ECLI:NL:RBDHA:2023:14552

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
AWB 22/1862
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsaanvraag op grond van familie- en gezinsleven

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 1 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verblijfsaanvraag behandeld. Eiser, geboren in 1988 met de Marokkaanse nationaliteit, heeft een dochter met de Nederlandse nationaliteit. De aanvraag voor een verblijfsvergunning op basis van 'familie en gezin' werd afgewezen omdat eiser niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet voor vrijstelling hiervan in aanmerking komt. Eiser heeft een licht inreisverbod van twee jaar opgelegd gekregen. Het primaire besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd op 15 april 2021 genomen en bleef in stand na bezwaar van eiser op 15 maart 2022.

Eiser heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, welke op 27 juli 2022 werd toegewezen. De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 4 juli 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar verweerder afwezig was. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om verweerder de gelegenheid te geven schriftelijk te reageren, wat op 20 juli 2023 gebeurde. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om daarop te reageren.

De rechtbank oordeelt dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd. Het beroep is gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd, maar de rechtsgevolgen blijven in stand. Eiser krijgt een vergoeding van het griffierecht en proceskosten. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging van verweerder in het nadeel van eiser uitvalt, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. De rechtbank benadrukt dat de belangenafweging tussen het belang van de vreemdeling en het algemeen belang van Nederland zorgvuldig moet worden uitgevoerd, maar dat in dit geval de afwijzing van de aanvraag terecht is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/1862

uitspraak van de rechtbank van 1 september 2023 op het beroep in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. J.W. Aartsen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Pourjalili).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de rechtbank op het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser. In het besluit van 15 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor het verblijfsdoel 'familie en gezin' bij [referent] (referent) afgewezen omdat eiser niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en hij niet voor vrijstelling hiervan in aanmerking komt. Ook krijgt eiser een licht inreisverbod voor de duur van 2 jaar opgelegd.
Met het bestreden besluit van 15 maart 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 27 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en verweerder verboden eiser uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het beroep is beslist.
Verweerder heeft op 27 januari 2023 - na het horen van eiser - een aanvullend besluit genomen. Vervolgens heeft eiser aanvullende gronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 4 juli 2023. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde deelgenomen. Verweerder was zonder bericht afwezig. Met instemming van eiser heeft de rechtbank het onderzoek vervolgens geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om schriftelijk te reageren.
Verweerder heeft op 20 juli 2023 schriftelijk gereageerd. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om daarop te reageren.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten en doet vandaag uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 1988 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eisers dochter [minderjarige 1] is geboren op [geboortedatum 2] 2018 en heeft de Nederlandse nationaliteit. Eiser heeft zijn dochter erkend. Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de moeder. Eiser en de moeder van de kinderen zijn sinds 31 mei 2020 uit elkaar. Volgens eiser heeft hij inmiddels ook een zoon, genaamd [minderjarige 2] en geboren op [geboortedatum 3] 2022. Eiser heeft [minderjarige 2] niet erkend.
2. Eiser heeft in een eerdere procedure verzocht om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER op grond van het arrest Chavez-Vilchez [1] voor verblijf bij zijn dochter [minderjarige 1] . Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen op 4 oktober 2019 en het bezwaar van eiser op 18 mei 2020 ongegrond verklaard. Het hiertegen door eiser ingestelde beroep is ongegrond verklaard bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 8 juli 2021. Hiertegen heeft eiser geen hoger beroep ingesteld.
Besluitvorming van verweerder
3. Eisers aanvraag is afgewezen omdat eiser niet beschikt over een mvv [2] en hij niet voor vrijstelling hiervan in aanmerking komt. [3] Onder verwijzing naar de eerdergenoemde Chavez-Vilchezprocedure heeft verweerder opnieuw (ambtshalve) geconcludeerd dat eiser geen rechten kan ontlenen aan het arrest Chavez-Vilchez. Volgens verweerder heeft eiser niet aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verricht voor zijn dochter en ook niet dat er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat zijn dochter gedwongen zou worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als eiser het gevraagde verblijfsdocument wordt geweigerd.
Met betrekking tot artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft verweerder het volgende overwogen. Eiser heeft familieleven met referent en privéleven in Nederland, maar dit betekent niet zonder meer dat hij recht heeft op een verblijfsvergunning. Verweerder heeft de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM is in eisers nadeel uit laten vallen. Eiser is tijdens de bezwaarfase in eerste instantie niet gehoord. In het licht van een uitspraak van de hoogste bestuursrechter heeft verweerder eiser alsnog gehoord. [4] Vervolgens heeft verweerder een aanvullend besluit genomen waarbij het standpunt dat de afwijzing van de aanvraag geen strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM wordt gehandhaafd.
Standpunt van eiser
4. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte geen vrijstelling van het mvv-vereiste heeft verleend op grond van artikel 8 van het EVRM. Daartoe stelt hij zich op het standpunt dat verweerder de belangenafweging ten onrechte in zijn nadeel heeft laten uitvallen. In dit kader voert eiser aan dat verweerder een onjuist toetsingskader hanteert door te beoordelen of sprake is van zorg- en opvoedingstaken en van een afhankelijkheidssituatie en daarbij te verwijzen naar de eerdere Chavez-Vilchezprocedure van eiser. Daarnaast geeft eiser wel degelijk feitelijke invulling geeft aan het familieleven, maar de moeder van zijn kinderen werkt de omgang tussen hem en zijn kinderen tegen. Dat eiser geen ouderlijk gezag heeft over referente betekent niet dat hij géén invulling geeft aan het gezinsleven of dat hij geen afhankelijkheidsrelatie kan aantonen. Bij de beoordeling zou verweerder van het ouderschapsplan moeten uitgaan. Verder doen korte bezoeken of contact via moderne communicatiemiddelen, wanneer eiser gedwongen zou worden Nederland te verlaten, geen recht aan de invulling van het recht op familieleven zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM en hebben kinderen op grond van artikel 24, derde lid, van het Handvest van de Europese Unie recht op regelmatige persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten met beide ouders. Daarbij verwijst eiser naar een uitspraak van het Hof van Justitie. [5] Ook stelt eiser dat de moeder een psychiatrische stoornis heeft waardoor het belangrijker is voor de kinderen dat hij er voor ze is. Tot slot voert eiser aan dat hij niet terug kan naar Marokko omdat hij daar niets (meer) heeft. Hij is al sinds 2012 in Nederland, meerdere familieleden wonen hier en hij heeft geen binding met zijn land van herkomst. Ter zitting licht eiser toe dat zijn beroepsgronden zich enkel richten op de belangenafweging door verweerder van artikel 8 van het EVRM in het kader van beschermenswaardig familieleven tussen hem en zijn dochter. Het overige, waaronder de beoordeling door verweerder van het EU-verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez en het inreisverbod, is niet in geschil.

Oordeel van de rechtbank

5 De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd, omdat verweerder eiser tijdens de beroepsfase nog heeft gehoord en vervolgens een aanvullend besluit heeft genomen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dusdoende bovendien erkend dat eiser vóór het bestreden besluit in strijd met de hoorplicht niet was gehoord.
6. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking vanwege schending van de artikelen 3:2, 7:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank beoordeelt hierna of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, waarbij de aanvullende motivering wordt meegenomen, in stand kunnen blijven.
7. Met verweerder stelt de rechtbank vast dat het gaat om een eerste toelating van eiser, zodat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning. De rechtbank stelt ook vast dat niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een geldige mvv. Dat betekent dat het aan eiser is om feiten en omstandigheden te stellen en te onderbouwen, die aanleiding geven voor het oordeel dat hij in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Hoewel niet in geschil is dat tussen eiser en zijn dochter sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte geconcludeerd dat de uitzetting van eiser niet in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM, zodat er geen mvv-vrijstelling wordt verleend. Daartoe is het volgende van belang.
8. Uit de jurisprudentie van het EHRM, onder meer het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer t. Nederland van 31 januari 2006 [6] en de jurisprudentie van de Afdeling [7] volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van gezinsleven een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van de vreemdeling en diens familie bij de uitoefening van het privéleven en familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn.
9. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank alle relevante feiten en omstandigheden bij de belangenafweging betrokken. Daarbij heeft verweerder terecht in aanmerking genomen, en in het nadeel van eiser meegewogen, dat eiser familieleven is gaan uitoefenen in Nederland terwijl hij hier geen rechtsgeldig verblijfsrecht had. In een dergelijk geval rust slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden een verplichting op Nederland om eiser verblijf toe te staan. Ook mocht verweerder aan eiser tegenwerpen dat het hier gaat om een eerste toelating.
10. Met betrekking tot de feitelijke invulling van het familieleven tussen eiser en referent is de rechtbank van oordeel dat met het overgelegde ouderschapsplan niet is aangetoond in welke mate er daadwerkelijk feitelijke invulling aan het familieleven wordt gegeven. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser niet heeft aangetoond dat de afspraken in het ouderschapsplan ook daadwerkelijk worden nageleefd. De foto’s (ongedateerd) heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden omdat die geen inzicht kunnen verschaffen in de omvang en intensiteit waarin tussen eiser en referent familieleven wordt uitgeoefend. Dat eiser geen gezag heeft over referent heeft verweerder bij de beoordeling kunnen betrekken omdat dit ook ziet op de feitelijke situatie. Verder woont referent niet bij eiser en ziet eiser haar ook niet regelmatig. Dat volgens eiser de moeder de omgang met referent tegenwerkt, heeft eiser onvoldoende onderbouwd. Daarnaast is niet gebleken dat eiser stappen heeft ondernomen om moeder te bewegen tot nakoming van de omgangsregeling met referent. De uitleg ter zitting dat eiser voorbereidende werkzaamheden hiervoor heeft gedaan maar dat hij geen verzoekschrift bij de rechtbank wil indienen omdat hem dan het verwijt gemaakt kan worden dat het hem enkel om een verblijfsvergunning zou gaan, volgt de rechtbank niet. Dat laat zich immers lastig rijmen met eisers stelling dat hij enkel door tegenwerking van moeder onregelmatig contact heeft met zijn dochter; in die situatie zou een poging van eiser om (al dan niet in rechte) tot nadere afspraken over de omgang te komen, in beginsel niet in zijn nadeel kunnen worden uitgelegd. Ook de stelling van eiser dat de moeder een psychische stoornis heeft waardoor zij onvoldoende voor referent zou (kunnen) zorgen, is niet voldoende onderbouwd. De verklaringen van eisers zus en zwager zijn daarvoor onvoldoende. Verweerder mocht op grond van het voorgaande concluderen dat de feitelijke invulling van het familieleven van zeer gering gewicht is. Ook mocht verweerder bij zijn beslissing betrekken dat niet is gebleken dat het voor eiser onmogelijk is het om het familieleven voort te zetten en een bestaan op te bouwen in Marokko. Eiser heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
11. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder zich aan de hand van relevante omstandigheden niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging van enerzijds het algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid en anderzijds het belang van eiser bij de uitoefening van zijn familieleven hier te lande, in het nadeel van eiser uitvalt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het besluit niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft terecht beslist dat eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. De aanvraag is terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

Gelet op wat hiervoor onder 5 en 6 is overwogen zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Omdat de rechtbank tot het oordeel komt dat dit bestreden besluit en het aanvullend besluit voor het overige juist zijn, laat de rechtbank de rechtsgevolgen in stand. [8]
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
2.Artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
3.Artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
5.Arrest X.U. en Q.P., ECLI:EU:C:2022:354, (66 — 68)
6.ECLI:CE:ECHR:2006:0131JUD005043599.
7.Bijvoorbeeld de uitspraak van 28 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3323.
8.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb.