ECLI:NL:RBDHA:2023:14365

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
NL22.20709
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van uitstel van vertrek op basis van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van uitstel van vertrek in de zin van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser had eerder een asielvergunning aangevraagd, maar deze werd afgewezen op 5 januari 2022. In afwachting van de beoordeling van artikel 64 werd tijdelijk uitstel van vertrek verleend tot 5 juli 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) ingewonnen, waaruit bleek dat eiser in staat was om te reizen. Op basis hiervan besloot de staatssecretaris op 13 mei 2022 om geen uitstel van vertrek te verlenen. Eiser maakte bezwaar, maar dit werd op 19 september 2022 kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 24 augustus 2023 de zaak behandeld. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar. De rechtbank stelt vast dat er twijfels waren over de ongegrondheid van het bezwaar, en dat een hoorzitting had kunnen bijdragen aan een betere beoordeling van de situatie van eiser. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat de staatssecretaris opnieuw moet beslissen op het bezwaar van eiser, waarbij ook artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in acht moet worden genomen. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20709

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.H.A. Kessels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. E. Boer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van uitstel van vertrek in de zin van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
1.1.
Bij besluit van 5 januari 2022 is de door eiser gevraagde asielvergunning afgewezen. Tegelijkertijd is in afwachting van de ambtshalve beoordeling van artikel 64 van de Vw 2000 tijdelijk uitstel van vertrek verleend van 5 januari 2022 tot uiterlijk 5 juli 2022.
1.2.
De staatssecretaris heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) ingeschakeld om hem te adviseren. Op 4 mei 2022 is een BMA-advies uitgebracht, waarin is geconcludeerd dat eiser in staat is om te reizen en dat bij uitblijven van de behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht.
1.3.
Bij (primair) besluit van 13 mei 2022 heeft de staatssecretaris, gelet op het BMA-advies, besloten niet over te gaan tot toepassing van artikel 64 van de Vw 2000.
Hiertegen is bezwaar gemaakt. Op 24 mei 2022 zijn de gronden ingediend.
1.4.
In het bestreden besluit van 19 september 2022 heeft de staatssecretaris de bezwaren van eiser kennelijk ongegrond verklaard en de afwijzing van de ambtshalve beoordeling in stand gelaten. Hiertegen is beroep ingesteld.
1.5.
Op 20 juli 2023 heeft Sazyes op verzoek van het BMA een medisch rapport uitgebracht. Het BMA heeft daarop bij nota van 27 juli 2023 een aanvullend advies uitgebracht, waarin de conclusie van het advies van 4 mei 2022 is aangevuld en voor het overige in stand is gelaten. Op 7 augustus 2023 is een verweerschrift ingediend.
1.6.
Op 10 augustus 2023 heeft eiser aanvullende (medische) stukken overgelegd en aanvullende gronden ingediend. In een aanvullende nota van 16 augustus 2023 heeft het BMA de conclusie van 27 juli 2023 in stand gelaten.
2. De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door de gemachtigde. Namens de staatssecretaris is de gemachtigde verschenen. Ook is een tolk verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verlenen van uitstel van vertrek aan eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank slaat bij de beoordeling acht op het navolgende toetsingskader.
4.1.
Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen. Het beleid hieromtrent is nader uitgewerkt in paragraaf A3/7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
4.2.
Volgens paragraaf A3/7.1 van de Vc 2000 verleent de staatssecretaris uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 wanneer
- de vreemdeling niet kan reizen, of
- er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) om medische redenen.
4.3.
Volgens paragraaf A3/7.3. van de Vc 2000 is er uitsluitend sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM:
• als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
• als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
• als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
4.4.
Het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag van eiser van 5 januari 2022 geldt niet als terugkeerbesluit. In het primaire besluit van 13 mei 2022 heeft eiser alsnog een terugkeerbesluit gekregen. Dit is ook zo vermeld in het bestreden besluit van 19 september 2022. In een nadien gewezen arrest van het Hof van Justitie EU van 22 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:913) is Richtlijn 2008/115/EG aldus uitgelegd dat de gezondheidstoestand (…) en de zorg die een derdelander wegens die ziekte op dat grondgebied ontvangt, door de bevoegde nationale autoriteit samen met alle andere relevante gegevens in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling of het recht van de betrokkene op eerbiediging van zijn privéleven eraan in de weg staat dat jegens hem een terugkeerbesluit of verwijderingsmaatregel wordt uitgevaardigd.
5. In geschil is vooreerst of de staatssecretaris eiser had moeten horen in de bezwaarfase. Eiser heeft aangevoerd dat niet geconcludeerd kan worden dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond is en dat er van het horen in bezwaar kon worden afgezien.
5.1.
Ingevolge artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan een belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord, voordat op het bezwaar wordt beslist. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7:2 van de Awb blijkt dat uitzonderingen op de hoorplicht restrictief dienen te worden geïnterpreteerd. Iedere twijfel omtrent de vraag of een belanghebbende van zijn recht betreffende het horen geen gebruik heeft willen maken, verhindert dat zonder meer van het horen kan worden afgezien (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 3 maart 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO4777 en Kamerstukken II, vergaderjaar 1988-1989, 21 221, nr. 3, blz. 144-145).
5.2.
Zoals de ABRvS eerder heeft overwogen, mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb slechts van het horen worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit (9 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4122).
5.3.
De rechtbank stelt vast dat op 24 mei 2022 in de gronden van bezwaar naar voren is gebracht dat eiser zeer kwetsbaar is en niet in staat wordt geacht om voor zichzelf te zorgen. In bezwaar is gesteld dat nader onderzoek is geïndiceerd.
5.4.
In een door de gemachtigde overgelegde brief aan psychiater Coutinho van 24 mei 2022 is voorts het volgende neergelegd:
“Ik heb zelf de indruk dat betrokkene extreem kwetsbaar en zeker niet zelfredzaam is (bij terugkeer in Sierra Leone). Voorts denk ik dat er sprake kan zijn van zwakbegaafdheid. Wat is uw indruk? Kunt u hier iets over zeggen.”
5.5.
In het bestreden besluit is door de staatssecretaris overwogen dat
“voor zover gemachtigde met zijn stelling dat betrokkene niet voor zich zelf kan zorgen, beoogd heeft te zeggen dat er sprake is van mantelzorg voor het welslagen van de behandeling, wordt overwogen dat dit niet blijkt uit het advies.”Deze overweging sluit aan bij de brief van Coutinho van 25 maart 2022, waarin hij heeft vermeld dat mantelzorg niet van toepassing is gebleken. Als het gaat om de zwakbegaafdheid heeft de gemachtigde van eiser een inschatting gemaakt, die nadien wel is bevestigd door Coutinho. Bij brief van
13 oktober 2022 is door Coutinho het volgende geantwoord:
“[eiser] functioneert evident op zwakbegaafd niveau.”Op dat moment was echter al een beslissing op bezwaar genomen.
5.6.
In beroep is deze brief voorgelegd aan het BMA, waarop de BMA-arts op
21 november 2022 het volgende heeft geantwoord:
“Naar aanleiding van de thans verkregen antwoorden, die een evident ander beeld schetsen, maar waarin veronderstellingen over uitzetting en de toestand in het land van herkomst en veronderstellingen over de verstandelijke vermogens van client (zonder test en zonder verdiscontering van mogelijke effecten van het psychiatrische beeld) zie ik aanleiding om een onafhankelijk psychiatrisch oordeel te vragen om tot een objectieve en onafhankelijke beoordeling te komen tot het beantwoorden van uw vraag.”5.7. In de nadien opgestelde reactie van de door de staatssecretaris ingeschakelde deskundige dr. O. de Klerk (psychiater bij Sazyes) van 9 augustus 2023 is het volgende vermeld:
“Dat betrokkene op een verstandelijk beperkt niveau functioneert, is zowel voor Coutinho als mij evident.”
5.8.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in het bestreden besluit heeft getracht te interpreteren wat de gemachtigde van eiser heeft bedoeld, terwijl de nadien verkregen antwoorden hebben geleid tot het verkrijgen van een onafhankelijk psychiatrisch oordeel. Een hoorzitting had eventuele onduidelijkheden en verwachtingen weg kunnen nemen en ervoor kunnen zorgen dat reeds in bezwaar alle standpunten waren uitgewisseld. Niet gesteld kan worden dat er sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar.
5.9.
De staatssecretaris heeft dan ook ten onrechte van het horen afgezien. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 7:2 van de Awb.
6. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of -gelet op het verloop van de procedure in beroep- desalniettemin zelf kan worden voorzien.
6.1.
In de nota van 4 mei 2022 is door de BMA-arts op de vraag of het uitblijven van de behandeling voor PTSS zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn het volgende geantwoord:
“Bij uitblijven van de genoemde behandeling verwacht ik geen medische noodsituatie op korte termijn, omdat gezien het beschreven verloop er tot op heden geen aanleiding is te veronderstellen dat er op korte termijn levensbedreigende symptomen van ziekte gaan ontstaan, situaties gaan ontstaan waarin psychiatrisch ingrijpen in de vorm van gedwongen opname noodzakelijk wordt of anderszins voor het leven of de zelfredzaamheid van [eiser] gevreesd moet worden.”
6.2.
Eiser heeft onder meer naar voren gebracht dat een hoorzitting meer inzicht kan bieden in de gestelde pogingen tot zelfdoding. De rechtbank is van oordeel dat in de beroepsprocedure reeds genoegzaam is doorgevraagd over de voorgeschiedenis qua opnames, crisisinterventies en pogingen tot zelfdoding. Bij brief van 13 oktober 2022 is door Coutinho bericht dat slechts anamnestisch (van eiser zelf) bekend is dat eiser suïcidepogingen heeft ondernomen. In het rapport van De Klerk is op de vraag
“Heeft betrokkene in het verleden een of meerdere suïcidepoging(en) ondernomen?”het volgende geantwoord: “
Dit is onvoldoende duidelijk geworden. Uit de anamnestische informatie blijkt dat betrokkene zichzelf met een mes verwond heeft. Hij liet daarbij een klein plekje op zijn duim zien. Ik ga ervanuit dat betrokkene herhaaldelijk suïcidale gevoelens heeft gehad en ook suïcidaal gedrag heeft vertoond, zoals het vasthouden van een mes, maar dat geen sprake is geweest van een ernstige zelfmoordpoging.”
Van behandeling door een crisisdienst of opname is geen sprake geweest.
Nu twee psychiaters, die met eiser in gesprek zijn gegaan, hun bevindingen hierover hebben neergelegd, is het niet nodig dat een ambtelijke commissie daar nog verder op doorvraagt. De rechtbank ziet in deze, en de andere overgelegde informatie, verder geen grond voor het oordeel dat het BMA ten onrechte heeft geconcludeerd dat de voorgeschiedenis blanco is qua opnames, crisisinterventies en pogingen tot zelfdoding.
6.3.
De Klerk stelt als diagnose een
“posttraumatische stressstoornis met een chronisch beloop en een lichte tot matig verstandelijke beperking”.Over het vermoeden van de verstandelijke beperking is het volgende vermeld:
“Er zijn duidelijke aanwijzingen dat het vermogen zelfstandig beslissingen te nemen beperkt is, omdat verzorgers in veel opzichten moeten helpen. De oriëntatie is ook beperkt, samenhangend met een beperkt vermogen uitleg en instructies te begrijpen. Op het praktische domein lijkt betrokkene wel enig zelfstandigheid te hebben, maar ook hier is structurering en supervisie vaak nodig.”
6.4.
De Klerk heeft op de vraag
“welke medisch-psychiatrische behandeling is volgens u noodzakelijk en is daarbij medicatie noodzakelijk en zo ja, is aan te geven welke medicatie?”het volgende geantwoord:
“Het beperkte begripsvermogen, de beperkte coping en de beperkte draagkracht maken dat een traumagerichte behandeling niet haalbaar is gebleken. Gezien de beperkte mogelijkheden is een vakmethodiek meer aansluitend. Het is van belang dat wordt aangesloten bij het niveau van ontwikkeling van betrokkene. Behandeling kan gericht worden op versterken van coping, zoals het creëren van veiligheid, het verminderen van stress door steun, structuur en regelmaat te bieden. Te denken valt aan het bieden van begeleid wonen en dagbesteding.”
6.5.
Op 27 juli 2023 heeft het BMA opnieuw de vraag beantwoord of het uitblijven van de behandeling voor PTSS zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Hierbij is het volgende geantwoord:
“Er is geen aanleiding tot een ander antwoord. [eiser] ervaart beperkt resultaat van de behandelcontacten en medicatie. Hij noemt steeds klachten te hebben. Onderhoudend hierin zijn sociale status, ontbrekend steunsysteem, geen contacten landgenoten, beperkt inzicht en beperkte coping.
Vanuit het verloop van het ziektebeeld totnogtoe is niet vast te stellen dat het ziektebeeld zonder behandeling zo ernstig zal worden binnen de indicatieve termijn dat gevreesd moet worden voor het leven van [eiser]. (…) Vanuit het verleden is niet vast te stellen dat [eiser] tot pogingen tot zelfdoding is gekomen, er is op dit moment geen sprake van actuele suïcidaliteit. Er is geen aanleiding om, zeker nu beschreven staat dat behandeling en medicatie weinig verandering geeft, dit aan te nemen bij staken van de behandeling.”
6.6.
Eiser heeft onvoldoende ingebracht om af te kunnen doen aan dit advies, dat steun vindt in het opgemaakte onafhankelijk psychiatrisch oordeel. De rechtbank betrekt daarbij het toetsingskader van artikel 64 van de Vw 2000, zoals hiervoor, onder 4. beschreven.
6.7.
Dat de rechtbank toch niet zelf zal voorzien in deze zaak is gelegen in de toets die moet plaatsvinden bij het nemen van een terugkeerbesluit. In lijn met IB 2023/53 (over het onder 4.3. genoemde arrest van het Hof van Justitie van 22 november 2022) is door verweerder te kennen gegeven dat moet worden getoetst aan artikel 8 van het EVRM. Ook eiser heeft in de op 10 augustus 2023 ingediende gronden (subsidiair) gewezen op artikel
8 van het EVRM als niet wordt voldaan aan de strikte voorwaarden voor toepassing van artikel 64 van de Vw 2000.
Bij die toets dient de diagnose, zoals hiervoor beschreven, en de bijstand die eiser volgens hem in Nederland krijgt, te worden betrokken. In het verweerschrift van 7 augustus 2023 is weliswaar al gekeken naar artikel 8 van het EVRM, maar de rechtbank acht het in de gegeven situatie van belang dat een besluit wordt genomen, nadat hierover een hoorzitting heeft plaatsgevonden.

Conclusie en gevolgen

7. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op een bedrag van € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.