ECLI:NL:RBDHA:2023:1504
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Machtiging tot voorlopig verblijf voor EU-statushouders met minderjarig kind en belangenafweging onder artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Eritrese asielzoeker met een asielstatus in Roemenië, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn partner, die in Nederland verblijft, en hun minderjarige kind te kunnen wonen. De aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen, omdat er volgens hem geen strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. Eiser stelde dat de belangenafweging niet correct was uitgevoerd, omdat de speciale zorgbehoefte van hun kind niet voldoende was meegewogen.
De rechtbank heeft de zaak op 31 januari 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de staatssecretaris zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging had betrokken. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat eiser en zijn partner hun gezinsleven in Nederland niet konden uitoefenen, omdat eiser geen rechtmatig verblijf had. De rechtbank vond dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat er geen objectieve belemmeringen waren om het gezinsleven in Roemenië uit te oefenen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, waarbij werd benadrukt dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM een zekere beoordelingsruimte voor de staatssecretaris met zich meebrengt. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet ten onrechte in het nadeel van eiser had beslist en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.