ECLI:NL:RBDHA:2023:1505

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
12 februari 2023
Zaaknummer
NL22.10952, NL22.10953
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning niet-tijdelijk humanitair en inburgeringsvereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor wijziging van de beperking van zijn verblijfsvergunning naar ‘niet-tijdelijk humanitair’. Eiser, geboren in 1987 met de Surinaamse nationaliteit, had tien jaar rechtmatig verblijf in Nederland onder de beperking ‘verblijf bij partner’. Na beëindiging van deze relatie in 2021 werd zijn verblijfsvergunning ingetrokken. Eiser verzocht om wijziging van zijn verblijfsdoel, maar zijn aanvraag werd afgewezen omdat hij niet voldeed aan de inburgeringseisen. De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet met de vereiste bewijsstukken had aangetoond dat hij in aanmerking kwam voor vrijstelling van de inburgeringseis. Eiser had in het verleden een onvoldoende score behaald op de MO-toets van het inburgeringsexamen en had geen medische verklaring overgelegd voor ontheffing. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en familieleven waarborgt. Eiser had niet aangetoond dat er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met zijn familie in Nederland.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan in het beroep. De rechtbank oordeelde verder dat de hoorplicht niet was geschonden, aangezien eiser in bezwaar niet met voldoende onderbouwde stellingen was gekomen. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. D. Biever, in aanwezigheid van griffier mr. M.J.J. Roks.

Uitspraak

RECHTBANKDENHAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.10952 (beroep) en NL22.10953 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom - van Berckel).

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor wijziging van de beperking van zijn verblijfsvergunning naar ‘niet-tijdelijk humanitair’ afgewezen. Ook is een terugkeerbesluit aan eiser uitgereikt.
Bij besluit van 17 mei 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL22.10952) ingesteld. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (NL22.10953) te treffen.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1987 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Eiser heeft tien jaar rechtmatig verblijf gehad in Nederland onder de beperking ‘verblijf bij partner’. Na beëindiging van deze relatie in 2021 is de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken en heeft eiser wijziging van het verblijfsdoel naar ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ aangevraagd.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser zijn inburgeringsexamen niet met een voldoende resultaat heeft afgelegd en niet kan aantonen dat hij vrijgesteld of ontheven is van de inburgeringseis. De afwijzing is ook niet in strijd met het recht op familie- en privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [1] . Verweerder heeft dit standpunt in bezwaar gehandhaafd.

Wat vindt eiser in beroep?

3. Eiser voert in beroep ten eerste aan dat verweerder ten onrechte aan hem tegenwerpt dat hij een onvoldoende resultaat behaald heeft voor het onderdeel ‘Maatschappelijke oriëntatie’ (de MO-toets) van het inburgeringsexamen. Aangezien eiser nu ruim twintig jaar in Nederland woont en al zijn gehele leven Nederlands spreekt, dient eiser als feitelijk ingeburgerd beschouwd te worden. Daarnaast speelden er bijzondere omstandigheden in de privésfeer waardoor eiser het examen niet heeft kunnen maken. Eiser dient daarom in aanmerking te komen voor vrijstelling c.q. ontheffing van de inburgeringseis. Ook is het bestreden besluit in strijd met het recht op familie- en privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en heeft verweerder de hoorplicht in bezwaar geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Inburgeringsvereiste
4. Niet in geschil is dat eiser in 2004 een score van 70 % behaald heeft voor de MO-toets. Vaststaat dat eiser hiermee niet heeft voldaan aan de geldende eis [2] van 80 % resultaat voor de MO-toets. De rechtbank oordeelt dat eiser niet met de vereiste bewijsstukken [3] heeft aangetoond dat er zich in zijn geval uitzonderingen voordoen. Dat eiser inmiddels twintig jaar feitelijk in Nederland verblijft en altijd Nederlands gesproken heeft, maakt niet dat daarmee voldaan is aan de bewijslast voor een vrijstelling. Eiser heeft daarnaast ook geen medische verklaring voor ontheffing van de inburgeringsplicht overgelegd. De niet nader onderbouwde stellingen dat eiser vanwege zijn relatieproblemen en depressies niet in staat was om te leren voor het inburgeringsexamen worden dan ook niet gevolgd door de rechtbank. Eiser zal bij een opvolgende aanvraag opnieuw het inburgeringsexamen moeten afleggen of met de vereiste stukken onderbouwen dat hij op dat moment vrijgesteld is van de inburgeringseis. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 8 van het EVRM
5.1
In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van familieleven tussen eiser en zijn familieleden in Nederland dat beschermd wordt door artikel 8 van het EVRM. Dit nu geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (“more than the normal emotional ties”) tussen eiser en zijn familieleden. Daarnaast heeft verweerder beoordeeld of het privéleven van eiser dermate geworteld is in Nederland dat het maakt dat hem in het kader van artikel 8 van het EVRM verblijf toekomt. Verweerder heeft hierbij een belangenafweging gemaakt tussen eisers belang bij het kunnen voortzetten van zijn privéleven in Nederland en de belangen van de Nederlandse Staat. Hierbij heeft verweerder in het voordeel van eiser betrokken dat eiser tien jaar rechtmatig verblijf heeft gehad. Verder heeft verweerder overwogen dat de sociale banden die eiser in Nederland heeft – mede gelet op zijn rechtmatige verblijfsduur in Nederland – niet de gebruikelijke overstijgen, temeer niet nu hij hiervan geen voorbeelden heeft gegeven. Verweerder heeft hierbij verder betrokken dat eiser gedurende 22 jaar in Suriname heeft verbleven en de banden met Suriname niet geheel zijn verbroken. Hierdoor is aannemelijk dat eiser nog steeds kan aarden bij terugkeer.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser de feiten en omstandigheden die verweerder aan zijn belangenafweging ten grondslag heeft gelegd, niet gemotiveerd heeft betwist. Evenmin heeft eiser zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat verweerder een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de weigering eiser voortgezet verblijf te verlenen geen strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM. Voor zover eiser heeft gesteld dat het bestreden besluit niet voldoet aan de huidige jurisprudentie [4] die maakt dat ook als geen sprake is van “more than the normal emotional ties” verweerder een belangenafweging moet maken, leidt dit niet tot een ander oordeel. Hierbij is van belang dat eiser in zijn bezwaar- en beroepschrift volstaan heeft met de enkele stelling dat hij familie heeft die in Nederland verblijft, te weten zijn broer, moeder en tante. Op geen enkele wijze heeft eiser inzicht gegeven in de relatie die tussen hem en zijn familieleden bestaat. Onder deze omstandigheden was het dan ook voor verweerder niet mogelijk een andere of uitgebreidere belangenafweging te maken dan hij in het kader van het privéleven van eiser heeft gedaan in het bestreden besluit. De pas ter zitting aangevoerde omstandigheid dat eiser samen met zijn broer mantelzorg verleent aan zijn moeder, kan – wat daar verder ook van zij – niet tot een ander oordeel leiden. De beroepsgronden inzake artikel 8 van het EVRM slagen niet.
Hoorplicht
6. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden. Van het horen in bezwaar mag pas worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. Nu eiser in bezwaar – ondanks dat hij werd bijgestaan door een professionele gemachtigde – heeft volstaan met het weergeven van enkele niet onderbouwde stellingen, is aan deze maatstaf voldaan. Ook het beroep op de recente uitspraak van de hoogste bestuursrechter [5] en de gronden die daartoe zijn aangevoerd op de zitting maken dit oordeel niet anders. In de genoemde uitspraak is in overwegingen 4.3. en 5.1. immers geoordeeld dat in een geval waarin het bezwaar niet is gemotiveerd, niet gehoord hoeft te worden vanwege de enkele mogelijkheid dat de betrokkene tijdens een gehoor alsnog nieuwe gezichtspunten naar voren kan brengen. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit [6] .
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met de uitspraak in het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen verzet of hoger beroep open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie artikel 2.3, eerste lid, aanhef en onder h, onderdeel 2, tweede gedachtestreepje van het Besluit Inburgering.
3.Zie paragraaf B9/20 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
6.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).