In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een alleenstaande meerderjarige man met de Libische nationaliteit. Eiser had op 9 januari 2023 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Dit was gebaseerd op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, aangezien eiser eerder op 28 oktober 2022 in België een asielaanvraag had ingediend. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 8 juni 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor het bestreden besluit werd geschorst en eiser niet mocht worden overgedragen aan België totdat op het beroep was beslist. De rechtbank heeft verweerder verzocht om een update te geven over de opvangsituatie in België, aangezien er zorgen waren over de beschikbaarheid van opvang voor alleenstaande meerderjarige mannen.
De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had aangetoond dat eiser na overdracht aan België in aanmerking zou komen voor opvang. De rechtbank heeft vastgesteld dat België kampt met een tekort aan opvangplaatsen en dat alleenstaande meerderjarige mannen niet direct in aanmerking komen voor reguliere opvang, maar op een wachtlijst worden geplaatst. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat het beroep gegrond was, en het bestreden besluit werd vernietigd. Verweerder werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van de uitspraak.