ECLI:NL:RBDHA:2023:14437
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag
In deze zaak heeft eiser op 8 mei 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 8 oktober 2022 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 6 juli 2023 de asielaanvraag ingewilligd. De rechtbank heeft eiser op 12 juli 2023 de gelegenheid gegeven om binnen twee weken te reageren op dit besluit, maar eiser heeft hier niet op gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat de aanvraag inmiddels is ingewilligd. Eiser heeft geen procesbelang meer, zoals bepaald in artikel 6:20, derde lid, van de Awb. Daarnaast heeft eiser verzocht om de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom vast te stellen, maar de rechtbank constateert dat verweerder in het besluit van 6 juli 2023 heeft aangegeven dat de ingebrekestelling prematuur was. Dit betekent dat het beroep tegen het besluit van 6 juli 2023 ongegrond is, omdat eiser geen gronden heeft ingediend tegen dit besluit.
De rechtbank heeft ook gekeken naar de mogelijkheid van een proceskostenveroordeling. Eiser heeft zijn aanvraag op 8 oktober 2022 ingediend, en de wettelijke beslistermijn van zes maanden zou eindigen op 8 april 2023. Echter, door de inwerkingtreding van WBV 2022/22 is de beslistermijn verlengd, waardoor deze pas op 11 september 2023 eindigt. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van 11 april 2023 te vroeg is ingediend, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 6 juli 2023 ongegrond.