ECLI:NL:RBDHA:2023:14710

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
23/2705
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot overbrenging uit Afghanistan naar Nederland op basis van Kamerbriefcriteria

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2023, in de zaak tussen eiser, een Afghaanse bewaker van de Afghan Security Guard (ASG), en de minister van Buitenlandse Zaken, wordt het verzoek van eiser om overbrenging naar Nederland afgewezen. Eiser had verzocht om hem en zijn gezin vanuit Afghanistan naar Nederland over te brengen, maar zijn verzoek werd afgewezen omdat hij dit niet vóór 11 oktober 2021 had ingediend. De rechtbank oordeelt dat de minister niet verder hoefde te toetsen aan de criteria uit de Kamerbrief van 11 oktober 2021, die specifieke groepen Afghanen benoemt die in aanmerking komen voor overbrenging. Eiser betoogde dat hij gelijkgesteld moest worden met medewerkers die direct voor het ministerie van Defensie werkten, maar de rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat eiser buiten de reikwijdte van de Kamerbrief valt. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van het verzoek niet leidt tot een inconsistente toepassing van het beleid en dat de minister geen inbreuk maakt op fundamentele rechten door het verzoek af te wijzen. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van €627,75 toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2705

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Afghanistan, eiser

(gemachtigde: mr. R.L.J. Henket-Reijnen),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

(gemachtigde: mr. E.C. Pietermaat).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of eiser en zijn gezin voor overbrenging uit Afghanistan naar Nederland in aanmerking komen.
1.1.
Bij bericht van 1 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij en zijn gezin niet voor overbrenging uit Afghanistan in aanmerking komen.
1.2.
Eiser heeft, met instemming van verweerder, rechtstreeks beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting was op 6 september 2023. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. [naam] , werkzaam bij het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft verweerder op 5 januari 2022 verzocht om hem en zijn gezin vanuit Afghanistan naar Nederland over te brengen. Eiser stelt dat hij van 15 oktober 2006 tot en met 31 december 2010 heeft gewerkt als bewaker van Afghan Security Guard (ASG) voor de Nederlandse krijgsmacht in Deh Rawod (Uruzgan). Verweerder heeft dit verzoek afgewezen. De reden daarvoor is dat eiser niet is opgeroepen tijdens de acute evacuatiefase en ook niet behoort tot een van de twee groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 (de Kamerbrief).
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan het feit dat bewakers van ASG niet direct voor het ministerie van Defensie werkzaam waren. Eiser moet als bewaker van ASG gelijk worden gesteld met medewerkers die direct voor het ministerie van Defensie werkzaam waren. Daarbij is van belang dat ASG is ingehuurd voor de beveiliging van Nederlandse kampementen en de werkzaamheden zichtbaar waren voor onder andere de Taliban. Daarnaast stelt eiser dat verweerder hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij zijn overbrengingsverzoek niet vóór 11 oktober 2021 heeft ingediend. Verweerder heeft meerdere andere bewakers van ASG wel overgebracht, ook buiten de evacuatiefase. Het bestreden besluit zou daarom in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel. Tot slot stelt eiser dat het bestreden besluit onevenredige gevolgen voor hem heeft.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn beroepschrift tevens een beroep heeft gedaan op de zogenaamde ‘tolkenregeling’. Deze regeling heeft een andere strekking dan de Kamerbrief en wordt uitgevoerd door de minister van Defensie, niet door verweerder. De rechtbank zal daarom uitsluitend beoordelen of eiser op basis van de Kamerbrief voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komt.
Wat is het beleid?
5. Het beleid voor overbrenging van personen uit Afghanistan na de machtsovername door de Taliban op 15 augustus 2021 is neergelegd in de Kamerbrief, waarin een speciale voorziening wordt getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
5.1
Het gaat hierbij om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de begroting van Buitenlandse Zaken/Buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking (BZ/BHOS) gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Medewerkers kunnen worden aangedragen door in Nederland gevestigde NGO’s als zij sinds 1 januari 2018 tenminste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor het desbetreffende ontwikkelingsproject in een publieke, zichtbare functie. De NGO’s zullen worden uitgenodigd om medewerkers die aan deze criteria voldoen voor te dragen.
5.2
Ook personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie komen in aanmerking voor overbrenging. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL. Hun identiteit en Afghaanse nationaliteit moet vast te stellen zijn. In de Kamerbrief staat dat Defensie en Justitie en Veiligheid de criteria zullen toepassen op de nu bij Defensie beschikbare data, waaronder de meldingen van veteranen. Het betreft een afgebakende groep van ongeveer 500 (later bijgesteld naar 600) Afghanen (inclusief kerngezinnen).
5.3
Deze twee doelgroepen zijn het resultaat van een bewuste keuze op basis van objectieve criteria, waarbij de gestelde vrees of het lopen van gevaar geen rol speelt. De mate waarin er sprake is van een evidente zorgplicht van het kabinet is redengevend geweest. [1]
Wat is het toetsingskader voor de rechter?6.1 Over dit beleid heeft de hoogste bestuursrechter twee richtinggevende uitspraken gedaan, [2] waarin is geoordeeld dat het gaat om buitenwettelijk begunstigend beleid waarbij het kabinet veel beleidsruimte heeft. [3] Dat betekent onder andere dat op verweerder geen wettelijke verplichting rust om tot evacuatie uit Afghanistan over te gaan en dat aan personen die niet worden geëvacueerd, omdat ze buiten de reikwijdte van de Kamerbrief vallen, geen aanspraak wordt ontnomen waar zij anders wel recht op zouden hebben. Door de overkomst naar Nederland niet te faciliteren maakt verweerder geen inbreuk op fundamentele rechten, ook niet als de Taliban dat mogelijk wel doen. [4]
6.2
Verder brengt het gegeven dat er sprake is van buitenwettelijk begunstigend beleid met zich dat de rechterlijke toetsing van de weigering om personen uit Afghanistan te evacueren dan wel de overbrenging naar Nederland te faciliteren, terughoudend en beperkt is. In de eerste plaats moet worden beoordeeld of de personen waarvoor de overbrenging naar Nederland is verzocht binnen één van de twee groepen vallen die zijn genoemd in de Kamerbrief. Hierbij is van belang dat de enkele omstandigheid dat de personen voor wie het kabinet zich inspant in het beleid zijn omschreven in groepen, niet maakt dat verweerder dit beleid niet zo heeft mogen vaststellen of dat dit beleid in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Verweerder mocht deze groepen duidelijk afbakenen. [5] In de tweede plaats moet, voor personen die net niet binnen de reikwijdte van de Kamerbrief vallen, worden beoordeeld of de afwijzing van het overbrengingsverzoek zonder nadere motivering niet leidt tot een inconsistente toepassing van het beleid. [6] De rechtbank dient het beroep van eiser aan de hand van dit kader te beoordelen.
Valt eiser binnen de reikwijdte van de Kamerbrief?
7. Verweerder heeft in het bestreden besluit bij de vaststelling dat eiser buiten de reikwijdte van de Kamerbrief valt, doorslaggevende betekenis toegekend aan het feit dat bewakers van ASG niet direct voor het ministerie van Defensie werkzaam waren. In het verweerschrift heeft verweerder onderkend dat aan dit gegeven geen doorslaggevende betekenis toekomt. Dat betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
8. Eiser heeft in dit kader een beroep gedaan op een email die hij op 14 juli 2022 heeft ontvangen en die afkomstig is van zowel het ministerie van Defensie als het ministerie van Buitenlandse Zaken. In deze email is onder andere aangegeven dat eiser aan de criteria voor overbrenging naar Nederland voldoet en dat hij vóór 22 juli 2022 contact op moet nemen indien hij op korte termijn van deze mogelijkheid gebruik wil maken (de zogenaamde ‘final call’). Eiser heeft betoogd dat uit deze email blijkt dat hij wel degelijk tot de doelgroep uit de Kamerbrief moet worden gerekend dan wel dat hij aan deze email het vertrouwen mocht ontlenen dat hij voor overbrenging uit Afghanistan in aanmerking zou komen.
9.1
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat onder de afgebakende groep alleen de Afghanen vallen die vóór 11 oktober 2021 een verzoek tot overbrenging hebben ingediend bij het ministerie van Defensie, dan wel bekend zijn door meldingen van bijvoorbeeld veteranen. Deze verzoeken en meldingen zijn door verweerder gebundeld in een database die dient als referentie. [7] Aangezien eiser zijn overbrengingsverzoek niet vóór 11 oktober 2021 heeft ingediend en in deze database niet voorkomt, kan eiser – ondanks de ontvangst van de ‘final call’ – niet tot de afgebakende groep worden gerekend. Verweerder heeft aangegeven dat niet meer te achterhalen is waarom eiser de ‘final call’ heeft ontvangen. De rechtbank acht het voorstelbaar dat deze abusievelijk aan eiser is verstuurd, mede gelet op de hectische omstandigheden waaronder verweerder de Kamerbrief uit moest voeren. In ieder geval kan uit de ontvangst van de ‘final call’ door eiser, anders dan door eiser is betoogd, niet worden afgeleid dat de doelgroep uit de Kamerbrief ruimer moet worden getrokken dan verweerder heeft gedaan. Verweerder heeft dan ook niet verder hoeven toetsen aan de voor de afgebakende groep geldende criteria. Hetgeen eiser daarover heeft aangevoerd, behoeft geen verdere bespreking.
9.2
De rechtbank volgt het betoog van verweerder dat niet is gebleken dat eiser de ‘final call’ heeft opgevat als een onvoorwaardelijke toezegging dat hij voor overbrenging uit Afghanistan in aanmerking zou komen. Eiser heeft niet gereageerd op de ‘final call’ en heeft hier ook in latere emailcorrespondentie niet aan gerefereerd. Daarnaast heeft eiser bij email van 5 september 2022 een herhaald hulpverzoek gedaan, waarbij hij niet refereert aan de ‘final call’ of anderszins veronderstelt dat hij reeds voor overbrenging uit Afghanistan in aanmerking komt. Tot slot heeft eiser geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat hij op enig moment in de veronderstelling verkeerde dat hij voor overbrenging uit Afghanistan in aanmerking zou komen.
10. Eiser heeft – kort samengevat – betoogd dat hij wegens overmacht niet eerder een verzoek om overbrenging in heeft kunnen dienen. Verweerder heeft zich, gelet op de omstandigheid dat het hier gaat om buitenwettelijk begunstigend beleid, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen hierin geen aanleiding te zien om het verzoek van eiser alsnog aan de voor de afgebakende groep gestelde criteria te beoordelen.
Is er sprake van een inconsistente toepassing van het beleid?
11. De rechtbank is niet gebleken van feiten en omstandigheden die met zich brengen dat de afwijzing van het overbrengingsverzoek van eiser leidt tot een inconsistente toepassing van het beleid. Nu verweerder het verzoek van eiser niet aan de voor de afgebakende groep gestelde criteria hoefde te beoordelen, valt eiser niet ‘net niet binnen de reikwijdte’ van de Kamerbrief. Reeds hierom kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is van een inconsistente toepassing van het beleid. Het gegeven dat een duidelijke afbakening van de groepen die voor overbrenging in aanmerking komen grote consequenties kan hebben voor personen die daar buiten vallen, maakt het bestreden besluit niet inconsistent of onevenredig. [8]
12. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel leidt voorts niet tot het oordeel dat verweerder toch de komst van eiser naar Nederland had moeten faciliteren. De ASGbewakers die wel naar Nederland zijn overgebracht hadden zich mogelijk wel voor 11 oktober 2021 bij het ministerie van Defensie gemeld. Voorts heeft verweerder te kennen gegeven in twee gevallen per abuis verzoekers naar Nederland te hebben overgebracht, maar verweerder heeft er terecht op gewezen dat hij gemaakte fouten niet hoeft te herhalen. Verweerder heeft het overbrengingsverzoek van eiser terecht afgewezen.
Conclusie en proceskosten
13. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van dit besluit in stand laten.
14.1
Verweerder moet de kosten die eiser heeft gemaakt voor deze procedure vergoeden. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten (hierna: Bpb) als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling van €837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in beginsel €1.674,-.
14.2
De rechtbank heeft de zaken SGR 23/2725, SGR 23/3142, SGR 23/2694 en SGR 23/2705 (deze zaak) gelijktijdig op zitting behandeld. Deze zaken zijn bij uitspraken van dezelfde datum gegrond verklaard. De rechtbank ziet aanleiding om al deze zaken aan te merken als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Bpb. De beroepen van eisers zijn gelijktijdig door de bestuursrechter behandeld, de rechtsbijstand is verleend door dezelfde persoon, van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek waren. De beroepsgronden zagen in elke zaak op dezelfde rechtsvraag en waren (nagenoeg) gelijkluidend.
14.3
Volgens de Bijlage bij het Bpb, onder C2, wordt voor vier of meer samenhangende zaken een wegingsfactor van 1,5 toegepast. Toegepast op het hiervoor vermelde bedrag levert dat een proceskostenvergoeding op van (€1.674,- × 1,5 =) €2.511,-. Dit bedrag dient te worden gedeeld door het totaal aantal samenhangende zaken (€2.511,- ÷ 4) zodat de proceskostenvergoeding voor iedere zaak €627,75 bedraagt.
15. Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft verweerder geen griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtgevolgen van dit besluit in stand blijven;
  • gelast dat verweerder de proceskosten van eiser vergoedt tot een bedrag van €627,75,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
3.ECLI:NL:RVS:2023:718, overweging 4.
4.ECLI:NL:RVS:2023:718, overweging 4. en 4.2.
5.ECLI:NL:RVS:2023:719, overweging 5.1.
6.ECLI:NL:RVS:2023:719, overweging 5.1, zie ook ECLI:NL:RVS:718, overweging 4.3.
7.Zie de uitspraken van deze rechtbank van 23 augustus 2023 (o.a. ECLI:NL:RBDHA:2023:12323 en ECLI:NL:RBDHA:2023:12333).
8.Zie de uitspraak van de rechtbank Den haag van 22 februari 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:2164), overweging 14.