ECLI:NL:RBDHA:2023:1474

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
NL23.93
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die de Syrische nationaliteit bezit. Eiser had op 9 juni 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, maar eiser voerde aan dat hij niet welkom was in Italië en dat hij vreest voor discriminatie. De rechtbank oordeelde dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt, wat eiser niet heeft kunnen doen. De rechtbank concludeerde dat er geen beletselen zijn om eiser aan Italië over te dragen en dat de vrees van eiser voor discriminatie niet voldoende onderbouwd was.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL23.93
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser v-nummer: [Nummer]

(gemachtigde: mr. L.J.H. Hoven-Kohl),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 2 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.90, op 2 februari 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 9 juni 2022 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw.1 Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 1 juni 2022 illegaal Italië is ingereisd. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Italië verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening.2 Op 22 september 2022 zijn de autoriteiten van Italië hiermee akkoord gegaan.
3. Eiser voert in beroep aan dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, gelet op de concrete aanwijzingen die maken dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Hij stelt dat hij niet welkom was in Italië en dat hij vreest voor discriminatie. Eiser meent dat er nader onderzoek moet worden
1. Vreemdelingenwet 2000.
2 Verordening (EU) nr. 604/2013.
gedaan naar de situatie in Italië. Ook verwijst eiser naar een circular letter van de Dublin- Unit Italië van 5 december 2022 waarin de Italiaanse autoriteiten verzoeken om tijdelijke opschorting van gereguleerde overdrachten en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 29 december 2022.3 Verweerder had de asielaanvraag om die reden aan zich moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
5. Als uitgangspunt geldt dat verweerder ten aanzien van Italië nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt.4 Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet zo is. Eiser is hier niet in geslaagd.
6. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van beletselen om eiser aan Italië over te dragen. Voor zover eiser vreest na overdracht aan Italië geen toegang te zullen krijgen tot de opvangfaciliteiten daar, heeft verweerder terecht gesteld dat die vrees niet aannemelijk is gemaakt met eisers verwijzing naar de circular letter van 5 december 2022. Hieruit volgt namelijk dat sprake is van een verzoek tot tijdelijke opschorting van overdrachten op grond van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er sprake is van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel en dat dit niet tot gevolg heeft dat de vaststelling van de verantwoordelijkheid van Italië onrechtmatig is. De rechtbank wijst ter vergelijking op de uitspraken van de Afdeling van 8 april 20205 en 30 oktober 20206 betreffende een circular letter met betrekking tot het coronavirus, wat eveneens een tijdelijk overdrachtsbeletsel betrof. Dat op dit moment onbekend is hoelang de opschorting zal duren staat er echter niet aan in de weg dat eiser alsnog kan worden overgedragen indien de opschorting voor het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn wordt opgeheven. Wanneer daarentegen eiser niet binnen de uiterste overdrachtstermijn kan worden overgedragen, zal hij vervolgens worden opgenomen in de nationale procedure. Het beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, slaagt om deze reden niet. De circular letter heeft dan ook niet tot gevolg dat verweerder op voorhand moet afzien van de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat of hierom toepassing had moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
7. Verder heeft verweerder in de stelling van eiser dat hij niet welkom was in Italië en dat hij daar werd gediscrimineerd, geen aanleiding hoeven zien om toch gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 17 Dublinverordening, reeds nu deze stelling niet nader is onderbouwd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR24614646

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.