ECLI:NL:RBDHA:2023:14940

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
AWB 22/2701
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor Syrische familieleden op basis van onvoldoende afhankelijkheidsrelatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 6 september 2023, hebben eisers, bestaande uit een Syrische moeder, een Syrische vader en hun Syrische zoon, een beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland. De eisers willen bij hun zoon, die asielstatus heeft in Nederland, verblijven. De aanvraag voor de mvv werd in eerste instantie afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 29 juli 2021, waarna het bezwaar van eisers op 4 april 2022 ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het verzoek van verweerder om de zaak aan te houden gehonoreerd, zodat referent gehoord kon worden en een aanvullend besluit kon worden genomen. Dit leidde tot een nieuw besluit op 3 april 2023, maar ook dit werd door de rechtbank niet als voldoende beschouwd.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de referent en zijn ouders en broer. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, waaronder de zorgelijke situatie in Syrië en de emotionele band tussen hen, gewogen, maar kwam tot de conclusie dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan die van de eisers. De rechtbank oordeelde dat de verweerder toereikend had gemotiveerd dat de aanvraag niet voldeed aan de voorwaarden voor inwilliging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en droeg verweerder op het griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/2701

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] , geboren op [geboortedatum 1] 1953, van Syrische nationaliteit, eiser,

[eiseres] , geboren op [geboortedatum 2] 1963, van Syrische nationaliteit,eiseres,
[eiser 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2000, van Syrische nationaliteit,eiser,
tezamen: eisers,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Eisers wensen verblijf in Nederland bij hun zoon en broer [referent] (referent). Referent heeft een asielstatus in Nederland. Eisers wonen in Aleppo, Syrië.
Bij besluit van 29 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers van 24 december 2020 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij referent’ afgewezen.
Namens eisers heeft referent hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 april 2022 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eisers hebben op 21 februari 2023 een aanvullend beroepschrift ingediend.
Verweerder heeft op 22 februari 2023 verzocht om aanhouding van de beroepszaak om referent te horen en een aanvullend besluit te nemen. Dit naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 6 juli 2022. [1] De rechtbank heeft dit verzoek gehonoreerd.
Verweerder heeft referent op 16 maart 2022 gehoord.
Bij besluit van 3 april 2023 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder, naar aanleiding van het gehoor, een aanvullende motivering gegeven. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het beroep van eisers van rechtswege mede gericht tegen het bestreden besluit 2.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2023. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door referent. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Namens eisers is in beroep aangevoerd dat verweerder de relatie tussen broer [eiser 2] en referent onvoldoende kenbaar heeft meegewogen. Volgens eisers volgt uit de toelichting van de aanvraag duidelijk hoe bijzonder de band tussen [eiser 2] en referent is geweest vanaf de geboorte van [eiser 2] . [eiser 2] is geboren met een verlamde arm en referent heeft zich altijd over hem ontfermt. Verweerder heeft deze band niet getoetst. Verweerder heeft dan ook miskent dat er sprake is van meer dan gebruikelijke banden tussen [eiser 2] en referent.
De situatie van eisers in Syrië is zeer zorgelijk. Zij woonden in het door de aardbeving getroffen gebied. Ze leven nu op straat en hebben geen of nauwelijks hulp. [eiser 2] ziet het niet meer zitten, zijn toekomst is zeer zorgelijk. De medicatie voor de diabetes van moeder is niet beschikbaar. De financiële bijdrage vanuit referent is niet toereikend. Referent wil zijn familie graag naar Nederland halen. Hier kan referent voor zijn familie zorgen en hen steunen. Daardoor worden de belangen van Nederland niet geschaad: referent heeft de Nederlandse taal geleerd en is druk bezig met zijn baan en studie.
2. Volgens verweerder wordt niet aan de geldende voorwaarden [2] voor inwilliging van de mvv-aanvragen voldaan. Referent is niet aan te merken als jongvolwassene. Van familie- of gezinsleven tussen referent en zijn ouders en broer is volgens verweerder ook geen sprake. Er is namelijk niet gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hen. Tenslotte valt ook de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in het nadeel van referent en eisers uit.
3. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat referent niet valt aan te merken als jongvolwassene. In geschil is of er sprake is van familie- of gezinsleven tussen referent en zijn broer [eiser 2] in het bijzonder en zijn ouders in meer algemene zin. Daarvoor moet sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en zijn broer [eiser 2] en ook zijn ouders.
4. Op grond van paragraaf B7/3.8.1. van de Vc neemt verweerder namelijk familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aan tussen meerderjarigen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties).
5. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [3] volgt dat het al dan niet bestaan van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie in essentie een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Elementen zoals financiële of materiële afhankelijkheid, de gezondheid van een van de betrokkenen en de banden van het land van herkomst kunnen bij de beoordeling van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden van belang zijn. Ook volgt uit vaste rechtspraak dat verweerder bij de beoordeling de vraag mag betrekken of de banden tussen een vreemdeling en een referent zo sterk zijn dat de vreemdeling zonder de referent niet in staat is om zelfstandig te functioneren. [4]
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder toereikend gemotiveerd dat niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen referent, [eiser 2] en hun ouders. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat referent vanaf april 2018 uit vrije keuze naar het buitenland is gereisd. Als gevolg daarvan heeft referent al geruime tijd niet met [eiser 2] en hun ouders samengewoond. Vanaf april 2018 hebben zijn ouders voor [eiser 2] gezorgd. Verweerder heeft mogen concluderen dat niet gebleken is dat zij hierbij zo afhankelijk zijn van referent, dat zij niet zonder referent kunnen. Bovendien wonen er nog meer kinderen van de ouders van referent in Syrië, zodat hij, [eiser 2] en hun ouders ook aan hen hulp kunnen vragen. Verweerder heeft het hierbij terecht niet voorstelbaar geacht dat de overige kinderen in het geheel niet voor hun ouders en [eiser 2] kunnen zorgen, zowel praktisch, emotioneel en financieel. Verweerder acht het begrijpelijk dat referent zich zorgen maakt over de situatie van zijn ouders en broer. Dat betekent echter niet dat referent als enige verantwoordelijk is voor hun situatie. De financiële en morele steun die referent hen biedt, kan hij ook op afstand voortzetten. Dat de zorg voor [eiser 2] zwaarder wordt, naarmate de ouders op leeftijd komen, acht verweerder voorstelbaar. Maar verweerder heeft terecht niet geconcludeerd zij in een hele grote mate afhankelijk zijn van referent om de zorg voor [eiser 2] voort te zetten. Dat [eiser 2] meer op referent leunt dan op zijn ouders, is voor verweerder niet gebleken. Hoewel begrijpelijk is dat referent een emotionele band met [eiser 2] voelt, is niet gebleken dat die band zodanig is dat [eiser 2] niet zonder hem kan. Evenmin is gebleken dat de medische situatie zodanig is, dat [eiser 2] en zijn ouders niet zonder de steun van referent kunnen. Bij het ontbreken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aangenomen.
7. De rechtbank oordeelt ook dat verweerder toereikend heeft gemotiveerd dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan de belangen van referent om het gezinsleven met zijn broer en ouders in Nederland uit te oefenen. Verweerder heeft daarbij in het nadeel betrokken dat niet is gebleken van familie- of gezinsleven tussen referent, zijn broer en hun ouders. Ook weegt in het nadeel mee dat sprake is van een eerste toelating. Van zeer bijzondere feiten en omstandigheden om toch tot inwilliging over te gaan is verweerder ook niet gebleken. Daarbij heeft verweerder betrokken dat in het voordeel meeweegt dat eisers en referent geen antecedenten hebben en geldige reisdocumenten bezitten. Daartegenover is in het nadeel meegewogen dat het verblijf van eisers volledig ten laste zal komen van de Nederlandse staat, omdat referent nog geen eigen werk heeft. Dat referent in de toekomst wellicht wel financieel voor zijn familieleden kan zorgen, heeft verweerder terecht niet in de belangafweging meegewogen. Het gaat immers om de huidige situatie van referent. De objectieve belemmering om in het land van herkomst het gezinsleven uit te oefenen weegt dan niet in het voordeel mee. In het nadeel weegt ten slotte mee dat de banden van eisers met hun land van herkomst veel sterker zijn dan met Nederland en dat referent geen gezinsleven met hen heeft.
8. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
9. De rechtbank ziet in de aanvullende besluitvorming hangende de beroepsprocedure aanleiding om te bepalen dat verweerder het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers vergoedt. [5] Van verdere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
6 september 2023.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.Zoals neergelegd in paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc).
3.Zie onder meer de uitspraak van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
4.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 6 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:695, en 16 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:758.
5.Artikel 8:74, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.