ECLI:NL:RBDHA:2023:14711

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
23/2694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot overbrenging uit Afghanistan naar Nederland op basis van Kamerbriefcriteria

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2023, zaaknummer SGR 23/2694, is het verzoek van eiser, een Afghaanse bewaker die voor de Nederlandse krijgsmacht heeft gewerkt, om overgebracht te worden naar Nederland afgewezen. Eiser had verzocht om hem en zijn gezin vanuit Afghanistan naar Nederland te brengen, maar de minister van Buitenlandse Zaken heeft dit verzoek afgewezen op basis van de criteria uit de Kamerbrief van 11 oktober 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden die in deze Kamerbrief zijn gesteld, omdat hij niet is opgeroepen tijdens de acute evacuatiefase en niet behoort tot de afgebakende groepen die voor overbrenging in aanmerking komen. Eiser heeft betoogd dat hij gelijkgesteld moet worden met medewerkers die direct voor het ministerie van Defensie werkten, maar de rechtbank oordeelde dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de bewakers van Afghan Security Guard (ASG) niet onder deze categorie vallen. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, omdat er onvoldoende bewijs was dat eiser structureel substantiële werkzaamheden voor Defensie heeft verricht. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen sprake is van inconsistente toepassing van het beleid, en dat de afwijzing van het verzoek niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Eiser heeft recht op proceskostenvergoeding, die is vastgesteld op €627,75.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2694

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit Afghanistan, eiser

(gemachtigde: mr. R.L.J. Henket-Reijnen),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

(gemachtigde: mr. E.C. Pietermaat).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of eiser en zijn gezin voor overbrenging uit Afghanistan naar Nederland in aanmerking komen.
1.1.
Bij bericht van 1 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij en zijn gezin niet voor overbrenging uit Afghanistan in aanmerking komen.
1.2.
Eiser heeft, met instemming van verweerder, rechtstreeks beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting was op 6 september 2023. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. [naam], werkzaam bij het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft verweerder op 19 september 2021 verzocht om hem en zijn gezin vanuit Afghanistan naar Nederland over te brengen. Eiser stelt dat hij in de periode van 2008 tot 2010 heeft gewerkt als bewaker van Afghan Security Guard (ASG) voor de Nederlandse krijgsmacht in Deh Rawod (Uruzgan). Verweerder heeft dit verzoek afgewezen. De reden daarvoor is dat eiser niet is opgeroepen tijdens de acute evacuatiefase en ook niet behoort tot een van de twee groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 (de Kamerbrief).
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan het feit dat bewakers van ASG niet direct voor het ministerie van Defensie werkzaam waren. Eiser moet als bewaker van ASG gelijk worden gesteld met medewerkers die direct voor het ministerie van Defensie werkzaam waren. Daarbij is van belang dat ASG is ingehuurd voor de beveiliging van Nederlandse kampementen en de werkzaamheden zichtbaar waren voor onder andere de Taliban. Daarnaast stelt eiser dat verweerder meerdere andere bewakers van ASG wel heeft overgebracht, ook buiten de evacuatiefase. Het bestreden besluit zou daarom in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel. Tot slot stelt eiser dat het bestreden besluit onevenredige gevolgen voor hem heeft.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn beroepschrift tevens een beroep heeft gedaan op de zogenaamde ‘tolkenregeling’. Deze regeling heeft een andere strekking dan de Kamerbrief en wordt uitgevoerd door de minister van Defensie, niet door verweerder. De rechtbank zal daarom uitsluitend beoordelen of eiser op basis van de Kamerbrief voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komt.
Wat is het beleid?
5. Het beleid voor overbrenging van personen uit Afghanistan na de machtsovername door de Taliban op 15 augustus 2021 is neergelegd in de Kamerbrief, waarin een speciale voorziening wordt getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
5.1
Het gaat hierbij om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de begroting van Buitenlandse Zaken/Buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking (BZ/BHOS) gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Medewerkers kunnen worden aangedragen door in Nederland gevestigde NGO’s als zij sinds 1 januari 2018 tenminste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor het desbetreffende ontwikkelingsproject in een publieke, zichtbare functie. De NGO’s zullen worden uitgenodigd om medewerkers die aan deze criteria voldoen voor te dragen.
5.2
Ook personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie komen in aanmerking voor overbrenging. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL. Hun identiteit en Afghaanse nationaliteit moet vast te stellen zijn. In de Kamerbrief staat dat Defensie en Justitie en Veiligheid de criteria zullen toepassen op de nu bij Defensie beschikbare data, waaronder de meldingen van veteranen. Het betreft een afgebakende groep van ongeveer 500 (later bijgesteld naar 600) Afghanen (inclusief kerngezinnen) die vóór 11 oktober 2021 een verzoek tot overbrenging hebben ingediend bij het ministerie van Defensie, dan wel bekend zijn door meldingen van bijvoorbeeld veteranen. Deze verzoeken en meldingen zijn door verweerder gebundeld in een database die dient als referentie. [1]
5.3
Deze twee doelgroepen zijn het resultaat van een bewuste keuze op basis van objectieve criteria, waarbij de gestelde vrees of het lopen van gevaar geen rol speelt. De mate waarin er sprake is van een evidente zorgplicht van het kabinet is redengevend geweest. [2]
Wat is het toetsingskader voor de rechter?6.1 Over dit beleid heeft de hoogste bestuursrechter twee richtinggevende uitspraken gedaan, [3] waarin is geoordeeld dat het gaat om buitenwettelijk begunstigend beleid waarbij het kabinet veel beleidsruimte heeft. [4] Dat betekent onder andere dat op verweerder geen wettelijke verplichting rust om tot evacuatie uit Afghanistan over te gaan en dat aan personen die niet worden geëvacueerd, omdat ze buiten de reikwijdte van de Kamerbrief vallen, geen aanspraak wordt ontnomen waar zij anders wel recht op zouden hebben. Door de overkomst naar Nederland niet te faciliteren maakt verweerder geen inbreuk op fundamentele rechten, ook niet als de Taliban dat mogelijk wel doen. [5]
6.2
Verder brengt het gegeven dat er sprake is van buitenwettelijk begunstigend beleid met zich dat de rechterlijke toetsing van de weigering om personen uit Afghanistan te evacueren dan wel de overbrenging naar Nederland te faciliteren, terughoudend en beperkt is. In de eerste plaats moet worden beoordeeld of de personen waarvoor de overbrenging naar Nederland is verzocht binnen één van de twee groepen vallen die zijn genoemd in de Kamerbrief. Hierbij is van belang dat de enkele omstandigheid dat de personen voor wie het kabinet zich inspant in het beleid zijn omschreven in groepen, niet maakt dat verweerder dit beleid niet zo heeft mogen vaststellen of dat dit beleid in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Verweerder mocht deze groepen duidelijk afbakenen. [6] In de tweede plaats moet, voor personen die net niet binnen de reikwijdte van de Kamerbrief vallen, worden beoordeeld of de afwijzing van het overbrengingsverzoek zonder nadere motivering niet leidt tot een inconsistente toepassing van het beleid. [7] De rechtbank dient het beroep van eiser aan de hand van dit kader te beoordelen.
Valt eiser binnen de reikwijdte van de Kamerbrief?
7. Verweerder heeft in het bestreden besluit bij de vaststelling dat eiser buiten de reikwijdte van de Kamerbrief valt, doorslaggevende betekenis toegekend aan het feit dat bewakers van ASG niet direct voor het ministerie van Defensie werkzaam waren. In het verweerschrift heeft verweerder onderkend dat aan dit gegeven geen doorslaggevende betekenis toekomt. Dat betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
8. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser zijn verzoek vóór 11 oktober 2021 heeft ingediend. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of eiser voldoet aan de in de Kamerbrief genoemde criteria. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
8.1
De rechtbank stelt vast dat enkel eiser zelf een overbrengingsverzoek heeft ingediend. Eiser is niet (tevens) door een ander die kennis draagt van substantiële werkzaamheden die door eiser voor Defensie zouden zijn verricht - zoals bijvoorbeeld een veteraan - bij verweerder gemeld. Daarom kon verweerder bij het bestreden besluit enkel afgaan op het verzoek van eiser en de door hem overgelegde stukken. Eiser heeft bij zijn overbrengingsverzoek een certificaat van een ASG-training uit 2010 en een CV gevoegd. Verweerder heeft eiser in een opvolgende email verzocht documentatie aan te leveren die bevestigt dat hij voor de Nederlandse overheid heeft gewerkt, zoals bijvoorbeeld een contract, referentiebrief of werkpas. Eiser heeft in reactie op dit verzoek slechts enkele foto’s toegezonden, terwijl – zoals verweerder heeft toegelicht – veel bewakers die tot de afgebakende groep behoren wel over de gevraagde documentatie beschikken. De rechtbank concludeert dat ten tijde van het bestreden besluit geen objectieve aanknopingspunten voorhanden waren waaruit kon worden afgeleid dat eiser structureel substantiële werkzaamheden voor Defensie heeft verricht.
8.2
De rechtbank overweegt verder dat de door eiser in beroep overgelegde schriftelijke getuigenverklaring van de toenmalige directeur van ASG, die ook op zitting als getuige heeft verklaard, geen verdere aanknopingspunten biedt om alsnog aannemelijk te achten dat eiser structureel substantiële werkzaamheden voor Defensie heeft verricht. De schriftelijke verklaring van deze getuige dat eiser voor hem heeft gewerkt in Camp Hadrian (Deh Rawod) in de periode van 2006-2010 is daarvoor, in afwezigheid van verdere objectief verifieerbare informatie over de door eiser verrichte werkzaamheden, niet voldoende. Ter zitting heeft deze getuige verder verklaard dat veel voormalig bewakers hun werkdocumentatie niet met zich dragen of hebben vernietigd, uit angst dat de Taliban deze aan zal treffen bij een fouillering of huiszoeking. Dit is een omstandigheid die, wat daar in het specifieke geval van eiser ook van zij, voor risico van de indiener van het overbrengingsverzoek komt. Er is immers sprake van buitenwettelijk begunstigend beleid, waarbij aan personen die buiten de reikwijdte van de Kamerbrief vallen, bijvoorbeeld omdat ze niet aan kunnen tonen dat zij structureel substantiële werkzaamheden voor Defensie hebben verricht, geen aanspraak wordt ontnomen waar zij anders wel recht op zouden hebben.
8.3
Eiser heeft tot slot gesteld dat Defensie over een salarisadministratie moet beschikken waaruit kan worden afgeleid dat eiser salarisbetalingen van Defensie heeft ontvangen. Verweerder heeft het voorhanden zijn van een dergelijke administratie betwist, hetgeen de rechtbank niet onaannemelijk voorkomt. Eiser stelt immers voor ASG te hebben gewerkt en voor zover bij het uitbetalen van zijn salaris Nederlandse militairen een rol hebben vervuld, was het ASG die aan eiser salaris was verschuldigd. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat eiser structureel substantiële werkzaamheden voor Defensie heeft verricht.
Is er sprake van een inconsistente toepassing van het beleid?
9. De rechtbank is niet gebleken van feiten en omstandigheden die met zich brengen dat de afwijzing van het overbrengingsverzoek van eiser leidt tot een inconsistente toepassing van het beleid. Nu niet aannemelijk is geworden dat eiser structureel substantiële werkzaamheden voor Defensie heeft verricht, valt eiser niet ‘net niet binnen de reikwijdte’ van de Kamerbrief. Reeds hierom kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is van een inconsistente toepassing van het beleid. Het gegeven dat een duidelijke afbakening van de groepen die voor overbrenging in aanmerking komen grote consequenties kan hebben voor personen die daar buiten vallen, maakt het bestreden besluit niet inconsistent of onevenredig. [8]
10. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel leidt voorts niet tot het oordeel dat verweerder toch de komst van eiser naar Nederland had moeten faciliteren. Verweerder heeft te kennen gegeven in twee gevallen per abuis verzoekers naar Nederland te hebben overgebracht, maar heeft er daarbij terecht op gewezen dat hij gemaakte fouten niet hoeft te herhalen. De rechtbank is voor het overige niet gebleken dat eventuele ASG-bewakers die naar Nederland zijn overgebracht niet aan de criteria uit de Kamerbrief voldeden.
Conclusie en proceskosten
11. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van dit besluit in stand laten.
12.1
Verweerder moet de kosten die eiser heeft gemaakt voor deze procedure vergoeden. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten (hierna: Bpb) als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling van €837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in beginsel €1.674,-.
12.2
De rechtbank heeft de zaken SGR 23/2725, SGR 23/3142, SGR 23/2694 (deze zaak) en SGR 23/2705 gelijktijdig op zitting behandeld. Deze zaken zijn bij uitspraken van dezelfde datum gegrond verklaard. De rechtbank ziet aanleiding om al deze zaken aan te merken als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Bpb. De beroepen van eisers zijn gelijktijdig door de bestuursrechter behandeld, de rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon, van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek waren. De beroepsgronden zagen in elke zaak op dezelfde rechtsvraag en waren (nagenoeg) gelijkluidend.
12.3
Volgens de Bijlage bij het Bpb, onder C2, wordt voor vier of meer samenhangende zaken een wegingsfactor van 1,5 toegepast. Toegepast op het hiervoor vermelde bedrag levert dat een proceskostenvergoeding op van (€1.674,- × 1,5 =) €2.511,-. Dit bedrag dient te worden gedeeld door het totaal aantal samenhangende zaken (€2.511,- ÷ 4) zodat de proceskostenvergoeding voor iedere zaak €627,75 bedraagt.
13. Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft verweerder geen griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtgevolgen van dit besluit in stand blijven;
  • gelast dat verweerder de proceskosten van eiser vergoedt tot een bedrag van €627,75,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van deze rechtbank van 23 augustus 2023 (o.a. ECLI:NL:RBDHA:2023:12323 en ECLI:NL:RBDHA:2023:12333).
2.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
4.ECLI:NL:RVS:2023:718, overweging 4.
5.ECLI:NL:RVS:2023:718, overweging 4. en 4.2.
6.ECLI:NL:RVS:2023:719, overweging 5.1.
7.ECLI:NL:RVS:2023:719, overweging 5.1, zie ook ECLI:NL:RVS:718, overweging 4.3.
8.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 februari 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:2164), overweging 14.