ECLI:NL:RBDHA:2023:14403

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
NL23.17642 NL23.17643 NL23.17644
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een gezin met een minderjarig kind in het kader van vreemdelingenrecht en de beoordeling van schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2023 uitspraak gedaan in een procedure over de bewaring van een gezin met een minderjarig kind, dat afkomstig is uit Moldavië. De eisers, die de Moldavische nationaliteit hebben, hebben tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, nadat hen op 14 juni 2023 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring is opgeheven omdat de eisers zijn uitgezet, maar dat de vraag of schadevergoeding moet worden toegekend, nog wel aan de orde is. De rechtbank heeft de beroepen op zitting behandeld, maar eisers en hun gemachtigde zijn niet verschenen.

De rechtbank heeft overwogen dat de gronden voor de bewaring, zowel de zware als de lichte gronden, niet zijn betwist door de eisers. De rechtbank oordeelt dat de maatregelen van bewaring terecht zijn opgelegd, omdat er een significant risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken. De rechtbank heeft ook de belangen van het minderjarige kind in de beoordeling betrokken, maar oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de maatregel van bewaring noodzakelijk was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de medische omstandigheden van de eisers niet zodanig zijn dat dit aanleiding geeft om af te zien van de bewaring.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 juli 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.17642, NL23.17643 en NL23.17644

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
samen: eisers,
mede namens hun minderjarige kind:
[kind],
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij drie besluiten van 14 juni 2023 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als verzoeken om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 21 juni 2023 de maatregelen van bewaring opgeheven omdat eisers zijn uitgezet.
Eisers hebben schriftelijk beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen samen op 28 juni 2023 op zitting behandeld. Eisers en hun gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen de Moldavische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 2002 respectievelijk [geboortedatum] 1999 en [geboortedatum] 2022.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring, aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de bestreden besluiten heeft verweerder overwogen dat de maatregelen noodzakelijk zijn, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [1] en omdat er een significant risico bestaat op onderduiken.
4. Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eisers:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1.
De lichte grond 4b is niet aan de maatregel van eiser ten grondslag gelegd.
Gronden van de maatregel
5. De rechtbank stelt vast dat eisers de zware en lichte gronden die aan de maatregelen van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet hebben betwist. Ook de rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht, zodat deze aan de maatregelen ten grondslag mogen worden gelegd en de maatregelen kunnen dragen.
Standpunt van eisers
6. Eisers stellen zich – samengevat – op het standpunt dat verweerder in de maatregel van het kind kenbaar moet motiveren waarom in dit geval de maatregel kan worden opgelegd. Verweerder heeft dit niet gedaan door voor de verzwaarde belangenafweging van het kind te verwijzen naar de maatregel van eiseres. Deze verwijzing is niet voldoende omdat het kind zelfstandig rechtsmiddelen moet kunnen aanwenden en de maatregel op zichzelf moet voldoen aan de daaraan te stellen motiveringseisen. Verder stellen eisers dat er sprake is van een gezin met een minderjarig kind en dat dit niet kenbaar in de beoordeling wordt betrokken. Hierdoor voldoet de maatregel volgens eiser niet aan de motiveringseisen die hieraan (voor de afweging van een lichter middel) gesteld mogen worden. Volgens eiser is ook niet gemotiveerd waarom de omstandigheid dat sprake is van een gezin met een minderjarig kind niet maakt dat afgezien moet worden van inbewaringstelling. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat verweerder zijn medische omstandigheden (waaronder zijn hartmedicatie) onvoldoende heeft betrokken bij de beoordeling van een lichter middel. Eiseres stelt zich op het standpunt dat in haar maatregel de medische omstandigheden niet kenbaar bij de beoordeling van een lichter middel zijn betrokken. Dat is volgens eisers een motiveringsgebrek dat de maatregel onrechtmatig maakt.
Motivering van de maatregel van het minderjarige kind
7. De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eisers hierover niet slaagt. De maatregelen zijn op dezelfde datum (14 juni 2023) aan hen uitgereikt. In de maatregel van het kind staan de inhoudelijke gronden beschreven en wordt voor de belangenafweging verwezen naar de maatregel van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval met deze verwijzing heeft mogen volstaan. Anders dan eisers menen, is er geen rechtsregel die voorschrijft dat dit niet mag. Daarnaast is de situatie van het minderjarige kind onlosmakelijk verbonden met de situatie van zijn ouders, en dat is in dit geval ook zo. Aan het kind is een aparte maatregel uitgereikt waarin duidelijk is opgenomen welk rechtsmiddel er tegen de maatregel openstaat. Ook is uitdrukkelijk opgenomen dat voor de belangenafweging naar de maatregel van eiseres wordt verwezen. In deze zaken vindt de rechtbank ook van belang dat alle gezinsleden door dezelfde gemachtigde worden bijgestaan. De rechtbank ziet ten slotte steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2022. [2]
Lichter middel
8. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aan de maatregelen ten grondslag gelegde gronden en de motivering hierbij, verweerder niet heeft hoeven te volstaan met het opleggen van een lichter middel. Verweerder stelt terecht dat daaruit al een significant risico volgt dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken en niet zullen meewerken aan hun overdracht, en dat een lichter middel daar in dit geval niet tegen opweegt. Van belang daarbij is onder meer dat eisers al eerder een lichter middel is opgelegd, namelijk een meldplicht. Eisers hebben zich toen twee keer niet gemeld, waarna bleek dat zij waren vertrokken uit de AZC. Dit heeft toen dus niet geleid tot hun vertrek uit Nederland en laat ook zien dat er een risico bestaat op onttrekking aan het toezicht. Er is dan ook geen enkele garantie dat een lichter middel tot hun vertrek zal leiden of dat zij zich aan de meldplicht zullen houden.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de maatregelen van eisers ook in samenhang mogen bezien. Uit de maatregelen is duidelijk af te leiden dat het om een gezin gaat en dat zij ook als zodanig zijn behandeld. Dat verweerder er in de maatregel van eiser geen rekening mee heeft gehouden dat sprake is van een gezin met een minderjarig kind volgt de rechtbank niet. Zo heeft verweerder op pagina 6 van de maatregel van eiser bij ‘nadere motivering’ vermeld dat het gaat om een gezin met een minderjarig kind: zijn partner en kind zijn daar expliciet in benoemd. Ook in de maatregel van eiseres (op pagina 4) komt duidelijk naar voren dat rekening is gehouden met de gezinssituatie. In deze maatregel zijn ook de belangen van het kind afgewogen. Volgens de rechtbank is dus wel degelijk kenbaar in de beoordeling betrokken dat sprake is van een gezin met een (minderjarig) kind. Verweerder hoefde daarin geen aanleiding te zien af te zien van bewaring en heeft dat voldoende gemotiveerd in het licht van het risico op onttrekking. Van belang daarbij is ook dat eisers samen op de gezinslocatie in Zeist geplaatst zijn. Dat verweerder wellicht niet in elke maatregel afzonderlijk op alle belangen is ingegaan, maakt niet dat de maatregelen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen.
8.2.
In de door eisers gestelde medische omstandigheden heeft verweerder ook geen aanleiding hoeven zien om een ander standpunt in te nemen over de afweging van een lichter middel. Verweerder heeft bij die afweging de medische situatie van eisers voldoende betrokken. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat, hoewel dit in het geval van eiseres niet expliciet in de maatregel staat vermeld, dit wel impliciet is meegewogen doordat eiseres voorafgaand aan het opleggen van de maatregel in het gehoor over haar medische situatie is bevraagd en heeft verklaard. Dat de medische situatie niet expliciet in de maatregel wordt genoemd, is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van een onrechtmatige bewaring omdat die situatie niet bij het opleggen van de maatregel betrokken zou zijn. Verweerder heeft daarover bovendien het standpunt kunnen innemen dat het feit dat eiseres problemen ervaart met haar gezondheid op zichzelf onvoldoende aanleiding is om te volstaan met een lichter middel en dus af te zien van de bewaringsmaatregel. De medische situatie waarover zij verklaard is niet zodanig dat dit de bewaring onevenredig bezwarend maakt. Dit geldt ook voor eiser. Dat de door hem benoemde medische omstandigheden niet letterlijk onder het kopje ‘lichter middel’ staan, betekent niet dat verweerder dit niet heeft meegewogen daarbij. Daarnaast staat in de maatregel van eiser vermeld dat in de opvanglocatie in Zeist een medische dienst aanwezig is en dat hij hier een intake krijgt om te beoordelen in hoeverre hij medische zorg nodig heeft. Bovendien is in het detentiecentrum waar eisers gezamenlijk verblijven adequate medische zorg beschikbaar die gelijkwaardig is aan de reguliere gezondheidszorg.
Ambtshalve toets
9. De rechtbank stelt (ambtshalve) vast dat de oplegging en voortduring van de maatregelen niet onrechtmatig zijn. De maatregelen worden daarom niet opgeheven en er is geen aanleiding om schadevergoeding of een proceskostenveroordeling uit te spreken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.M.M.F. Roijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 03 juli 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.