ECLI:NL:RBDHA:2023:1491

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
C/09/602762 / HA ZA 20-1111
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in civiele procedure tussen gemeente en gedaagden met betrekking tot bestuursdwang en kostenverhaal

In deze civiele procedure heeft de gemeente Wassenaar gedaagden, bestaande uit drie vennootschappen, gedagvaard in verband met een last onder bestuursdwang die aan een van de gedaagden was opgelegd. De gemeente vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de rechtshandelingen van de gedaagden onrechtmatig waren en dat zij hoofdelijk aansprakelijk waren voor de kosten die de gemeente had gemaakt in het kader van de bestuursdwang. De rechtbank heeft de procedure in verschillende fasen behandeld, waarbij onder andere een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. De gedaagden hebben verweer gevoerd tegen de vorderingen van de gemeente, onder andere door te stellen dat de gemeente nodeloos kosten heeft gemaakt door beslag te leggen en te procederen. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de gemeente niet nodeloos heeft geprocedeerd en dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de proceskosten en beslagkosten. De rechtbank heeft de gedaagden veroordeeld tot betaling van de kosten die de gemeente heeft gemaakt in verband met de beslaglegging en de procesvoering. Het vonnis is gewezen op 25 januari 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/602762 / HA ZA 20-1111
Vonnis van 25 januari 2023
in de zaak van
GEMEENTE WASSENAARte Wassenaar,
eiseres,
advocaat mr. I.O. Svensson te Leiden,
tegen

1.[gedaagde01] B.V.te [plaats01] ,

2.
[gedaagde02] B.V.te [plaats01] ,
3.
[gedaagde03] B.V.te [plaats02] ,
gedaagden,
advocaat mr. R.A.M.D. Smit te Eindhoven.
Eiseres wordt hierna ‘de gemeente’ genoemd. Gedaagden worden hierna respectievelijk ‘ [gedaagde01] ’, ‘ [gedaagde02] ’ en ‘ [gedaagde03] ’ genoemd en tezamen ‘ [gedaagden01] ’ (enkelvoud).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 augustus 2020 met producties 1 t/m 23;
  • de conclusie van antwoord van 10 februari 2021 met producties 1 t/m 12;
  • het tussenvonnis van 30 maart 2022;
  • de akte met producties 24 t/m 28 aan de zijde van de gemeente;
  • de akte met producties 13 t/m 22 aan de zijde van [gedaagden01] ;
1.2.
Op 27 september 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden waarbij de griffier aantekeningen heeft gemaakt. De zaak is ter zitting aangehouden en verwezen naar de rol van 5 april 2023 waar partijen zich kunnen uitlaten over het eindoordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) en voortzetting procedure.
1.3.
[gedaagden01] heeft op 21 november 2022 aan de rechtbank verzocht eindvonnis te wijzen met veroordeling van de gemeente in de proceskosten. De gemeente heeft hierop gereageerd bij akte van 16 december 2022.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde03] is sinds 2000 eigenaar van landgoed [naam landgoed01] met daarop een landhuis en een speelhuisje (hierna: [naam landgoed01] ). [naam landgoed01] is een rijksmonument en ligt binnen de gemeentegrenzen van de gemeente. De zorg voor rijksmonumenten is een wettelijke publieke taak van de gemeente.
2.2.
In 2017 heeft de gemeente aan [gedaagde03] een last onder dwangsom opgelegd om tijdelijke maatregelen uit te voeren: [gedaagde03] moest de dakkapellen van het landhuis en het speelhuisje op landgoed [naam landgoed01] in plastic inpakken. Dat heeft [gedaagde03] gedaan.
Last onder bestuursdwang
2.3.
Op 10 januari 2019 heeft de gemeente aan [gedaagde03] een vooraankondiging gedaan om een last onder dwangsom of bestuursdwang op te gaan leggen omdat uit inspecties bleek dat [naam landgoed01] in dermate slechte staat van onderhoud verkeerde dat instandhouding van [naam landgoed01] als rijksmonument in gevaar was. De gemeente heeft voor de op te leggen last gewezen op een inspectierapport met noodzakelijke herstelmaatregelen. [gedaagde03] heeft hier een zienswijze tegen in gebracht waarin ze onder meer schrijft dat [naam landgoed01] van de monumentenlijst zou moeten worden geschrapt en dat er sinds de maatregelen van 2017 geen nieuwe feiten en omstandigheden spelen waardoor de gemeente handhavend zou kunnen optreden. Ook heeft [gedaagde03] aangevoerd dat de maatregelen die de gemeente wenste veel verder gingen dan het handhaven van het gebod tot instandhouding.
2.4.
De gemeente niet van handhaving afgezien. De gemeente heeft op 19 november 2019 een last onder bestuursdwang opgelegd (hierna: de last onder bestuursdwang). Die last hield in dat [gedaagde03] eerst drie noodmaatregelen moest nemen met een begunstigingstermijn van een maand, en vervolgens éénentwintig andere, meer definitieve, herstelmaatregelen met een begunstigingstermijn van 8 maanden, eindigend op 19 juli 2020. Bij het ongebruikt verstrijken van de begunstigingstermijnen zou de gemeente de maatregelen zelf (laten) uitvoeren en de kosten daarvan op [gedaagde03] verhalen via een kostenverhaalsbeschikking.
2.5.
In de last onder bestuursdwang staat onder meer:
“Alle kosten (hier niet limitatief opgesomd) die zijn gemoeid met de, van gemeentewege, effectuering van bestuursdwang (inclusief de uitvoering van de hierboven onder nummer 1 t/m 24 genoemde werkzaamheden), zullen op grond van artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht op de eigenaar worden verhaald.”en:

Ingevolge artikel 5:18 van de Wabo bepalen wij dat dit besluit mede geldt jegens de rechtsopvolger(s)’.Deze beperking is opgenomen in het register van het Kadaster.
2.6.
Op 12 december 2019 heeft [gedaagde03] bezwaar gemaakt tegen de last onder bestuursdwang. [gedaagde03] heeft de bestuursrechtelijke voorzieningenrechter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen hangende het bezwaar tegen de last onder bestuursdwang.
2.7.
Op 20 december 2019 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen. [gedaagde03] heeft daarna de drie opgedragen noodmaatregelen uitgevoerd. Op 8 april 2020 heeft de gemeente het bezwaar van [gedaagde03] tegen de last onder bestuursdwang ongegrond verklaard.
2.8.
[gedaagde03] is in beroep gegaan tegen de beslissing op bezwaar. Dit beroep is bij uitspraak van 20 december 2021 door de bestuursrechter van deze rechtbank afgewezen. Hiertegen is [gedaagden01] in hoger beroep gegaan. Hierop is nog niet beslist. De uitspraak van de Afdeling wordt in april 2023 verwacht.
ABC-constructie [naam landgoed01] 6 en 7 februari 2020
2.9.
Op 6 februari 2020 zijn [gedaagde01] en [gedaagde02] opgericht. [gedaagde02] is de enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde01] . [bedrijf01] B.V. is enig bestuurder van [gedaagde02] . Enig bestuurder van [bedrijf01] is [naam01] . Laatstgenoemde is grootaandeelhouder van N.V. [bedrijf02] van wie [gedaagde03] een volle dochter is.
2.10.
[gedaagde03] heeft [naam landgoed01] op 7 februari 2020 voor € 1.750.000,00 aan [gedaagde02] verkocht en geleverd. [gedaagde02] heeft de koopprijs niet voldaan, maar is deze door het erkennen van een geldlening aan [gedaagde03] schuldig gebleven.
2.11.
[gedaagde02] heeft [naam landgoed01] op dezelfde dag doorverkocht en geleverd aan [gedaagde01] voor € 1.750.000,00. [gedaagde01] hoefde de koopprijs ook niet aan [gedaagde02] te voldoen maar bleef deze aan [gedaagde02] schuldig in de vorm van een lening. Tot zekerheid van deze schuld is ten behoeve van [gedaagde02] een recht van hypotheek op [naam landgoed01] gevestigd ter hoogte van € 6.000.000,00. In de aktes van levering is de last onder bestuursdwang genoemd.
Conservatoir beslag en inroepen pauliana
2.12.
De gemeente heeft verlof verzocht om conservatoir beslag te (laten) leggen op [naam landgoed01] en dit verlof op 28 april 2020 gekregen.
2.13.
Op 29 april 2020 heeft de gemeente conservatoir (pauliana) beslag op [naam landgoed01] laten leggen. Bij brieven van 30 april 2020 aan [gedaagde03] , [gedaagde02] en [gedaagde01] heeft de gemeente primair de (door de gemeente genoemde: samengestelde) rechtshandelingen van 7 februari 2020, omschreven in r.o. 2.10 en 2.11, op grond van pauliana (artikel 3:45 jo 3:51 BW) vernietigd.
2.14.
In de brieven van 30 april 2020 heeft de gemeente verder geschreven dat als de last onder bestuursdwang zou worden nagekomen het beslag direct na de herstelwerkzaamheden zou worden opgeheven. Verder heeft de gemeente aangekondigd dat zij, mochten de herstelwerkzaamheden uitblijven, genoodzaakt was zelf de herstelwerkzaamheden uit te voeren en een kostenverhaalsbeschikking te nemen, zodat de kosten daarvoor op [gedaagde03] verhaald zouden kunnen worden. Indien [gedaagde03] niet vrijwillig zou betalen, zou de gemeente zich verhalen op het bezit van [gedaagde03] , [naam landgoed01] daaronder gerekend.
2.15.
Ook stond in de genoemde brieven het volgende:
“De systematiek van de wet en bijgaand beslagverlof dwingen de gemeente om binnen vier maanden na de beslaglegging een juridische procedure tegen [gedaagde03] , [gedaagde02] en [gedaagde01] aanhangig te maken waarin onderhavig buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging in rechte wordt bevestigd. Zo’n procedure brengt kosten en moeite met zich mee. Indien alle partijen instemmen met de buitengerechtelijke vernietiging ex art 50 lid 2 BW, kan deze procedure echter achterwege blijven. Mocht u de oude situatie van voor de rechtshandelingen van 7 februari 2020 willen herstellen door met de vernietiging in te stemmen, dan verneem ik dat graag van u.
Overige
Mocht door het conservatoire beslag een noodsituatie optreden, dan verzoek ik u met mij contact op te nemen teneinde het stellen van een alternatieve zekerheid van gelijke grootte door [gedaagde03] / [gedaagde01] te bespreken. Ook indien u anderszins vragen heeft, verneem ik graag van u.”
2.16.
[gedaagden01] hebben niet met de vernietiging ingestemd en geen zekerheid gesteld.
Begunstigingstermijn
2.17.
Tijdens de begunstigingstermijn van de last onder bestuursdwang hebben [gedaagde03] , [gedaagde01] en de gemeente contact gehad waarbij [gedaagde03] en [gedaagde01] alternatieve voorstellen hebben gedaan voor renovatie van [naam landgoed01] . De gemeente bleef vasthouden aan de maatregelen genoemd in de last onder bestuursdwang.
2.18.
[gedaagden01] hebben de voorgeschreven maatregelen niet uitgevoerd.
2.19.
De begunstigingstermijn is verstreken op 20 juli 2020.
2.20.
[gedaagde01] heeft de gemeente bij brief van 17 september 2020 bericht dat zij voornemens is om een deel van de opgelegde maatregelen aan [naam landgoed01] uit te voeren, onder verwijzing naar een brief van Vis architecten met daarin omschreven maatregelen en een daarop gebaseerde offerte van Nivo Bouw. Op 23 september 2020 heeft de gemeente een mondelinge bouwstop gegeven, die bij brief van 24 september 2020 is bevestigd. Volgens de gemeente blijkt uit de stukken van [gedaagde01] niet dat de geplande maatregelen zien op het adequaat uitvoeren van de maatregelen uit de last onder bestuursdwang. [gedaagde03] en [gedaagde01] hebben de bouwstop bij de bestuursrechter van deze rechtbank aangevochten maar de bestuursrechter heeft dit afgewezen.
2.21.
De gemeente heeft in aanbesteding een aannemer geselecteerd en opdracht gegeven de maatregelen uit de last onder dwangsom uit te voeren.
Kostenverhaalsbeschikking
2.22.
Op 3 maart 2022 heeft de gemeente aan [gedaagde03] en [gedaagde01] schriftelijk haar voornemen aangekondigd om de kosten van de herstelmaatregelen ter hoogte van € 1.010.722,62 op hen te verhalen. Hiertegen hebben [gedaagde03] en [gedaagde01] op 1 april 2022 hun zienswijze ingebracht. Onder meer hebben zij gesteld dat de bestuursdwang onrechtmatig is, dat [gedaagde03] niet kon worden aangeschreven omdat zij geen eigenaar meer was van [naam landgoed01] en dat de kosten niet redelijk waren.
2.23.
De gemeente heeft op 28 juni 2022 de definitieve kostenverhaalsbeschikking vastgesteld en deze op 20 juli 2022 aan [gedaagde01] en [gedaagde03] verzonden (hierna: de kostenverhaalsbeschikking). De uiteindelijke kosten van de werkzaamheden zoals opgenomen in de kostenverhaalsbeschikking bedroegen € 1.005.482,77. In de kostenverhaalsbeschikking is ingegaan op de zienswijze van [gedaagde03] en [gedaagde01] . [gedaagde03] en [gedaagde01] is aangezegd binnen 6 weken te betalen, bij gebreke waarvan invorderingsmaatregelen zouden volgen en de kosten zouden worden verhaald op [gedaagde03] dan wel [gedaagde01] .
2.24.
Op 5 augustus 2022 hebben [gedaagde03] en [gedaagde01] de Afdeling bericht dat ze de kostenverhaalsbeschikking betwisten. Op grond van artikel 5:31c Awb wordt het verweer van [gedaagde03] en [gedaagde01] meegenomen in de lopende procedure tegen de last onder de bestuursdwang bij de Afdeling.
Conservatoir derdenbeslag
2.25.
Op 30 juni 2022 heeft de gemeente ten laste van [gedaagde03] conservatoir derdenbeslag gelegd op onder meer de kwaliteitsrekening van notaris W.G.J.P.G. Mooren. Dit beslag heeft doel getroffen: op deze rekening stond een bedrag van € 15.756.641,95, dat de notaris voor [gedaagde03] ontvangen had.
Laatste ontwikkelingen
2.26.
De gemeente heeft op 7 september 2022 een laatste aanmaning aan [gedaagde03] en [gedaagde01] gestuurd om binnen 14 dagen te betalen. [gedaagden01] heeft niet betaald.
2.27.
De mondelinge behandeling in de onderhavige procedure heeft op 27 september 2022 plaatsgevonden. In afwachting van de uitkomst van de procedure bij de Afdeling is besloten de zaak aan te houden.
2.28.
Op 26 oktober 2022 heeft [gedaagden01] het bedrag van de kostenverhaalsbeschikking, vermeerderd met rente en een betaling voor proceskosten van € 6.862,52, onder protest betaald. Daarna heeft de gemeente de beslagen opgeheven.

3.Het geschil

3.1.
De gemeente heeft [gedaagden01] op 28 augustus 2020 gedagvaard. Zij vordert hierin, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I
primair
te verklaren voor recht dat de samengestelde rechtshandeling bestaande uit:
de verkoop en levering van [naam landgoed01] door [gedaagde03] aan [gedaagde02] bij notariële akte van 7 februari 2020;
de verkoop en levering van [naam landgoed01] door [gedaagde02] aan [gedaagde01] bij notariële akte van 7 februari 2020;
de vestiging van een recht van eerste hypotheek op [naam landgoed01] door [gedaagde01] ten behoeve van [gedaagde02] bij notariële akte van 7 februari 2020,
is vernietigd;
subsidiair
te verklaren voor recht dat de onder I. primair onder a, b en c genoemde rechtshandelingen per rechtshandeling zijn vernietigd;
meer subsidiair
te verklaren voor recht dat de onder I. primair onder c genoemde rechtshandeling is vernietigd;
nog meer subsidiair
gedaagden [gedaagde02] en [gedaagde01] te veroordelen tot schadevergoeding aan de gemeente door binnen tien dagen na betekening van het te wijzen vonnis zorg te (doen) dragen voor doorhaling in de openbare registers van de litigieuze hypotheek, met de bepaling dat wanneer [gedaagde02] en [gedaagde01] in gebreke blijven om deze veroordeling na te komen het vonnis in de plaats treedt van de voor deze akte vereiste wilsverklaringen en handtekeningen;
danwel gedaagden [gedaagde02] en [gedaagde01] te veroordelen tot schadevergoeding aan de gemeente en door na de betekening van het te wijzen vonnis te gehengen en te gedogen dat de gemeente voor haar vordering op [naam landgoed01] verhaal zal nemen als ware geen sprake van de litigieuze hypotheek;
II te bepalen dat de veroordeling sub I voorwaardelijk zal zijn en eerst werking zal hebben indien en zodra de gemeente uit hoofde van de aan [gedaagde03] opgelegde last onder dwangsom van 19 november 2019 een dwangbevel doet betekenen;
III te verklaren voor recht dat de gemeente haar voorwaardelijke vordering uit hoofde van de last onder bestuursdwang van 19 november 2019 gericht aan [gedaagde03] , zal kunnen verhalen op [gedaagde03] , [gedaagde02] en [gedaagde01] , het registergoed [naam landgoed01] daaronder begrepen, als ware dit registergoed onbezwaard eigendom;
IV gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de gemeente van de nader bij akte te onderbouwen beslagkosten van tenminste € 1.859,45, alsmede één punt van het vigerende liquidatietarief, dan wel een andere in goede justitie toe te kennen vergoeding;
V met veroordeling van gedaagden in de kosten van deze procedure en in de nakosten van €157,00 zonder betekening, verhoogd met € 82,00 in geval van betekening, met daarover de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na datum vonnis.
3.2. Bij de mondelinge behandeling heeft de gemeente in de pleitnota voor wat betreft de beslagkosten ad IV (deels aanvullend) aanspraak gemaakt op:
Ten aanzien van het conservatoir pauliana beslag:
  • € 656,00 griffierecht,
  • één extra punt van het vigerende liquidatietarief,
  • primair de kosten zoals besloten in de facturen die in productie 22 en 27 zijn overlegd, zijnde (€ 1.203,45 + € 1.016,92)= € 2.220,37 en subsidiair vergoeding van de explootkosten, zoals overgelegd in productie 22, zijnde € 771,58.
Ten aanzien van het conservatoir derdenbeslag:
  • € 676,00 griffierecht,
  • Een extra punt van het vigerende liquidatietarief,
  • Vergoeding van explootkosten, zoals overgelegd in productie 28, zijnde € 1.684,18.
3.3.
De gemeente voert aan dat zij op 7 februari 2020 benadeeld is in haar verhaalsmogelijkheden op haar toekomstige vordering op [gedaagden01] . Door [naam landgoed01] op 7 februari 2020 te verkopen en te bezwaren met een veel hogere hypotheek (€ 6.000.000,00) dan de koopprijs (€ 1.750.000,00) valt [gedaagde03] mogelijk weg als schuldenaar, en komt [gedaagde01] hiervoor in de plaats, die minder verhaal biedt dan [gedaagde03] . [gedaagde01] heeft [naam landgoed01] in eigendom maar door de hypotheek van € 6.000.000,00 is geen reëel verhaal meer mogelijk op [naam landgoed01] . [gedaagden01] heeft wetenschap van deze benadeling omdat zij bekend is met de last onder bestuursdwang en het feit dat daar een kostenverhaalsbeschikking uit voort kan komen. De gemeente voert daarnaast aan dat [gedaagden01] onrechtmatig heeft gehandeld door samen te spannen. Dee gezamenlijke rechtshandelingen van [gedaagde03] , [gedaagde02] en [gedaagde01] frustreren de verhaalsmogelijkheden van de gemeente.
3.4.
[gedaagden01] heeft hier tegen verweer gevoerd. Hierop wordt, voor zover relevant, later ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In dit vonnis zal de rechtbank (enkel) oordelen over de proceskosten. De rechtbank licht dit toe.
4.2.
[gedaagden01] verzoekt eindvonnis. Zij voert aan dat de gemeente in de proceskosten moet worden veroordeeld omdat het beroep van de gemeente op de actio pauliana en de gelegde conservatoire beslagen onterecht en prematuur waren. De betaling op 26 oktober 2022 van het in de kostenverhaalbeschikking gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en een betaling voor proces- en beslagkosten van (volgens [gedaagden01] ) € 6.862,52 toont aan dat de actio pauliana en de gelegde conservatoire beslagen onterecht en prematuur waren. Deze procedure was volstrekt onnodig en [gedaagden01] hebben nodeloze kosten gemaakt om zich te weren. [gedaagde01] biedt verhaal en heeft de vordering (onder protest) voldaan.
De vordering van de gemeente is pas ontstaan door het nemen van de kostenverhaalbeschikking op 28 juni 2022 en de bekendmaking daarvan aan [gedaagde03] en [gedaagde01] per brief van 20 juli 2022. De gemeente heeft dat moment niet willen afwachten om te bezien of [gedaagde01] de vordering zou voldoen. Door het verrichten van de betaling (het kostenverhaal) is vast komen te staan dat de gemeente geen benadeelde schuldeiser is. Ondanks de (onder protest gedane) betaling heeft [gedaagden01] belang bij een inhoudelijke beoordeling omdat zij alleen dan de mogelijkheid heeft om het onder protest betaalde bedrag van € 6.862,52 terug te vorderen. Daarnaast wil [gedaagden01] graag zien dat de gemeente als de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagden01] (e.e.a. zoals door haar gevorderd in deze procedure).
4.3.
De gemeente stemt in met het wijzen van vonnis, dat zich beperkt tot de proceskostenveroordeling. Zij voert aan dat [gedaagden01] in het licht van haar aanhoudende betwisting in de proceskosten moet worden veroordeeld.
4.4.
De rechtbank stelt het volgende voorop. De door de gemeente ingestelde actio pauliana en de daarmee gepaard gaande beslagen hadden het doel om verhaal van haar vordering, verbandhoudend met het kostenverhaal, veilig te stellen. Nu op 26 oktober 2022 het bedrag van het kostenverhaal is betaald, is daarmee het belang van de gemeente bij een inhoudelijk oordeel over de actio pauliana in deze procedure komen te vervallen.
4.5.
[gedaagden01] stelt belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling (kennelijk alleen) met het oog op de proceskosten, daarmee verwijzend naar de hoofdregel van artikel 237, eerste lid, Rv. Op grond van die hoofdregel wordt de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld in de kosten veroordeeld. De rechter kan de kosten die nodeloos werden aangewend of veroorzaakt, voor rekening laten van de partij die deze kosten aanwendde of veroorzaakte.
4.6.
Met de gemeente is de rechtbank van oordeel dat de hoofdregel van artikel 237 Rv niet toegepast kan worden omdat de vraag welke partij ongelijk heeft zich nu niet laat beantwoorden. Het antwoord hangt deels af van de uitspraak van de Afdeling, die niet eerder dan in april 2023 wordt verwacht. Tussen partijen is niet in geschil dat de Afdeling finaal zal beslissen over de verschuldigdheid van de kosten die door de gemeente voor instandhouding van [naam landgoed01] zijn gemaakt (het kostenverhaal), de hoogte daarvan, inclusief rente en de vraag of [gedaagde03] en/of [gedaagde01] hiervoor aansprakelijk zijn. Het partijdebat in deze procedure ziet daar (terecht) niet op.
4.7.
De vraag wie ongelijk heeft is in beginsel ook afhankelijk van de geldende verhaalspositie op het tijdstip van de beoordeling. [gedaagden01] doet daar kennelijk beroep op wanneer ze zegt dat ze verhaal heeft geboden door te betalen. Daarom moeten volgens [gedaagden01] de proceskosten voor rekening komen van de gemeente. Die heeft de kosten nodeloos aangewend of veroorzaakt.
4.8.
De vraag of de kosten nodeloos zijn gemaakt moet beoordeeld worden aan de hand van de feiten en omstandigheden ten tijde van beslaglegging (april 2020) en dagvaarding (augustus 2020). Anders dan [gedaagden01] aanvoert kan de betaling door [gedaagden01] van 26 oktober 2022 achteraf niet redengevend zijn voor de vraag of de gemeente in 2020 nodeloos kosten heeft gemaakt.
4.9.
De gemeente voert aan dat zij in 2020 goede reden had beslag te leggen en te procederen omdat [gedaagde03] niet tot herstel overging, [naam landgoed01] plots werd overgedragen aan een lege entiteit met een hypotheek die ver boven de koopprijs lag en [gedaagde03] , [gedaagde02] , [gedaagde01] afzonderlijk dan wel gezamenlijk niet instemden met een buitengerechtelijke vernietiging of het stellen van alternatieve zekerheid. De proceskosten moeten voor rekening van [gedaagden01] komen gezien de aanhoudende betwisting door [gedaagden01] , aldus de gemeente.
4.10.
De rechtbank overweegt het volgende. Tot de verkoop op 7 februari 2020 had de gemeente alleen te maken met [gedaagde03] . Uit hetgeen is aangevoerd blijkt dat [gedaagde03] zich altijd verzet heeft tegen de last onder bestuursdwang en ook aanhoudend heeft betwist dat zij de herstelwerkzaamheden zoals door de gemeente gevorderd moest uitvoeren danwel betalen. [gedaagde03] gaf er evenmin blijk van dat te zullen gaan doen. In plaats van mee te werken vocht [gedaagde03] de last onder bestuursdwang aan, zowel via de bestuursrechter als de bestuursrechtelijke voorzieningenrechter. Dat was haar goed recht, maar bij voortgang van deze situatie, dat [gedaagde03] de last niet uitvoerde, zou de gemeente een vordering op [gedaagde03] krijgen, vanwege de kosten die zij noodgedwongen zou moeten maken om de maatregelen in de last onder bestuursdwang zelf te laten uitvoeren.
De gemeente zag zich vervolgens op 7 februari 2020 geconfronteerd met een verkoop van [naam landgoed01] door [gedaagde03] aan [gedaagde02] en door [gedaagde02] aan [gedaagde01] , met een dermate hoge hypotheek dat reëel verhaal op [naam landgoed01] onmogelijk leek. [gedaagden01] heeft weliswaar op de mondelinge behandeling aangegeven dat [gedaagde01] met [naam landgoed01] nog steeds verhaal bood, maar de gemeente heeft voldoende onderbouwd dat het conservatoir pauliana beslag op [naam landgoed01] destijds noodzakelijk was om verdere frustratie van verhaal te voorkomen. Ook heeft de gemeente in augustus 2020 de afweging mogen maken dat het beslag op zichzelf (vanwege de hypotheek) niet voldoende zekerheid zou geven en dat de vordering uit hoofde van de actio pauliana om die reden moest worden doorgezet. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de gemeente [gedaagden01] in haar brieven van 30 april 2020 de keuze heeft geboden verdere proceskosten te vermijden, onder meer door alternatieve zekerheid te stellen. Daarvan heeft [gedaagden01] geen gebruik gemaakt..
4.11.
Uit de systematiek van de wet vloeit verder voort dat de vordering van de gemeente pas opeisbaar zou worden met een kostenverhaalsbeschikking, af te geven nadat de gemeente zelf de kosten zou moeten maken. Anders dan [gedaagden01] stelt, betekent dit niet dat de vorderingen van de gemeente prematuur zijn ingesteld. De gemeente heeft haar vorderingen ingestoken als voorwaardelijke vorderingen in de zin van artikel 6:26 BW. Naar het oordeel van de rechtbank verzet het voorwaardelijke karakter van de verbintenis zich in dit geval niet tegen het toepassen van de bepalingen voor onvoorwaardelijke verbintenissen. De gemeente heeft terecht gewezen op jurisprudentie van de Hoge Raad waaruit volgt dat de schuldeiser van een vordering onder opschortende voorwaarde in beginsel beroep op de pauliana toekomt, omdat ook voor hem belang is dat hij zijn verhaalspositie veilig kan stellen.
4.12.
Ook op het moment dat in 2022 conservatoir derdenbeslag is gelegd onder de notaris en de kostenverhaalsbeschikking is genomen had de gemeente nog geen zekerheid dat [gedaagden01] verhaal kon (en wilde) bieden. Dit was niet anders ten tijde van de mondelinge behandeling op 27 september 2022. Op het moment van de betaling door [gedaagden01] op 26 oktober 2022 waren alle relevante proces- en beslagkosten al gemaakt.
4.13.
Samengevat zag de gemeente zich vanaf april 2020 tot aan de betaling op 26 oktober 2022 geconfronteerd met een (voorwaardelijke) vordering op [gedaagde03] , [gedaagde02] en/of [gedaagde01] en een vrees voor verlies van verhaalsmogelijkheden. De rechtbank oordeelt dat de gemeente gelet op deze omstandigheden niet nodeloos heeft geprocedeerd en niet op grond daarvan in de proceskosten van [gedaagden01] kan worden veroordeeld.
4.14.
Pas door de betaling op 26 oktober 2022 heeft de gemeente de zekerheid gekregen waar het haar in deze procedure om te doen was. [gedaagden01] heeft reële mogelijkheden gehad alternatieve zekerheid te stellen om proceskosten te voorkomen. De rechtbank ziet bij deze stand van zaken aanleiding [gedaagden01] in de proces- en beslagkosten van de gemeente te veroordelen. De rechtbank leest de vordering van de gemeente zo dat hoofdelijke veroordeling van beslagkosten en proceskosten wordt gevorderd. [gedaagden01] heeft zich niet tegen hoofdelijke veroordeling geweerd. De rechtbank zal [gedaagden01] daarom hoofdelijk in deze kosten veroordelen. [gedaagden01] heeft zich niet beroepen op verrekening met al betaalde proceskosten.
hoogte van de proceskosten
4.15.
De proceskosten bedragen:
Exploot dagvaarding: € 100,89
Liquidatietarief € 1.126,00 (2 punten x € 563,00)
Totaal: € 1.226,89
De rechtbank licht toe dat het griffierecht dat betaald is voor de verzoekschriften tot het leggen van conservatoir beslag verrekend is met het griffierecht in de hoofdprocedure. De gemeente heeft verzocht extra punten toe te kennen vanwege het verzoek van [gedaagden01] voor het voeren van pleidooi. De rechtbank overweegt dat dit geen aanleiding is om meer dan één punt toe te kennen aan de mondelinge behandeling.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op (vgl. Zie HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, rov. 3.5; HR 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:335, rov. 3.2). Deze rechtspraak moet zo worden begrepen dat een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover omvat. Daarbij geldt dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan de in voorkomend geval noodzakelijke betekening van de uitspraak is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Voor afzonderlijke vermelding van de nakosten en de wettelijke rente daarover in de proceskostenveroordeling bestaat dan ook geen aanleiding. De nakosten worden begroot op € 163,00 aan nakosten zonder betekening, verhoogd met € 85,00 aan nakosten in geval van betekening van het vonnis.
beslagkosten
4.16.
[gedaagden01] voert aan dat de beslagkosten afgewezen moeten worden omdat de overige vorderingen van de gemeente afgewezen moeten worden. De rechtbank overweegt dat artikel 706 Rv bepaalt dat de beslagkosten voor rekening komen van de beslagene behalve indien de beslagen nietig, onnodig of onrechtmatig waren. Dit laatste is niet vast komen te staan en volgt ook niet uit het feit dat de gemeente geen belang meer heeft bij haar overige vorderingen als gevolg van de betaling door [gedaagden01] . De beslagkosten komen daarom voor rekening van [gedaagden01]
hoogte van de beslagkosten
4.17.
De gemeente vordert de kosten van twee verschillende beslagen. Het eerste beslag betreft het conservatoir beslag op [naam landgoed01] . De volgende kosten zijn gemotiveerd met verwijzing naar productie 22 van de gemeente en toewijsbaar:
  • explootkosten € 1.203,45
  • griffierecht € 656,00
  • liquidatietarief € 563,00 (1 punt x € 563,00)
Totaal: € 2.422,45
De rechtbank overweegt dat het gevorderde bedrag van € 1.016,92 met de enkele verwijzing naar productie 28 onvoldoende is gemotiveerd. In deze productie, de factuur van Groot & Evers van 1 september 2020, worden de kosten van een dagvaarding gespecificeerd. Omdat de datum van de factuur niet overeenstemt met de datum van het leggen van het conservatoire beslag op 29 april 2020 is, zonder toelichting die ontbreekt, niet duidelijk om welke beslagkosten het gaat. Deze kosten worden daarom afgewezen.
4.18.
Het tweede beslag betreft het derdenbeslag onder de notaris. De volgende kosten zijn gemotiveerd door verwijzing naar productie 20 van [gedaagden01] en naar productie 28 van de gemeente en toewijsbaar:
  • explootkosten € 1.684,18
  • griffierecht € 676,00
  • liquidatietarief € 563,00 (1 punt x € 563,00)
Totaal: € 2.923,18
De rechtbank licht toe dat de gevorderde kosten van € 81,70 inclusief btw, die de gemeente eerst bij akte van 16 december 2022 heeft gevorderd en onderbouwd, afgewezen worden nu [gedaagden01] hier geen verweer op heeft kunnen voeren.
4.19.
In totaal zal € 5.345,63 (€ 2.422,45 + € 2.923,18) worden toegewezen in verband met de in opdracht van de gemeente gelegde beslagen.
overige vorderingen van de gemeente
4.20.
Nu de vordering uit de kostenverhaalsbeschikking is voldaan en de beslagen zijn opgeheven heeft de gemeente geen belang meer bij toewijzing van de vorderingen I tot en met III. Deze vorderingen zullen daarom worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagden01] hoofdelijk in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 5.345,63,
5.2.
veroordeelt [gedaagden01] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.226,89, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft, mr. M.J. van Cleef-Metsaars en mr. D. van Dam en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: