ECLI:NL:RBDHA:2023:14619

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
NL22.6915
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep van een zwangere asielzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag tot verlening van uitstel van vertrek

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt het beroep van een zwangere asielzoekster beoordeeld. Eiseres, geboren in 1996 en van Nigeriaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek vanwege haar zwangerschap. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag afgewezen, met als argument dat eiseres zich niet had gemeld bij het IND-loket, waardoor haar verblijf in Nederland niet kon worden vastgesteld. Eiseres had eerder een asielaanvraag ingediend, maar deze was niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor haar aanvraag. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag tot uitstel van vertrek onterecht was, omdat eiseres voldoende bewijs had geleverd van haar zwangerschap en het verblijf in Nederland. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris ten onrechte geen beslissing heeft genomen over de dwangsommen wegens niet-tijdig beslissen op de aanvraag en dat er geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden in de bezwaarprocedure. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de staatssecretaris binnen vier weken een beslissing moet nemen over de dwangsommen en de vergoeding van proceskosten aan eiseres. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.6915
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedag] 1996, van Nigeriaanse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. J. Werner),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

( [gemachtigde verweerder] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot verlening van uitstel van vertrek [1] vanwege haar zwangerschap.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 3 november 2021 afgewezen (het primaire besluit). Met het bestreden besluit van 23 maart 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3 Op 6 september 2022 heeft een zitting plaatsgevonden, waarop eiseres een wrakingverzoek heeft gedaan. Tijdens de zitting van 10 oktober 2022 over het wrakingsverzoek, heeft eiseres het verzoek ingetrokken.
1.4
Op 22 november 2022 heeft eiseres haar procesbelang schriftelijk naar voren gebracht. Verweerder heeft hierop schriftelijk gereageerd.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Over het griffierecht
2. Eiseres heeft een onderbouwd verzoek gedaan om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank wijst dit verzoek toe, zodat eiseres in deze procedure is vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
Over het beroep
3. De rechtbank beoordeelt in deze zaak het beroep van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
4. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
5.1
Eiseres heeft op 18 juli 2020 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van
8 september 2020 heeft verweerder haar asielaanvraag niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder heeft vervolgens de overdrachtstermijn verlengd omdat uit informatie van de Vreemdelingenpolitie en van het COa [2] bleek dat eiseres op 11 november 2020 met onbekende bestemming was vertrokken.
5.2
Op 29 juli 2021 heeft eiseres uitstel van vertrek aangevraagd. Aanleiding hiervoor was haar zwangerschap en het feit dat zij op 4 oktober 2021 was uitgerekend om te gaan bevallen. Bij haar aanvraag heeft eiseres een zwangerschapsverklaring van het UMC Amsterdam overgelegd. Bij brief van 30 augustus 2021 heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld om zich binnen een termijn van twee weken te melden bij het IND-loket ter vaststelling van haar verblijf in Nederland. In die brief heeft verweerder onder andere aangegeven dat de beslistermijn is opgeschort [3] .
5.3
Eiseres heeft verweerder op 30 september 2021 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Hierna heeft eiseres op 18 oktober 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Op dit beroep heeft de rechtbank op 19 november 2021 uitspraak gedaan. [4] In deze uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat, nog daargelaten de vraag of gelet op de overgelegde stukken wel van eiseres kon worden verlangd dat zij zich zou melden bij het IND-loket ter vaststelling van haar verblijf in Nederland, de opschorting van de beslistermijn in redelijkheid niet aan eiseres kan worden tegengeworpen, omdat zij in de online afsprakenplanner van verweerder geen (tijdige) afspraak kon maken. Volgens de rechtbank had eiseres verweerder dus rechtsgeldig in gebreke gesteld. De rechtbank stelde ook vast dat verweerder op 3 november 2021 alsnog had beslist op de aanvraag van eiseres. Omdat daartegen nog bezwaar kon worden gemaakt, heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres geen belang meer had bij haar beroep tegen het niet-tijdig beslissen en het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroepschrift tegen het niet-tijdig beslissen doorgestuurd naar verweerder ter behandeling als bezwaarschrift. [5]
5.4
Op 8 maart 2022 heeft verweerder eiseres geïnformeerd dat, nu zij niet tijdig is overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten, zij in de gelegenheid wordt gesteld om opnieuw een asielaanvraag in te dienen. Eiseres heeft op 11 maart 2023 haar nieuwe asielaanvraag ingediend.
5.5
Op 17 maart 2022 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens niet tijdig beslissen op haar bezwaar. Op 23 maart 2022 heeft verweerder het besluit op bezwaar genomen, welk besluit nu in beroep voorligt.
Het bestreden besluit
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat het beroep van eiseres op artikel 64 van de Vw terecht is afgewezen en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder blijft bij zijn eerdere afwijzing in het primaire besluit waarin hij zich op het standpunt heeft gesteld dat, nu eiseres zich niet heeft gemeld bij het IND-loket, haar verblijf in Nederland niet vastgesteld kon worden en dat daarom haar aanvraag niet verder beoordeeld kon worden. In aanvulling daarop heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat, nu eiseres in de nationale asielprocedure is opgenomen, op haar geen vertrekplicht meer rust en dat om die reden haar aanvraag tot het verlenen van uitstel van vertrek ook niet meer beoordeeld hoeft te worden. Ook heeft verweerder geen aanleiding gezien eiseres te horen omdat het bezwaar volgens hem kennelijk ongegrond was.
Heeft eiseres procesbelang?
7. Eiseres heeft toegelicht dat het voornaamste doel van haar beroep is om vast te laten stellen dat de besluitvorming van verweerder onrechtmatig was, om zodoende een separate schadevergoedingsprocedure te kunnen opstarten. Zij stelt schade te hebben gelopen door deze besluitvorming en heeft dat in de bezwaargronden van 13 februari 2022 aan verweerder kenbaar gemaakt. Vanwege de besluitvorming van verweerder heeft zij namelijk geen gebruik kunnen maken van de rechten die volgen uit de Rva [6] . Zij heeft daardoor kosten moeten maken rondom haar bevalling en de verzorging van haar baby die zij anders niet had hoeven maken. Dit levert volgens eiseres procesbelang op. Ook is verweerder in het bestreden besluit ten onrechte voorbijgegaan aan de vraag of verweerder dwangsommen is verschuldigd wegens het niet-tijdig beslissen op de aanvraag. Eiseres meent uit de uitspraak van 19 november 2021 van deze rechtbank [7] op de tijdens de aanvraagfase gestarte beroep-niet-tijdig-procedure af te leiden dat verweerder daar een oordeel over moest geven in de beoordeling van het bezwaar. Volgens eisers komt haar ook langs deze weg procesbelang toe.
7.1
Allereerst stelt de rechtbank vast dat verweerder nog geen oordeel heeft gegeven op de vraag of hij dwangsommen is verschuldigd wegens het niet tijdig beslissen tijdens de aanvraagfase, terwijl dit volgens eiseres wel op zijn weg had gelegen. Deze vraag ligt dus nog open en voor het antwoord op die vraag komt eiseres al procesbelang toe. Ten tweede kan procesbelang ook bestaan indien een betrokkene stelt schade te hebben geleden ten gevolge van de bestuurlijke besluitvorming. Om schadevergoeding te kunnen krijgen in verband met één of meer onrechtmatige besluiten moet vast komen te staan dat dat besluit of die besluiten onrechtmatig zijn. Omdat niet op voorhand onaannemelijk is dat eiseres schade heeft geleden omdat zij verstrekkingen op grond van de Rva zou hebben gekregen als haar aanvraag wel ingewilligd was geweest, komt eiseres ook langs deze weg procesbelang toe. Zij heeft immers baat bij een oordeel over de (on)rechtmatigheid van het primaire besluit, omdat dat oordeel mede bepalend is voor het antwoord op de vraag of de gestelde schade voor vergoeding in aanmerking komt. [8]
Is verweerder dwangsommen verschuldigd wegens niet-tijdig beslissen op de aanvraag?
8. Eiseres heeft in dit kader verwezen naar rechtsoverweging 8 en 9 van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 19 november 2021 [9] . Daarin is bepaald dat eiseres verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat verweerder ten aanzien van de dwangsommen wegens niet tijdig beslissen op de aanvraag nog een oordeel had moeten geven.
8.1
In rechtsoverweging 8 van de uitspraak van 19 november 2021 is het volgende te lezen:
“[..]
Dit betekent dat de beslistermijn op 27 september 2021 verliep. Verweerder heeft deze beslistermijn overschreden. De rechtbank stelt vast dat eiseres verweerder op 30 september rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken. De rechtbank is van oordeel dat het beroep daarom terecht is ingediend”.
8.2
In rechtsoverweging 9 van de uitspraak van 19 november 2021 is het volgende te lezen:
“De rechtbank stelt verder vast dat verweerder bij besluit van 3 november 2021 alsnog heeft beslist op het verzoek van eiseres. Tegen een reëel primair besluit dient bezwaar te worden gemaakt. Nu verweerder een beslissing heeft genomen op het verzoek van eiseres heeft zij geen belang meer bij haar beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek. De rechtbank zal daarom het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek niet-ontvankelijk verklaren. De gemachtigde van eiseres heeft telefonisch laten weten dat hij inmiddels bezwaar heeft ingediend tegen dit besluit. De rechtbank zal voor de volledigheid het beroepschrift met bijlagen doorsturen naar verweerder op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb ter behandeling als bezwaarschrift.”
8.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit heeft nagelaten een oordeel te geven over het aan eiseres toekennen van dwangsommen wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Verweerder heeft op de zitting erkend dat aan eiseres inderdaad een dwangsom had moeten worden toegekend in het bestreden besluit, en dat dit ten onrechte niet is gebeurd. Daarmee slaagt deze beroepsgrond en is het beroep gegrond.
8.4
Omwille van finale geschilbeslechting zal de rechtbank hierna zoveel mogelijk ingaan op de overige beroepsgronden.
Was sprake van een volledige heroverweging in bezwaar?
9. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte haar bezwaargronden buiten beschouwing heeft gelaten in de beoordeling van het bezwaarschrift. Verweerder geeft in het bestreden besluit wel een samenvatting van de bezwaargronden, maar inhoudelijk is verweerder daar niet op ingegaan. Verweerder heeft het bezwaarschrift slechts beoordeeld op basis van nieuwe feiten, namelijk dat eiseres inmiddels geen vertrekplicht meer heeft vanwege haar nieuwe asielaanvraag. De gronden zelf zijn echter onbeoordeeld gebleven, aldus eiseres. Dit is volgens eiseres in strijd met het doel van de bezwaarprocedure, namelijk een herbeoordeling van het primaire besluit op grondslag van de gronden van bezwaar.
9.1
Uit artikel 7:11 van de Awb volgt dat in bezwaar een heroverweging plaatsvindt. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 28 oktober 2020 [10] overwogen dat als hoofdregel geldt dat een bestuursorgaan een besluit heroverweegt op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de heroverweging en het op dat moment geldende recht en beleid (“ex nunc”). Het bestuursorgaan moet bij zijn heroverweging rekening houden met nieuwe feiten en omstandigheden die van belang zijn voor toepassing van de desbetreffende norm.
9.2
In onderhavige zaak is eiseres op 8 maart 2022 geïnformeerd dat zij is toegelaten tot de nationale procedure. Op 11 maart 2022 heeft eiseres een nieuwe asielaanvraag ingediend en rustte op haar geen plicht meer om te vertrekken. Om die reden heeft verweerder in het bestreden besluit in beginsel kunnen oordelen dat er niet meer wordt toegekomen aan de beoordeling van uitstel van vertrek omdat er geen vertrekplicht meer was. Echter, met het oog op de mogelijke aansprakelijkheid van het bestuursorgaan kan het nodig zijn te bezien of “ex tunc” wel een besluit genomen had kunnen worden. Dat kan met name het geval zijn wanneer het primaire besluit (beweerdelijk) schade heeft veroorzaakt. Een herroeping “ex tunc” van het primaire besluit kan immers voor de aansprakelijkheid van belang zijn. [11]
9.3
In de gronden van bezwaar heeft eiseres naar voren gebracht dat in het primaire besluit haar aanvraag ten onrechte is afgewezen en dat zij daardoor schade heeft geleden. Eiseres stelt terecht dat de enkele omstandigheid dat zij geen belang meer had bij haar aanvraag tot het verlenen van uitstel van vertrek, niet tot de conclusie leidt dat verweerder een oordeel over de rechtmatigheid van de afwijzing in het primaire besluit achterwege kon laten. Op de zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in het bestreden besluit wel degelijk is ingegaan op de bezwaargronden van eiseres. De rechtbank constateert dat dat niet het geval is. In het bestreden besluit heeft verweerder enkel weergegeven wat de bezwaargronden waren, maar is daar verder niet inhoudelijk op ingegaan. Daarmee is in bezwaar ten onrechte geen sprake geweest van een volledige heroverweging en is sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit gebrek op grond van artikel 6:22 van de Awb te passeren, gelet op de door eiseres gestelde schade.
Had verweerder de aanvraag op grond van artikel 64 van de Vw kunnen afwijzen in het primaire besluit?
10. Volgens eiseres had verweerder geen enkele reden om te twijfelen aan het verblijf van eiseres in Nederland. Zij had namelijk haar aanvraag onderbouwd met een zwangerschapsverklaring van het UMC Amsterdam. Dit had voor verweerder al voldoende reden moeten zijn om de aanvraag toe te wijzen en uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw te verlenen. Bovendien heeft zij in bezwaar ook de geboorteakte van haar in Nederland geboren zoon overgelegd. Volgens eiseres had verweerder ten tijde van het nemen van het primaire besluit al op de hoogte kunnen zijn van deze geboorteakte omdat deze al was ingebracht in de beroep-niet-tijdig-procedure in de aanvraagfase.
10.1
In zijn verweerschrift en op de zitting is verweerder bij zijn standpunt gebleven dat, nu eiseres eerder met onbekende bestemming (MOB) was vertrokken, eerst vastgesteld moest worden of zij daadwerkelijk nog in Nederland verbleef en dat daarom eiseres in de gelegenheid is gesteld zich te melden bij het IND-loket. Nu eiseres zich niet heeft gemeld bij het IND-loket, kon verweerder haar verblijf in Nederland niet vaststellen en heeft hij de aanvraag terecht afgewezen, aldus verweerder.
10.2
De rechtbank overweegt dat uit verweerders beleid volgt dat bij zwangerschap van een vreemdeling de uitzetting per vliegtuig achterwege blijft gedurende de periode van zes weken voor tot zes weken na de bevalling. Dit is de periode van zes weken vanaf de eerste dag dat de vermoedelijke datum van de bevalling uit een verklaring van een arts of verloskundige blijkt. De vreemdeling moet deze verklaring van een arts of verloskundige aan de IND verstrekken. [12] Deze beleidsparagraaf is opgenomen onder titel 7.3 “Verlening uitstel vertrek op grond van artikel 64 Vw”. Eiseres heeft op 29 juli 2021 haar aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw ingediend en daarbij een zwangerschapsverklaring van het UMC Amsterdam van 21 juli 2021 overgelegd.
10.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij het verblijf van eiseres in Nederland niet heeft kunnen vaststellen. Eiseres was weliswaar eerder MOB gemeld, maar uit de aanvraag van eiseres en de daarbij overgelegde zwangerschapsverklaring kon verweerder het verblijf van eiseres in Nederland al voldoende vaststellen. Daarnaast had verweerder ervan op de hoogte kunnen zijn dat het Leger des Heils betrokken was bij de aanvraag, gelet op het op de aanvraag genoemde adres van het Leger des Heils als woon- of correspondentieadres, het eerdere verzoek van het Leger des Heils om een kopie van het dossier en de daarvoor overgelegde machtiging van eiseres aan het Leger des Heils. De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in zijn standpunt dat eiseres zich had moeten melden bij het IND-loket omdat zij MOB was gemeld. Verweerder heeft in dit kader verwezen naar paragraaf A3/7.1.2 van de Vc, maar daaruit valt deze meldplicht niet te herleiden. Deze paragraaf is bovendien niet op eiseres van toepassing maar op de gezinsleden van een aanvrager. Dat de meldplicht een staande praktijk zou zijn, is niet onderbouwd en kan dus ook niet worden gevolgd.
10.4
Op de zitting heeft verweerder verder nog ingebracht dat eiseres als Dublinclaimant geen uitstel van vertrek toekomt. De rechtbank kan dit betoog niet volgen. Nog daargelaten of deze stelling klopt, heeft verweerder dit niet ten grondslag gelegd aan het primaire besluit. De rechtbank is bovendien ten aanzien van deze stelling van oordeel dat deze noch uit de wet, noch uit beleid af te leiden zijn. Uit de tekst van artikel 64 van de Vw volgt namelijk dat uitzetting achterwege blijft zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen. Weliswaar is in paragraaf A3/7.4.2 van de Vc is bepaald dat verweerder artikel 64 van de Vw niet toepast als een vreemdeling een Dublinclaimant is, maar in dezelfde paragraaf is ook bepaald dat een Dublinclaimant tóch een aanvraag op grond van artikel 64 van de Vw kan doen als hij kan aantonen dat hij vanwege zijn medische toestand niet overgedragen kan worden. Dat is feitelijk wat eiseres als zwangere Dublinclaimant heeft aangetoond met de zwangerschapsverklaring. Een andere uitleg zou naar het oordeel van de rechtbank strijd opleveren met artikel 64 van de Vw.
10.5
Tenslotte heeft verweerder op de zitting opgemerkt dat volgens het beleid eiseres sowieso niet hoefde te vertrekken vanwege haar zwangerschap en dat zij daarvoor geen aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw had hoeven indienen. De rechtbank volgt dit niet. Op het aanvraagformulier “Aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet” staat beschreven welke bewijsmiddelen overgelegd moeten worden in geval van zwangerschap. Ook wordt in het beleid zelf de procedure in geval van zwangerschap genoemd onder titel 7.3 “Verlening uitstel vertrek op grond van artikel 64 Vw”. De rechtbank ziet daarom niet in dat de regeling betreffende uitstel van vertrek wegens zwangerschap los zou staan van een aanvraag uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Door op te merken dat volgens het beleid eiseres sowieso niet hoefde te vertrekken, zegt verweerder feitelijk dat eiseres in aanmerking kwam voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw.
10.6
Nu uit de zwangerschapsverklaring bleek dat eiseres zwanger was, had verweerder op grond van artikel 64 van de Vw en conform zijn eigen beleid, eiseres uitstel van vertrek moeten verlenen in de periode van zes weken voor en zes weken na de vermoedelijke datum van bevalling en had hij de aanvraag van eiseres dus moeten inwilliggen. De beroepsgrond slaagt.
Had verweerder eiseres moeten horen?
11. Eiseres vindt dat verweerder haar had moeten horen omdat, gelet op de uitspraak van 19 november 2021 [13] en het ontbreken van een beoordeling van de bezwaargronden, het bezwaar niet kennelijk ongegrond was.
11.1
De rechtbank is van oordeel dat de hoorplicht niet geschonden is. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit zijn juist, namelijk dat het uitstel van vertrek niet verleend werd omdat eisers geen vertrekplicht meer had in verband met haar opname in de nationale asielprocedure. Horen had de uitkomst van het besluit daarom niet anders gemaakt.

Conclusie en gevolgen

12. In het bestreden besluit heeft verweerder ten onrechte geen beslissing genomen over de dwangsommen wegens niet tijdig beslissen op de aanvraag (zie 8.3) en heeft hij geen volledige heroverweging verricht (zie 9.3). Dit levert motiveringsgebreken op en de rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Op grond van artikel 8.41a van de Awb moet de bestuursrechter een geschil zoveel mogelijk definitief beslechten. Het geven van nog een gelegenheid aan verweerder om het bezwaar opnieuw te beoordelen zal naar het oordeel van de rechtbank geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze inhouden. Bovendien kunnen de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen worden gelaten omdat er momenteel geen vertrekplicht meer rust op eiseres. De rechtbank ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar gegrond te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank zal verweerder opdragen binnen een termijn van vier weken een beslissing te nemen over de dwangsommen wegens niet-tijdig beslissen op de aanvraag van eiseres en over een vergoeding voor de door eiseres gemaakte kosten in de bezwaarprocedure. [14]
13. Omdat eiseres geen griffierecht heeft betaald, hoeft verweerder geen griffierecht aan haar te vergoeden.
14. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 23 maart 2022;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- bepaalt dat verweerder binnen vier weken een beslissing neemt over de dwangsommen wegens niet tijdig beslissen op de aanvraag van eiseres en over een vergoeding voor de door eiseres gemaakte kosten in de bezwaarprocedure;
- bepaalt dat voor het overige de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B. de Boer, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.A.E. Delhaes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
3.Op grond van artikel 4:15, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, zaaknummer AWB 21/6068.
5.Op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb.
6.Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
7.Zie noot 4.
8.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1332 en de Afdelingsuitspraak van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:497.
9.Zie noot 4.
11.Zie de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 24 mei 2007, ECLI:NL:CBB:2007:BA6981 en de Afdelingsuitspraken van 8 december 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AR7114 en van 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1332.
12.Paragraaf A3/7.3.2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
13.Zie noot 4.
14.Eiseres heeft in haar bezwaargronden een beroep gedaan op artikel 7:15 van de Awb.