder heeft daarom de door eiser gegeven verklaringen – dat de Duitse autoriteiten de registratie van de geboortedatum zelf hebben verricht, eiser de taal niet sprak, de tolk niet goed kon verstaan en de tolk het verkeerd op heeft geschreven – niet gevolgd. Eiser heeft volgens verweerder dan ook geen concrete aanknopingspunten gegeven waaruit zou blijken dat de geregistreerde geboortedatum in Duitsland onjuist zou zijn.
13.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee voldoende invulling gegeven aan zijn samenwerkingsverplichting [8] en voldoende gemotiveerd waarom hij van de geregistreerde geboortedatum in Duitsland is uitgegaan en daarmee van de meerderjarigheid van eiser. De rechtbank volgt verweerder erin dat eiser met zijn verklaringen tijdens zijn gehoren in Nederland niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door de Duitse autoriteiten geregistreerde geboortedatum onjuist is. Immers, de Duitse autoriteiten hebben in hun reactie aangegeven dat eiser in Duitsland zèlf heeft verklaard volwassen te zijn. De rechtbank vraagt zich – net als eiser – wel af in hoeverre van eiser verlangd kan worden dat hij identificerende documenten uit Eritrea kan overleggen, erop gelet dat hij als minderjarige uit Eritrea is vertrokken. De rechtbank is echter van oordeel dat eiser wel voldoende gelegenheid heeft gehad andere documenten te overleggen. De rechtbank wijst er in dit kader ook op dat in de werkinstructie 2023/6 [9] wordt vermeld dat men naast identificerende documenten in voorkomende gevallen ook met indicatieve documenten alsnog aannemelijk kan maken dat de door de lidstaat geregistreerde leeftijd onjuist is. Eiser verwijst in zijn gronden van beroep naar een mogelijke UNHCR-registratie in het vluchtelingenkamp in Ethiopië – waar eiser heeft verbleven – waarmee zijn gestelde geboortedatum kan worden bevestigd. Het had naar het oordeel van de rechtbank – anders dan eiser stelt – op de weg van eiser gelegen om deze registratie in zijn bezit te krijgen en aan verweerder te overleggen. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat dit voor hem niet mogelijk is, erop gelet dat eiser ter zitting naar voren heeft gebracht dat hij mogelijk via zijn moeder, waarmee eiser in het betreffende vluchtelingenkamp heeft verbleven, een bewijs van de registratie had kunnen verkrijgen. Nu eiser (ook) geen documenten heeft overgelegd waarmee hij aannemelijk kan maken dat de geregistreerde geboortedatum in Duitsland onjuist is, heeft verweerder van de geboortedatum en daarmee de meerderjarigheid van eiser uit mogen gaan.

Conclusie

14. Het beroep is ongegrond.
15. Wegens het geconstateerde motiveringsgebrek veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. Smitstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
2.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
3.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Werkinstructie 2018/19 ‘Leeftijdsbepaling’, paragraaf 2.6. Dit beleid is niet gewijzigd in de nieuwe werkinstructie 2023/6, geldig vanaf 8 juni 2023, zie paragraaf 2.8.
6.Werkinstructie 2018/19 ‘Leeftijdsbepaling’, paragraaf 2.1. Dit beleid is niet gewijzigd in de nieuwe werkinstructie 2023/6, geldig vanaf 8 juni 2023.
7.Idem, paragraaf 2.3.3.
8.Zie uitspraak Afdeling van 4 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1184, r.o. 5 en 5.1. en de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3147, r.o. 4.
9.Werkinstructie 2023/6 ‘Leeftijdsbepaling’, paragraaf 2.4.2.