ECLI:NL:RBDHA:2023:14874

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.21332
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag en de verantwoordelijkheid van Duitsland onder de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 24 juli 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de Staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het belang van het kind niet in aanmerking is genomen bij de beslissing om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser had zorgen voor zijn kind in Nederland en voerde aan dat de Dublinverordening niet meer op hem van toepassing was, omdat hij zijn asielaanvraag op 11 mei 2023 had ingetrokken. De rechtbank stelt vast dat de Staatssecretaris de relevante omstandigheden niet voldoende heeft onderzocht en dat het belang van het kind niet adequaat is gewogen.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van de Staatssecretaris en draagt deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.674,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 augustus 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.21332
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. I.N. Schalken),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S. Vreugdehil-Brock).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 juli 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Gelet op wat eiser heeft aangevoerd over de zorgtaken voor zijn kind in Nederland, heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd waarom in het belang van het kind geen aanleiding is gezien om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
aanvaard.
Geldigheid claimakkoord
5. Eiser voert aan dat het claimakkoord van 8 juni 2023 niet geldig is, omdat hij zijn asielaanvraag op 11 mei 2023 heeft ingetrokken. De Dublinverordening was toen niet meer op hem van toepassing en er bestond geen concreet aanknopingspunt voor overdracht aan Duitsland. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 april 20222. Bovendien stelt de staatssecretaris ten onrechte dat eiser zich zonder verblijfstitel ophield in Nederland en daardoor nog steeds geclaimd kon worden op grond van artikel 18, eerste lid, onder d van de Dublinverordening. Eiser heeft namelijk procedureel rechtmatig verblijf in Nederland vanaf 20 april 2023 in verband met een Chavez-aanvraag. De staatssecretaris heeft de autoriteiten van Duitsland niet geïnformeerd dat eiser rechtmatig verblijf heeft in Nederland.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Dat eiser zijn asielaanvraag op 11 mei 2023 heeft ingetrokken heeft niet als gevolg dat de Dublinverordening niet meer op hem van toepassing is. Uit artikel 18, eerste lid, onder d van de Dublinverordening volgt dat de verplichting tot terugname ook geldt voor vreemdelingen die zich zonder verblijfstitel ophouden. Gelet op de definitie in artikel 2 onder l van de Dublinverordening is het procedureel rechtmatig verblijf van eiser geen ‘verblijfstitel’ in de zin van de Dublinverordening. De staatssecretaris heeft dan ook terecht overwogen dat eiser geclaimd kon worden op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening. Duitsland is daarmee verantwoordelijk voor de procedure, inclusief de eventuele vertrekprocedure. De beroepsgrond slaagt niet.
Belang van het kind
7. Eiser voert verder aan dat de staatssecretaris het belang van het kind ten onrechte niet heeft getoetst in de Dublinprocedure. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat aan de voorwaarden van Chavez wordt voldaan en daarmee voldoet aan voorwaarden om op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening de behandeling van zijn asielaanvraag aan Nederland te trekken. Eiser heeft zorgtaken van zijn Nederlandse dochter op zich genomen. Het arrest Chavez-Vilchez heeft ook invloed op de Dublinprocedure. Ook uit considerans 13 en artikel 6, eerste lid, van de Dublinverordening dat het hogere belang van het kind bij de toepassing van de Dublinverordening voorop moet staan. Ter onderbouwing daarvan verwijst naar eiser de stukken die hij heeft ingediend bij zijn Chavez-aanvraag van 18 april 2023: een verklaring van de GGD dat hij op de afspraak is verschenen, en foto’s met zijn kind. Eiser verwijst ook naar de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2022.3
8. De rechtbank oordeelt als volgt. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit overwogen dat het belang van het kind wordt getoetst in de Chavez-aanvraag, en dat binnen de Dublinprocedure alleen is gekeken welke artikelen uit de Dublinverordening mogelijk op eiser van toepassing zijn. Deze motivering is, in het licht van de Afdelingsjurisprudentie4 te algemeen. Het belang van het kind kan relevant zijn in het kader van de vraag of sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die overdracht onevenredig hard maken en de rechter moet toetsen of de staatssecretaris zich voldoende rekenschap heeft gegeven van het belang van het kind. De staatssecretaris heeft dat in dit geval niet gedaan. De
4 Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 24 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:586 en 13 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1671.
onduidelijkheden die hij ter zitting heeft gesteld over de familierechtelijke relatie en zorgverdeling, had hij bij de besluitvorming moeten onderzoeken om hierover een oordeel te kunnen vormen in het kader van de toetsing aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan de staatssecretaris op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat de staatssecretaris nader onderzoek moet doen.
9.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft de staatssecretaris hiervoor zes weken.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 24 juli 2023;
  • draagt de staatssecretaris op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 augustus 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.