ECLI:NL:RBDHA:2023:15121

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.18536
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan België van een alleenstaande man in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een alleenstaande man, die in beroep ging tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris stelde dat België verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, en eiser werd op 31 juli 2023 aan België overgedragen. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 augustus 2023 voerde eiser aan dat hij bij overdracht aan België zou worden blootgesteld aan omstandigheden die in strijd zijn met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, omdat hij geen opvang zou krijgen.

De rechtbank oordeelde dat België de verantwoordelijke lidstaat is voor de behandeling van eisers asielverzoek, en dat de capaciteitsproblemen in de opvang van asielzoekers in België geen reden zijn om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. De rechtbank wees erop dat de Belgische autoriteiten hebben ingestemd met de terugname van eiser op grond van de Dublinverordening, en dat zijn huidige asielverzoek in België als een opvolgende aanvraag zal worden beoordeeld. Dit betekent dat eiser geen recht heeft op opvangvoorzieningen onder de Opvangrichtlijn, tenzij er sprake is van kwetsbaarheid.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te oordelen dat de overdracht aan België in strijd zou zijn met artikel 4 van het Handvest. Eiser had niet aangetoond dat hij op dit moment medische zorg nodig had of dat hij niet in staat was om te klagen bij de Belgische autoriteiten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18536

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: J.R. Vreijsen).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder van 19 juni 2023 om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen omdat België daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser is op 31 juli 2023 overgedragen aan België.
De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgehad op 14 augustus 2023 te Middelburg. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.M. van der Toorn als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling

1. Eiser heeft zijn asielaanvraag ingediend op 18 januari 2023. De Belgische autoriteiten hebben het verzoek van Nederland van 17 maart 2023 om eiser terug te nemen aanvaard op 29 maart 2023. Niet in geschil is dat België de verantwoordelijke lidstaat is voor de behandeling van eisers asielverzoek.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij bij overdracht aan België wordt blootgesteld aan omstandigheden die in strijd zijn met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest), omdat hij in België geen opvang zal krijgen. Eiser wijst op uitspraken van de zittingsplaats Rotterdam van deze rechtbank waarin is geoordeeld dat in het geval van België niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [1]
3. In het bestreden besluit en ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de capaciteitsproblemen in de opvang van asielzoekers in België geen aanleiding zijn om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat niet wordt uitgesloten dat eiser bij overdracht onmiddellijk in aanmerking komen voor opvang, omdat eiser heeft verklaard dat hij medische klachten heeft. Daarnaast heeft verweerder er ter zitting op gewezen dat de Belgische autoriteiten hebben ingestemd met de terugname van eiser op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening [2] , wat betekent dat zij al hebben besloten op een eerdere aanvraag van eiser en eisers huidige asielverzoek in België dus als een opvolgende aanvraag zal worden beoordeeld. Gelet hierop heeft eiser geen recht op opvangvoorzieningen onder de Opvangrichtlijn. [3]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Uit de brieven van de Belgische autoriteiten van 9 en 28 maart 203 volgt dat België geconfronteerd wordt met een gebrek aan opvangplaatsen voor asielzoekers. De Belgische autoriteiten hebben toegezegd de beschikbare opvangplaatsen bij voorrang toe te wijzen aan families, kinderen, vrouwen en andere kwetsbare personen. Voor alleenstaande mannen geldt dat zij niet onmiddellijk aanspraak maken op opvang. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde toegelicht dat de Belgische staatssecretaris voor Asiel en Migratie recent heeft besloten om alleenstaande voorlopig geen opvang meer te bieden. Ten slotte is tot op heden niet duidelijk hoeveel asielzoekers in België worden opgevangen in voorzieningen voor noodopvang en hoeveel asielzoekers noodgedwongen op straat verblijven.
5. Ook deze zittingsplaats van de rechtbank heeft geoordeeld dat het vanwege bedoelde onduidelijkheid niet is uitgesloten dat een alleenstaande, niet kwetsbare man die aan België wordt overgedragen, terecht zal komen in omstandigheden van verregaande materiële deprivatie, in welk geval overdracht in strijd met artikel 4 van het Handvest. [4]
6. Hierbij moet worden aangetekend dat het recht op materiële opvangvoorzieningen zoals dat volgt uit de Opvangrichtlijn niet onverkort geldt voor asielzoekers die een opvolgende aanvraag indienen. [5] Het onthouden van opvangvoorzieningen kan in een dergelijk geval niet op voorhand in strijd met artikel 4 van het Handvest worden geacht. Dit zal afhangen van de vraag naar de eventuele kwetsbaarheid van de betrokken asielzoeker.
7. De rechtbank leidt uit de grondslag voor de terugname van eiser af dat eisers asielverzoek in België zal worden behandeld als een opvolgende asielaanvraag. Eiser ontleent gedurende die behandeling aan de Opvangrichtlijn dan ook niet zonder meer een recht op opvangvoorzieningen. Voor zover eiser medische zorg nodig heeft, volgt uit de inlichtingen van de Belgische autoriteiten zoals verstrekt bij de eerder genoemde brieven dat de medisch ondersteuning van degenen die geen (verdere) opvang hebben wordt gehandhaafd. Verder wordt per geval onderzocht of sprake is van kwetsbaarheid, in welk geval de betrokkene alsnog in aanmerking zal komen voor opvang.
8. Gelet op het voorgaande is er dan ook geen aanleiding om in het geval van eiser te oordelen dat hij niet aan België kon worden overgedragen omdat niet voldoende gegarandeerd zou zijn dat de Belgische autoriteiten hun verplichtingen jegens eiser nakomen.
9. De verklaring van eisers gemachtigde dat eiser op dit moment op straat leeft en niet is gebleken dat eiser op dit moment medische zorg krijgt, leidt niet tot een ander oordeel. Het is aan eiser om hierover in België te klagen. Dat dit voor hem onmogelijk of bij voorbaat zinloos is, volgt de rechtbank niet, gelet op het bovenstaande en nu niet is gebleken dat eiser heeft geprobeerd om te klagen bij de Belgische autoriteiten.
10. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 20 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1853 en 27 juni 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:5535.
2.Verordening (EU) 604/2013
3.Richtlijn 2013/33/EU
4.Zie de uitspraak van 26 juli 2023 in zaak NL23.15522, ECLI:NL:RBDHA:2023:11382.
5.Artikel 18, eerste lid, onder c, van de Opvangrichtlijn.